ECLI:NL:GHARL:2022:3910

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
200.307.746
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021. De ouders hebben sinds 23 september 2021 gezamenlijk het gezag over de minderjarige. De minderjarige staat sinds 6 september 2021 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland en woont bij de vader. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland heeft op 3 december 2021 de minderjarige onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de vader, geldig tot 3 december 2022. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend, waarbij zij verzoekt om de verzoeken van de raad af te wijzen of de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor een kortere periode toe te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2022 heeft de moeder haar hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling ingetrokken, waardoor het hof haar in dit deel niet-ontvankelijk verklaart. De machtiging tot uithuisplaatsing is inmiddels beëindigd, en de minderjarige woont weer bij de moeder. Het hof oordeelt dat de rechtmatigheid van de machtiging moet worden getoetst, ondanks het feit dat de periode waarvoor de machtiging gold inmiddels is verstreken. Het hof concludeert dat de kinderrechter destijds de juiste beslissing heeft genomen, gezien de omstandigheden waaronder de minderjarige bij de vader verbleef. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en wijst de overige verzoeken van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.746
(zaaknummer rechtbank Gelderland 395290)
beschikking van 17 mei 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: E.W.A. Nabbe (in Arnhem).
Belanghebbenden zijn:
1)
raad voor de kinderbescherming,
locatie Arnhem, hierna te noemen: de raad,
2) de gecertificeerde instelling
Stichting
Jeugdbescherming Gelderland,
locatie Arnhem, hierna te noemen: de GI,
3)
[de vader],
woonplaats: geheim adres,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A.P.M. van Dal (in Arnhem)
.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in] 2021 in [woonplaats1] .

2.Belangrijke informatie

2.1
De ouders hebben sinds 23 september 2021 samen het gezag over [de minderjarige] .
2.2
[de minderjarige] staat sinds 6 september 2021 voorlopig onder toezicht van de GI. [de minderjarige] woont sinds 6 september 2021 met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader. Deze machtiging is aanvankelijk verleend voor de duur van vier weken en op 17 september 2021 is ook het resterende deel van het verzoek toegewezen, zodat van 6 september 2021 tot
6 december 2021 sprake was van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Op basis van die machtiging verbleef [de minderjarige] ook bij de vader.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft [de minderjarige] op verzoek van de raad met ingang van 3 december 2021 tot 3 december 2022 onder toezicht gesteld van de GI.
De kinderrechter heeft ook een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige] bij de vader van 3 december 2021 tot 3 december 2022.
Beide beslissingen heeft de kinderrechter genomen in de beschikking van 3 december 2021. Die beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

4.Het hoger beroep

4.1
De moeder is het niet eens met de bestreden beschikking. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof de verzoeken van de raad alsnog moet afwijzen. Wanneer het hof dat niet doet, dan verzoekt de moeder de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing voor een kortere periode toe te wijzen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 2 maart 2022 met bijlagen;
- het verweerschrift van de raad;
- het verweerschrift van de GI;
- het verweerschrift van de vader.
5.2
De zitting bij het hof was op 19 april 2022.
Aanwezig waren:
- de moeder, met haar advocaat en een tolk;
- de vader, met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
5.3
Aan de persoonlijk begeleidster van moeder is bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling ingetrokken. Het hof zal de moeder in dit deel van haar hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
6.2.
Voor de machtiging tot uithuisplaatsing geldt dat deze op dit moment niet meer wordt gebruikt. [de minderjarige] woont weer bij de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI gezegd dat de uithuisplaatsing is beëindigd en dat, wanneer moeder zich niet aan voorwaarden houdt, een nieuwe machtiging zal worden verzocht. Naar het oordeel van het hof is er daarom sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1:265d lid 1 Burgerlijk Wetboek.
6.3
De machtiging tot uithuisplaatsing is dus direct na de bestreden beschikking wel gebruikt, maar de uithuisplaatsing is inmiddels beëindigd. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging te laten toetsen en hoort aan haar niet het procesbelang te worden ontzegt op de enkele grond dat de periode waarvoor de machtiging gold, inmiddels is verstreken. Het hof zal dus de rechtmatigheid van de beslissing toetsen.
6.4
De kinderrechter kan een machtiging verlenen om een kind uit huis te plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW). Op grond van de stukken en wat op de mondelinge behandeling is besproken, is het hof van oordeel dat de kinderrechter de juiste beslissing heeft genomen. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij de kinderrechter en dus ook ten tijde van de bestreden beschikking woonde [de minderjarige] bij de vader op basis van de eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder had op dat moment geen woning waar zij met [de minderjarige] zou kunnen verblijven. Alleen al daarom, nog los van alle overige zorgen over [de minderjarige] , zijn ouders en hun onderlinge verhouding, was de machtiging noodzakelijk op het moment van de beslissing van de kinderrechter. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem van 3 december 2021 voor wat betreft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 3 december 2021 voor wat betreft de daarbij verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, R. Feunekes en M.H.F. van Vugt, in samenwerking met mr. J.M. van Gastel-Goudswaard, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.