Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De beoordeling van het hoger beroep
het maar zo gelaten”.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een zoon en zijn moeder over de erfdienstbaarheid van een badkamer. De zoon, eigenaar van de woning aan [adres1] 33, heeft in 2008 een badkamer laten uitbreiden die insteekt in de woning van zijn moeder aan [adres1] 35. De moeder heeft geweigerd mee te werken aan de notariële vastlegging van deze situatie, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank oordeelde eerder dat de badkamer door horizontale natrekking eigendom was geworden van de zoon, maar dat er geen erfdienstbaarheid door verjaring was ontstaan omdat de zoon niet te goeder trouw was. In hoger beroep betoogde de zoon dat hij wel te goeder trouw was en dat er een erfdienstbaarheid door verjaring was ontstaan. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van bezit van het recht van erfdienstbaarheid, omdat de moeder toestemming had gegeven voor de realisatie van de badkamer. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van de zoon af, waarbij het benadrukte dat de situatie voortvloeide uit een persoonlijk recht van de moeder en niet uit een erfdienstbaarheid. De zoon werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.