ECLI:NL:GHARL:2022:3901

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
200.300.163
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging van partneralimentatie na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep inzake partneralimentatie. De zaak was eerder door de Hoge Raad verwezen naar het hof na vernietiging van een eerdere beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om de door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 1 september 2021 op nihil te stellen, omdat de man met pensioen is gegaan en zij sindsdien het door hem opgebouwde ouderdomspensioen ontvangt. Het hof heeft vastgesteld dat de behoeftigheid van de vrouw aan de orde is, maar dat de man inmiddels een nieuwe procedure bij de rechtbank heeft gestart, waarin de gehele looptijd van de partneralimentatie ter beoordeling ligt. Het hof heeft daarom besloten om de draagkracht van de man of de vrouw niet te beoordelen en heeft de vrouw erop gewezen dat zij vrijstaat om van haar aanspraak af te zien per 1 september 2021.

Het hof heeft de ingangsdatum van de gewijzigde partneralimentatie vastgesteld op 1 juni 2015, de datum waarop de man in het huwelijk trad en de vrouw de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is vastgesteld op € 3.100,80 per maand in 2009, met een aanvullende behoefte van € 871,70 netto per maand in 2015. Het hof heeft de aanvullende behoefte van de vrouw bruteren en vastgesteld op € 1.240,- per maand, met indexering voor de daaropvolgende jaren. De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen, met een overzicht van de indexering van de partneralimentatie voor de jaren 2015 tot en met 2022. De beschikking van de rechtbank Limburg is vernietigd met ingang van 1 juni 2015 en de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant is gewijzigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.300.163
(zaaknummer rechtbank Limburg 230186)
beschikking van 17 mei 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] , Duitsland,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I. van Meeteren te ’s-Hertogenbosch,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. Barenbrug te Oss.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing

1.1
De Hoge Raad heeft op 26 juni 2020 een beschikking gegeven en daarbij de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 april 2019, gewezen onder zaaknummer 200.234.771/01, vernietigd en de zaak voor verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar de voornoemde beschikking van de Hoge Raad.
1.2
De vrouw heeft het hof bij brief van 14 september 2021 verzocht over te gaan tot verdere behandeling van de zaak.
1.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
  • een journaalbericht van mr. Barenbrug van 4 maart 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Meeteren van 14 maart 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Meeteren van 24 maart 2022 met als productie pleitaantekeningen, en
  • een journaalbericht van mr. Barenbrug van 25 maart 2022 met als productie pleitaantekeningen.
1.4
De mondelinge behandeling heeft op 28 maart 2022 door middel van een beeldverbinding plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.5
De vrouw heeft haar verzoek in hoger beroep in die zin gewijzigd dat zij thans verzoekt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van 1 september 2021 op nihil te stellen, omdat de man vanaf die datum met pensioen is gegaan en de vrouw sindsdien het door de man ten behoeve van haar opgebouwde ouderdomspensioen ontvangt.

2.De motivering van de beslissing

2.1.
Artikel 424 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering schrijft voor dat de rechter naar wie het geding is verwezen de behandeling daarvan voortzet en beslist met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad. In een geding na verwijzing door de Hoge Raad is de rechter gebonden aan de beslissing van de Hoge Raad. Ook is het hof gebonden aan beslissingen van het hof ’s-Hertogenbosch die in cassatie niet bestreden zijn.
Dit betekent dat thans uitsluitend nog de behoeftigheid van de vrouw aan het oordeel van het hof is onderworpen. De man heeft inmiddels een nieuwe procedure bij de rechtbank gestart, waarbij de gehele looptijd van de partneralimentatie ter beoordeling aan de rechter voorligt. In het licht van het voorgaande zal het hof de draagkracht van de man of de vrouw niet beoordelen. Op het verzoek van de vrouw om de partneralimentatie met ingang van 1 september 2021 op nihil te stellen zal het hof in deze procedure evenmin beslissen. Het hof wijst er op dat het de vrouw vrij staat om van haar aanspraak af te zien per 1 september 2021.
2.2
Het hof hanteert net als het hof ’s-Hertogenbosch 1 juni 2015 als de ingangsdatum van de gewijzigde partneralimentatie. Op die datum trad de man in het huwelijk en het bereikte de vrouw de AOW-gerechtigde leeftijd.
2.3
Evenals het hof te ’s-Hertogenbosch gaat het hof uit van een huwelijksgerelateerde behoefte van € 3.100,80 per maand in 2009. Na indexering bedroeg deze behoefte in 2015 € 3.353,70 per maand. De door de man gewenste herbeoordeling van deze behoefte komt in de onder 2.1 genoemde procedure bij de rechtbank aan de orde.
Tussen partijen is niet in geschil dat het NBI van de vrouw in 2015 € 2.482,- bedroeg, zodat de vrouw in 2015 een aanvullende behoefte had van € 871,70 netto per maand.
2.4
Het hof dient vervolgens de aanvullende behoefte van de vrouw te bruteren. Het hof beschikt niet over de exacte gegevens van de vrouw in 2015, zodat het hof de aanvullende behoefte slechts globaal kan berekenen. Het hof gaat daarbij uit van een belastingtarief van 42% over de te ontvangen partneralimentatie. De gehanteerde formule luidt
Aldus becijfert het hof de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud in 2015 op - afgerond - € 1.240,- per maand.
2.5
Het hof stelt de hiervoor berekende bruto aanvullende behoefte van de vrouw vast als door de man te betalen partneralimentatie. Nu de ingangsdatum van de gewijzigde partneralimentatie gelegen is voor 1 januari 2022, ziet het hof aanleiding deze bijdrage te indexeren. Dit leidt in de opvolgende jaren tot de volgende partneralimentatie:
  • € 1.240,- per maand met ingang van 1 juni 2015;
  • € 1.256,- per maand met ingang van 1 januari 2016;
  • € 1.282,- per maand met ingang van 1 januari 2017;
  • € 1.302,- per maand met ingang van 1 januari 2018;
  • € 1.328,- per maand met ingang van 1 januari 2019;
  • € 1.361,- per maand met ingang van 1 januari 2020;
  • € 1.402,- per maand met ingang van 1 januari 2021 en
  • € 1.428,- per maand met ingang van 1 januari 2022.
Het hof rondt daarbij de gevonden bedragen af op gehele Euro’s. Een overzicht van de indexering wordt aan deze beschikking gehecht.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen met ingang van 1 juni 2015 en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 december 2017 met ingang van 1 juni 2015 en, opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 mei 2013 en bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen:
  • € 1.240,- per maand met ingang van 1 juni 2015;
  • € 1.256,- per maand met ingang van 1 januari 2016;
  • € 1.282,- per maand met ingang van 1 januari 2017;
  • € 1.302,- per maand met ingang van 1 januari 2018;
  • € 1.328,- per maand met ingang van 1 januari 2019;
  • € 1.361,- per maand met ingang van 1 januari 2020;
  • € 1.402,- per maand met ingang van 1 januari 2021;
  • € 1.428,- per maand met ingang van 1 januari 2022.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Feunekes en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 17 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.