In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belastingkwestie. De belanghebbende, een B.V. die een vitaliteitsbedrijf exploiteert, had een naheffingsaanslag in de omzetbelasting ontvangen over het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. De Inspecteur van de Belastingdienst had deze naheffingsaanslag en de belastingrente gehandhaafd na een boekenonderzoek. De belanghebbende had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland, maar deze verklaarde het beroep niet-ontvankelijk vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding. De belanghebbende ging in hoger beroep, maar het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en de belanghebbende had deze termijn overschreden zonder dat er omstandigheden waren die deze overschrijding verschoonbaar maakten. Het Hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de ziekte van de (voormalige) gemachtigde van de belanghebbende niet als verschoonbare reden kon worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.