In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld op € 1.243.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2019. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft de waarde gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 20 april 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende, N.P. Zwiep, de argumenten toegelicht. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, en dat de uitspraak op bezwaar onzorgvuldig en ongemotiveerd was. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatierapport en stelde dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar met verbetering van de gronden. Tevens is bepaald dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.