ECLI:NL:GHARL:2022:4340

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
21/00718
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid beroep en termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belastingkwestie. De belanghebbende, een B.V. die een vitaliteitsbedrijf exploiteert, had een naheffingsaanslag in de omzetbelasting ontvangen over het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. De Inspecteur van de Belastingdienst had deze naheffingsaanslag en de belastingrente gehandhaafd na een boekenonderzoek. De belanghebbende had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland, maar deze verklaarde het beroep niet-ontvankelijk vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding. De belanghebbende ging in hoger beroep, maar het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en de belanghebbende had deze termijn overschreden zonder dat er omstandigheden waren die deze overschrijding verschoonbaar maakten. Het Hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de ziekte van de (voormalige) gemachtigde van de belanghebbende niet als verschoonbare reden kon worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00718
uitspraakdatum: 31 mei 2022
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 mei 2021, nummer AWB 20/811, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2022. Partijen zijn daarvoor bij aangetekende brief van 15 maart 2022 uitgenodigd. Uit informatie van Track & Trace van PostNL blijkt dat de voor belanghebbende bestemde uitnodiging, gericht aan het postadres van de nieuwe gemachtigde, op 22 maart 2022 om 7:58 uur is afgehaald op de afhaallocatie van PostNL aan de Goede Reede 1 te Harderwijk en dat voor ontvangst ervan is getekend. Van de zijde van belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. Van de zijde van de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Omdat belanghebbende tijdig en op de juiste wijze is uitgenodigd, heeft het Hof de zaak ter zitting behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een vitaliteitsbedrijf met de volgende vier aandachtsgebieden: Sport en beweging, Zorg, Arbeid en Kinderen en jeugd.
2.2.
Op 18 oktober 2016 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd bij onder meer belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van onder andere de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015. Nadien is het onderzoek uitgebreid tot het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016.
2.3.
In de loop van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur per e-mail van 22 oktober 2018 verschillende belastingaanslagen ter behoud van rechten aangekondigd wegens het verstrijken van de aanslagtermijn, waaronder een aan belanghebbende op te leggen naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 ten bedrage van € 21.111.
2.4.
Met dagtekening 27 november 2018 heeft de Inspecteur aan belanghebbende overeenkomstig die aankondiging de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd waarbij € 21.111 aan omzetbelasting is nageheven. Bij beschikking is haar € 4.124 aan belastingrente in rekening gebracht.
2.5.
Belanghebbende heeft tegen die naheffingsaanslag en beschikking inzake de belastingrente (pro forma) bezwaar gemaakt.
2.6.
Op 14 mei 2019 is het conceptrapport van het boekenonderzoek met belanghebbende besproken. Die bespreking heeft bij de Inspecteur niet geleid tot andere inzichten met betrekking tot de daarin opgenomen correcties naar aanleiding van het boekenonderzoek.
2.7.
Bij e-mail van 23 mei 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht haar bezwaarschrift te motiveren vóór 14 juni 2019. Binnen die termijn heeft belanghebbende haar bezwaarschrift niet gemotiveerd, waarna belanghebbende per e-mail van 18 juni 2019 is uitgenodigd voor een hoorgesprek op 2 juli 2019.
2.8.
Het rapport van het boekenonderzoek is gedagtekend op 24 juni 2019 (hierna: het controlerapport). Met betrekking tot de omzetbelasting van belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 wordt in het controlerapport een verschil geconstateerd van € 8.274 tussen de volgens de administratie en de aangiften per saldo verschuldigde omzetbelasting, ter zake waarvan geen suppletieaangifte is ingediend. Verder is geconstateerd dat geen rekening is gehouden met het feit dat de voorbelasting niet geheel aftrekbaar is. Op basis van een omzetevenredige methode is 16% van de voorbelasting (volgens de administratie), ofwel € 11.816, niet in aftrek toegelaten (hierna: de pro rata-correctie). Ten slotte is geconstateerd dat belanghebbende geen rekening heeft gehouden met een correctie ‘privégebruik auto’ ten bedrage van € 1.021. De totale correctie komt daarmee uit op € 21.111, gelijk het bedrag aan omzetbelasting dat bij de bestreden naheffingsaanslag is nageheven.
2.9.
Het hoorgesprek op 2 juli 2019 heeft niet door kunnen gaan. Vervolgens is belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek op 9 september 2019. Van dat hoorgesprek is een hoorverslag opgemaakt.
2.10.
Bij e-mail van 22 september 2019 heeft belanghebbende haar bezwaarschrift gemotiveerd. De bezwaren zien op de pro rata-correctie.
2.11.
Bij brief van 3 oktober 2019 heeft de Inspecteur kenbaar gemaakt dat hij voornemens is het bezwaar af te wijzen.
2.12.
Bij brief van 29 oktober 2019, door de Inspecteur ontvangen op 1 november 2019, heeft belanghebbende op het voorlopig standpunt van de Inspecteur gereageerd.
2.13.
Bij brief van 4 november 2019 gericht aan belanghebbendes (voormalige) gemachtigde heeft de Inspecteur zijn definitieve standpunt kenbaar gemaakt dat het bezwaar wordt afgewezen. De Inspecteur vermeldt hierin uitdrukkelijk dat het niet de definitieve beschikking (naar het Hof begrijpt: de uitspraak op bezwaar) betreft, dat die nog volgt en dat belanghebbende daartegen in beroep kan gaan.
2.14.
Bij brief van 12 november 2019 aan belanghebbendes (voormalige) gemachtigde heeft de Inspecteur zijn definitieve standpunt aangevuld na ontvangst van de in 2.12 bedoelde reactie van belanghebbende.
2.15.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 29 november 2019.
2.16.
Belanghebbende heeft hiertegen (pro forma) beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het op 31 januari 2019 gedagtekende beroepschrift is op 4 februari 2019 ter griffie van de Rechtbank ontvangen.
2.17.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. In afwijking van artikel 6:8 van de Awb vangt deze termijn ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het volgens het tweede lid van dat artikel nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 29 november 2019. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de uitspraak op bezwaar pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen op 30 november 2019 en is geëindigd op (vrijdag) 10 januari 2020. Het beroepschrift waarmee belanghebbende beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar, is gedagtekend op 31 januari 2020. Het is blijkens een daarop geplaatste datumstempel op 4 februari 2020 ter griffie van de Rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is derhalve na afloop van de beroepstermijn ingekomen en daarmee - gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb - niet voor het einde van de beroepstermijn ontvangen. Het is ook niet binnen een week na afloop van die termijn ontvangen, als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb. Het beroepschrift is derhalve niet tijdig ingediend.
4.3.
Omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb), zijn niet gebleken.
4.4.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de omstandigheid dat het boekenonderzoek geruime tijd heeft geduurd de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakt. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat het controlerapport reeds op 24 juni 2019 is uitgebracht en de correcties ten aanzien van het onderhavige tijdvak in omvang beperkt zijn. De uitspraak op bezwaar is ruim vijf maanden later gedaan. Gelet op dat tijdsverloop kan, in het licht van de beperkte omvang van de correcties, niet worden gezegd dat het voor belanghebbende niet mogelijk was om binnen de beroepstermijn een (pro forma) beroepschrift in te dienen.
4.5.
Het Hof volgt de Rechtbank ook in haar oordeel dat de ziekte van de (voormalige) gemachtigde de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakt. Belanghebbendes (voormalige) gemachtigde heeft niet onderbouwd wanneer hij ziek is geweest (aan het begin of juist tegen het einde van de beroepstermijn), waarom die ziekte aan het indienen van een (pro forma) beroepschrift in de weg heeft gestaan en waarom hij niet een ander heeft kunnen machtigen om namens hem bezwaar te maken voor belanghebbende.
4.6.
In hoger beroep klaagt belanghebbende erover dat de Rechtbank de pro rata-correctie niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Volgens belanghebbende heeft een inhoudelijke beoordeling van die correctie zwaarder te wegen dan een beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Dat de Rechtbank niet is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de pro rata-correctie is het gevolg van een (onverschoonbare) overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen nieuwe omstandigheden aangevoerd die hier een ander licht op werpen. Het Hof merkt daarbij op dat het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank overigens geen steun biedt voor de stelling van belanghebbende dat de behandeld rechter zich - in weerwil van het voorgaande - inhoudelijk zou hebben uitgesproken over de pro rata-correctie, in de zin dat haar standpunt zou moeten worden gevolgd.
Slotsom4.7. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. Daarom is de uitspraak ondertekend door mr. Woeltjes.
De griffier, Namens de voorzitter,
(P.W.L. van den Bersselaar) (V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 juni 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.