In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep inzake partneralimentatie. De zaak was eerder door de Hoge Raad verwezen naar het hof na vernietiging van een eerdere beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om de door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 1 september 2021 op nihil te stellen, omdat de man met pensioen is gegaan en zij sindsdien het door hem opgebouwde ouderdomspensioen ontvangt. Het hof heeft vastgesteld dat de behoeftigheid van de vrouw aan de orde is, maar dat de man inmiddels een nieuwe procedure bij de rechtbank heeft gestart, waarin de gehele looptijd van de partneralimentatie ter beoordeling ligt. Het hof heeft daarom besloten om de draagkracht van de man of de vrouw niet te beoordelen en heeft de vrouw erop gewezen dat zij vrijstaat om van haar aanspraak af te zien per 1 september 2021.
Het hof heeft de ingangsdatum van de gewijzigde partneralimentatie vastgesteld op 1 juni 2015, de datum waarop de man in het huwelijk trad en de vrouw de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is vastgesteld op € 3.100,80 per maand in 2009, met een aanvullende behoefte van € 871,70 netto per maand in 2015. Het hof heeft de aanvullende behoefte van de vrouw bruteren en vastgesteld op € 1.240,- per maand, met indexering voor de daaropvolgende jaren. De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen, met een overzicht van de indexering van de partneralimentatie voor de jaren 2015 tot en met 2022. De beschikking van de rechtbank Limburg is vernietigd met ingang van 1 juni 2015 en de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant is gewijzigd.