ECLI:NL:GHARL:2022:3941

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
200.282.185
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van bindend advies door de Geschillencommissie Wonen en de gevolgen voor de overeenkomst tussen consument en leverancier

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een consument, aangeduid als [appellant], en Vloer Design Holland B.V., over de levering van een parketvloer en trapbekleding. De consument was ontevreden over de kleur en structuur van de geleverde producten en heeft een procedure aangespannen bij de Geschillencommissie Wonen. Na een bindend advies van de commissie, waarin de vordering van de consument tot ontbinding van de overeenkomst werd afgewezen, heeft de consument hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de feiten en de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij het hof de inhoud van het bindend advies heeft getoetst aan de maatstaf van artikel 7:904 lid 1 BW. Het hof concludeert dat de Geschillencommissie de juiste procedure heeft gevolgd en dat de consument niet onterecht aan het bindend advies kan worden gehouden. De vorderingen van de consument worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. De consument wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.282.185
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, 7860109)
arrest van 17 mei 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A.J. Ploeg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vloer Design Holland B.V. tevens h.o.d.n. Parketstudio "de Haven",
gevestigd te Bunschoten,
geïntimeerde,
hierna: ‘Vloer Design’,
advocaat: mr. G.L. Breunesse.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 september 2020 hier over. In dat arrest is een mondelinge behandeling gepland, die heeft plaatsgevonden op 26 november 2020.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 november 2020;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- een akte van 27 juli 2021 aan de zijde van [appellant] ;
- een antwoordakte van 7 september 2021 aan de zijde van Vloer Design.
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.13 van het bestreden vonnis van 15 april 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

waar gaat het over
3.1.
[appellant] heeft bij Vloer Design een parketvloer en trapbekleding gekocht. Na de levering eind augustus/begin september 2018 was [appellant] niet tevreden over met name de kleur en structuur van de gelegde vloer en trapbekleding. Hij is een procedure tegen Vloer Design begonnen bij de Geschillencommissie Wonen en heeft het nog openstaande bedrag van de koopsom (€ 6.320,-) in depot gestort bij de commissie.
3.2.
Een door de Geschillencommissie ingeschakelde deskundige heeft in januari 2019 de vloer en de trapbekleding in de woning van [appellant] bekeken en heeft op 23 februari 2019 een rapport opgemaakt. [appellant] was het niet eens met dat rapport en heeft zelf daarop schriftelijk commentaar geleverd, waar de deskundige (schriftelijk) op gereageerd heeft. [appellant] heeft Van Voorst Rechtsbijstand ingeschakeld die schriftelijk zijn standpunt verwoord heeften die [appellant] ook heeft bijgestaan op de zitting van de Geschillencommissie waar zijn klacht is behandeld.
3.3.
De commissie heeft op 11 april 2019 een bindend advies gegeven. In dit bindend advies is de door [appellant] gevraagde ontbinding van de overeenkomst afgewezen. Wel heeft de commissie bepaald dat Vloer Design (zoals zij heeft aangeboden) de trap opnieuw moet bekleden en op de vloer aanwezige bladder moet verlijmen. Na afronding van deze herstelwerkzaamheden zou het bedrag in depot aan Vloer Design worden betaald. [appellant] heeft Vloer Design echter niet toegelaten in zijn woning, dus de werkzaamheden zijn niet uitgevoerd en de nog openstaande koopsom bleef in depot.
kern van de zaak
3.4.
[appellant] heeft (samengevat) gevorderd dat het bindend advies moet worden vernietigd, dat de overeenkomst (gedeeltelijk) moet worden ontbonden met vergoeding van schade voor reparatiewerkzaamheden. Vloer Design heeft betaling van de koopsom gevorderd. De vraag die voorligt is of het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [appellant] te houden aan het bindend advies, gelet op de inhoud daarvan en de wijze van totstandkoming [1] .
3.5.
De kantonrechter heeft deze vraag ontkennend beantwoord, heeft de vorderingen van [appellant] daarom afgewezen en heeft [appellant] veroordeeld € 6.320,- aan Vloer Design te betalen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De bezwaren van [appellant] tegen dit vonnis zullen hierna besproken worden.
maatstaf
3.6.
Anders dan [appellant] aanvoert blijkt uit 4.1 van het bestreden vonnis dat de kantonrechter de juiste maatstaf (hiervoor in 3.4 weergegeven) voorop heeft gesteld. Het hof zal hierna in ieder geval die maatstaf aanleggen voor de herbeoordeling die [appellant] vraagt. De bezwaren van [appellant] tegen de formulering en de toepassing van de maatstaf door de kantonrechter behoeven daarom geen verdere bespreking; het hof toetst hierna de feiten van deze zaak opnieuw aan de maatstaf.
3.7.
Die maatstaf biedt slecht een beperkte mogelijkheid voor de burgerlijke rechter om een bindend advies te vernietigen; uitsluitend ernstige gebreken kunnen daartoe aanleiding geven, zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad [2] . Uit de wetsgeschiedenis van artikel 7: 904 lid 1 BW [3] blijkt daarnaast dat het bindend advies onaantastbaar is als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, niet zijn overschreden.
3.8.
De eisen die op grond van de maatstaf gesteld worden aan de wijze van totstandkoming van een bindend advies, dienen om tot een redelijke en billijke inhoud daarvan te komen; die inhoud wordt slechts marginaal getoetst. Bij de totstandkoming van een bindend advies moeten de fundamentele beginselen van procesrecht in acht genomen worden. Dit betekent in ieder geval dat degene die het bindend advies geeft onpartijdig en onafhankelijk is; dat partijen in de gelegenheid gesteld dienen te worden hun standpunt kenbaar te maken; dat de gegevens waarop het advies berust ter kennis van beide partijen gebracht dienen te worden; dat de beslissing op een deugdelijk onderzoek gebaseerd dient te zijn en dat de beslissing voldoende gemotiveerd dient te worden.
wijze van totstandkoming bindend advies-bezwaren [appellant]
3.9.
[appellant] heeft gesteld dat bij de totstandkoming van het bindend advies beginselen van behoorlijk procesrecht zijn geschonden, hij heeft daarbij (samengevat) gewezen op de volgende feiten en omstandigheden:
(i) de Geschillencommissie is te veel afgegaan op het oordeel van de deskundige en heeft [appellant] er niet op gewezen dat hij een contra-expertise kon laten verrichten;
(ii) de deskundige heeft geen onderzoek verricht naar de trapbekleding en naar de scheuren in de vloer en de Geschillencommissie is voorbijgegaan aan de bezwaren van [appellant] op dat punt;
(iii) in het deskundigenonderzoek is niet beoordeeld welke sortering hout door Vloer Design is geleverd en gelegd en daarin is niet opgenomen op grond van welke normering de deskundige die sortering heeft beoordeeld; omdat de Geschillencommissie daar geen acht op heeft geslagen is het bindend advies onvoldoende gemotiveerd;
(iv) de Geschillencommissie heeft de klacht niet volledig beoordeeld en heeft de afwijzing daarvan onvoldoende gemotiveerd, doordat zij in de klacht geen beroep op dwaling heeft gelezen.
Om deze bezwaren goed te kunnen beoordelen volgt hierna een weergave van de gang van zaken bij de inspectie van de vloer door de deskundige en van de relevante constateringen in het deskundigenrapport.
Deskundige-inspectie en rapport
3.10.
De deskundige heeft op 25 januari 2019 de woning van [appellant] bezocht, daarbij waren [appellant] en zijn vrouw aanwezig en namens Vloer Design [naam1] en [naam2] . De deskundige heeft eerst met partijen gepraat en een bemiddelingspoging gedaan. Toen dat op niets uitliep heeft hij de vloer geïnspecteerd op de in het klachtenformulier aangegeven klachten en ook de trap. De deskundige heeft geconstateerd dat Vloer Design al toegezegd had dat de trapbekleding vervangen zou worden. Aan het eind van de inspectie heeft de deskundige het technisch rapport ingevuld en toen zijn de vertegenwoordigers van Vloer Design vertrokken. Voordat zij weggingen heeft de deskundige aan beide partijen gevraagd of er nog op- of aanmerkingen waren; daarop hebben beide partijen aangegeven dat dit niet het geval was. Nadat de vertegenwoordigers van Vloer Design waren vertrokken heeft [appellant] nog meerdere punten genoemd. De deskundige heeft meegedeeld aan [appellant] dat hij deze punten niet meer kon meenemen omdat zij niet in het klachtenformulier stonden vermeld en deze punten ook niet tijdens de inspectie aan Vloer Design waren kenbaar gemaakt.
3.11.
Het rapport van de deskundige houdt (samengevat en voor zover van belang) het volgende in. In de woning van [appellant] ligt een parketvloer van 47 m2, merknaam
“Eiken tapis”, houtsoort
“Eiken”, sortering
“Rustiek 1 Bis”, met als dessin/legpatroon:
“Landhuis stroken 1 breedte zonder V”. De vloer ligt op de begane grond (in woonkamer, keuken, gang, trapkast) en is afgewerkt met “
Kleur olie”. De trap is bekleed met eiken panelen. De deskundige omschrijft de klachten als volgt
“De consument is van mening dat er teveel kleurverschillen in de stroken aanwezig zijn en teveel drukke planken (dosse hout). Tevens vindt de consument de aangebrachte kleurolie niet mooi en is er een kleurbaan langs de achterpui zichtbaar. De trap heeft door het opnieuw schuren en oliën van de vloer een andere kleur in vergelijking met de vloer. Tevens vindt de consument de knoesten in de treden te groot”. Onder “Omvang van de klachten” staat vermeld:
“Visueel is de omvang van de problemen naar uw oordeel als volgt te betitelen: opvallend betreft de trap, gering betreft parketvloer”;
onder “Technisch oordeel”:
“ Er ligt in de woning een nette eiken rustiek 1 Bis vloer. In een 1 Bis sortering bevinden zich te allen tijde structuurverschillen. Betreffende structuurverschillen hebben tot gevolg dat de ene strook donkerder opkleurt dan de andere strook. Men kan en mag niet verwachten dat een eiken 1 bis een gelijkmatige structuur heeft en bij het behandelen met kleurolie 1 gelijkmatige kleur krijgt. In de vloer zijn stroken aanwezig welke wel degelijk de kleur hebben zoals het monstertje welke de consument tijdens de inspectie toonde (zie foto 1 en 3). Bij de achterpui is een kleurbaan aanwezig van plus minus 30 cm breed. Deze baan is ontstaan door een ander schuurbeeld. Op de kleurbaan na voldoet de vloer naar mening van de deskundige volledig aan een 1 Bis vloer en is de vloer netjes gelegd (zie foto’s 2 en 4). Het aantal aanwezige knoesten welke in de vloer aanwezig zijn en iets te groot zijn, acht de deskundige verwaarloosbaar. (…)
De trap bevat te veel grote knoesten voor een 1Bis kwaliteit.”;
en onder “Herstel” :
“De kleurbaan dien met een éénschijfsmachine te worden na gepoetst met staalwol of een grove pad zodat het verschil in schuurbeeld weggaat. Of dit stuk vervolgens nog dient te worden na geolied hangt geheel af van in hoeverre de olie door het na poetsen wordt verwijderd. De trap is alleen te herstellen door vervanging hetgeen (… hof: Vloer Design) in een eerder stadium heeft toegezegd (…).
Ondanks dat de bladder in de vloer zit en (… hof: Vloer Design) niet in de gelegenheid is gesteld de bladder te bekijken (…) is de bladder te verlijmen.”
Toetsing bindend advies aan maatstaf
3.12.
Uit deze weergave van de gang van zaken tijdens de inspectie door de deskundige en van de relevante constateringen in het rapport blijkt dat de deskundige zijn onderzoek zorgvuldig heeft uitgevoerd en dat hij beide partijen (dus ook [appellant] ) voldoende gelegenheid heeft gegeven om hun visie te geven tijdens de inspectie en ook nog nadat het rapport was opgemaakt. De deskundige heeft vastgesteld van welk soort hout de vloer is gemaakt, welke sortering hout daarvoor is gebruikt, welke olie voor de afwerking is toegepast en welk legpatroon is gehanteerd. Vervolgens heeft hij de kernvraag, namelijk of de vloer voldeed aan wat van een Eiken 1 bis-vloer mag worden verwacht bevestigend beantwoord. De deskundige heeft ook de trapbekleding bekeken en de door [appellant] aangewezen scheuren in de vloer. Over die scheuren heeft hij als oordeel gegeven dat het makkelijk te verlijmen bladder was en hij heeft dit oordeel gegeven ondanks het feit dat Vloer Design daarop niet was gewezen tijdens de inspectie.
3.13.
Dat de Geschillencommissie op dit rapport is afgegaan ligt voor de hand (voor constateringen ter plaatse wordt nu juist een deskundige ingehuurd) en voor de stelling dat de Commissie dat niet had mogen doen (omdat de inspectie rommelig is verlopen of omdat het rapport onduidelijk, onvolledig of tegenstrijdig zou zijn) heeft [appellant] onvoldoende gesteld. In het rapport wordt wel degelijk de vraag beantwoord welke sortering hout is gebruikt voor de vloer (1 bis-sortering) en ook of de vloer op dat punt voldeed aan wat [appellant] mocht verwachten (ja, want in een 1 bis-sortering bevinden zich structuurverschillen die kleurverschillen tot gevolg kunnen hebben en in de vloer komen ook stroken voor die gekleurd zijn overeenkomstig het monstertje dat [appellant] tijdens de inspectie heeft getoond).
3.14.
[appellant] heeft in deze procedure bij de civiele rechter aangevoerd dat er verschil bestaat tussen wat hij besteld had (1 bis sortering) en wat geleverd is (rustiek 1 bis) en dat de Geschillencommissie in navolging van de deskundige dit niet of niet juist heeft beoordeeld. Vloer Design heeft aangevoerd dat zij wel degelijk een 1 bis-sortering heeft geleverd en dat de toevoeging “rustiek” niet maakt dat het geen 1 bis-sortering betreft. Partijen zijn het er over eens dat er geen algemeen erkende normering voor sortering van hout bestaat in de branche en dat toepasselijkheid van de Benelux-norm in dit geval niet is overeengekomen.
3.15.
De discussie tussen partijen bij de deskundige en bij de Geschillencommissie heeft zich kennelijk (zo blijkt uit het rapport en uit het bindend advies) toegespitst op de vraag of de geleverde vloer op het punt van kleurverschillen tussen de stroken en op het punt van de grootte van de noesten overeenkwam met wat [appellant] mocht verwachten op basis van de overeengekomen 1 bis-sortering (met noesten niet groter dan ongeveer 1 cm) en niet op de vraag wat is overeengekomen (1 bis-sortering of rustiek 1 bis). Het had op de weg van [appellant] gelegen om dit punt duidelijk aan de Geschillencommissie voor te leggen en dat is kennelijk niet gebeurd. Het klachtenformulier dat [appellant] aan de Geschillencommissie heeft gestuurd, de reactie van [appellant] op het deskundigenrapport en de schriftelijke toelichting van de juridisch adviseur van [appellant] vermelden deze klacht namelijk niet of onvoldoende duidelijk en richtten zich vooral op de kleurverschillen en de grootte van de noesten. Dat de vraag welke sortering is overeengekomen niet in het bindend advies wordt behandeld maakt daarom niet dat het bindend advies onvoldoende is gemotiveerd en daarmee ter zijde kan worden geschoven. Daarbij is ook van belang dat er blijkbaar geen algemeen erkende normering voor sortering bestaat en dat [appellant] erkent dat toepasselijkheid van de Benelux-normering niet was overeengekomen.
3.16.
[appellant] heeft ook nog aangevoerd dat de Geschillencommissie in zijn klacht een beroep op dwaling had moeten lezen. Ook daarvoor geldt dat niet uit het klachtenformulier, de reactie van [appellant] op het deskundigenrapport en met name ook niet uit de toelichting van de juridisch adviseur blijkt dat [appellant] een beroep op dwaling wilde doen. Anders dan [appellant] aanvoert kan tegen deze achtergrond niet worden aangenomen dat het bindend advies op dit punt onvoldoende gemotiveerd is.
3.17.
Dat de Geschillencommissie [appellant] niet heeft gewezen op de mogelijkheid om een contra-expertise te laten verrichten maakt ook niet dat bij de totstandkoming van het bindend advies in strijd is gehandeld met beginselen van behoorlijk procesrecht. [appellant] werd zoals gezegd bijgestaan door een juridisch adviseur die hem op die mogelijkheid had kunnen wijzen. Dat advies had voor de hand gelegen, omdat [appellant] het zo oneens was met het deskundigenrapport.
3.18.
Daarmee zijn de door [appellant] aangevoerde argumenten waarom bij de totstandkoming van het bindend advies beginselen van behoorlijk procesrecht zouden zijn geschonden besproken en verworpen.
3.19.
[appellant] heeft daarnaast gesteld dat de inhoud van het bindend advies onjuist is en heeft daarbij verwezen naar een rapport van een door hem ten tijde van het hoger beroep ingeschakelde deskundige dat bevestigt dat het gelegde hout van vloer en trapbekleding niet van de overeengekomen 1 bis-sortering is en dat de vloer ondeugdelijk is gelegd. Vloer Design heeft aangevoerd dat dit rapport onjuist en onvolledig is. De bij memorie van grieven overgelegde foto’s en het commentaar daarop van de contra-expert dateren ruim 2 jaar na het leggen van de vloer en daaraan kunnen dus volgens Vloer Design geen consequenties worden verbonden over de juistheid van het bindend advies of over het oordeel van de door de Geschillencommissie ingeschakelde deskundige.
3.20.
Gelet op het tijdsverloop tussen het leggen van de vloer en het moment van de contra-expertise (bijna 2 jaar) en tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde beperkte toetsing door de civiele rechter van de inhoud van een bindend advies zijn de inhoud van de contra-expertise en de stellingen van [appellant] daarover naar het oordeel van het hof onvoldoende om het bindend advies aan te tasten.
De overwegingen die de kantonrechter aan de inhoud van het bindend advies heeft gewijd (in de overwegingen 4.11 en 4.12) en de bezwaren daartegen van [appellant] behoeven daarmee geen verdere bespreking.
3.21.
Ook de stelling van [appellant] dat de kantonrechter (of het hof) de rechtsgronden zou moeten aanvullen door de feiten in deze zaak te beoordelen op de grondslag van dwaling stuit af op de beperkte toetsing door de civiele rechter van het bindend advies.
conclusie toetsing bindend advies aan maatstaf
3.22.
Uit het voorgaande volgt dat niet geoordeeld kan worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [appellant] te houden aan het bindend advies, gelet op de inhoud daarvan of de wijze van totstandkoming.
schade bij uitvoering werkzaamheden
3.23.
[appellant] heeft gesteld dat er tijdens het leggen van de vloer en de trapbekleding schade is ontstaan, te weten olie- en lijmresten op wanden, deuren en op hang- en sluitwerk, waardoor schilderwerk opnieuw moet gebeuren. Na betwisting door Vloer Design heeft de kantonrechter deze schade afgewezen.
3.24.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] door het enkele overleggen van 4 foto’s (productie 4, inleidende dagvaarding) en een offerte (productie 25, inleidende dagvaarding) onvoldoende heeft onderbouwd dat als er al schade is ontstaan, die schade is veroorzaakt door Vloer Design. Ook op dit punt gaat het hoger beroep van [appellant] dus niet op.
afwijzing bewijsaanbod
3.25.
Het door [appellant] aangeboden bewijs zal gelet op het voorgaande niet tot een andere beslissing leiden en dit aanbod wordt daarom gepasseerd.

4.De slotsom

4.1.
Het hoger beroep is ongegrond. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
Die kosten zullen aan de zijde van Vloer Design worden vastgesteld op:
- griffierecht € 332,-
- salaris advocaat € 1.967,50 (2,5 punt x tarief I ad € 787,- per punt).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1.
bekrachtigt het tussen partijen op 15 april 2020 gewezen vonnis van de kantonrechter in de Rechtbank Midden-Nederland;
5.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vloer Design vastgesteld op € 332,- voor griffierecht en op € 1.967,50 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
5.3.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, R.W.E. van Leuken en J. Israel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.

Voetnoten

1.dat staat in artikel 7:904 lid 1 BW
2.Onder meer HR 12 september 1997, ECLI:NL:HR:1997: ZC2427 (
3.Toelichting Meijers p. 1146-1147.