ECLI:NL:GHARL:2022:4373

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
200.301.371
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van minderjarige kinderen na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, die in hoger beroep ging, verzocht om vervangende toestemming voor de wijziging van de achternaam van haar kinderen naar haar eigen achternaam, omdat de vader niet op haar verzoek had gereageerd. De ouders zijn op 17 augustus 2017 gescheiden en hebben samen gezag over [de minderjarige1] en [de jong-meerderjarige]. De rechtbank Gelderland had eerder het verzoek van de moeder afgewezen op advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die concludeerde dat een wijziging van de geslachtsnaam niet in het belang van de kinderen zou zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2022 heeft [de minderjarige1] haar mening over de geslachtsnaamwijziging geuit. Het hof heeft vastgesteld dat de mening van [de minderjarige1] zwaar weegt, maar dat dit niet betekent dat de wijziging in haar belang is. Het hof heeft overwogen dat een wijziging van de geslachtsnaam ingrijpend is en dat het de identiteit van [de minderjarige1] zou aantasten, vooral gezien de reeds verstoorde verhoudingen tussen de ouders. Het hof heeft de grief van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de moeder niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot vervangende toestemming voor de wijziging van de geslachtsnaam van [de jong-meerderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.371
(zaaknummer rechtbank Gelderland 379822)
beschikking van 31 mei 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.J.H.L. Brouwer te Apeldoorn,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 oktober 2021.
2.2
Op 11 april 2022 heeft mr. R. Feunekes samen met de griffier gesproken met [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 in [plaats1] . [de minderjarige1] heeft op 12 april 2022 in aanvulling op dit gesprek een mailbericht aan het hof gestuurd, waarin ze haar mening geeft over het verzoek tot geslachtsnaamwijziging.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 april 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, en
- een zittingsvertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (de raad).
2.4
Na de mondelinge behandeling is op 20 april 2022 een mailbericht van de moeder ingekomen. Nu het hof geen toestemming heeft gegeven voor het indienen van dit stuk, heeft het hof dit mailbericht niet gelezen omdat het in strijd is met een goede procesorde. Het hof heeft dit mailbericht teruggestuurd naar de advocaat van de moeder.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 in [plaats1] ; en
- [de jong-meerderjarige] , geboren [in] 2003 in [woonplaats1] .
De ouders zijn samen belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de jong-meerderjarige] . De ouders zijn op
17 augustus 2017 gescheiden.
3.2
Bij (tussen)beschikking van 11 december 2020 heeft de rechtbank de raad verzocht te onderzoeken of een wijziging van de geslachtnaam van de kinderen zoals de moeder heeft verzocht in het belang van [de minderjarige1] en [de jong-meerderjarige] is.
3.3
De raad heeft de rechtbank op 20 april 2021 gerapporteerd en aangegeven dat een wijziging van de geslachtsnaam niet in het belang van [de minderjarige1] en [de jong-meerderjarige] is.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder wenst de achternaam van [de minderjarige1] en [de jong-meerderjarige] te wijzigen, zodat zij de achternaam van de moeder zullen dragen. Omdat de vader, aldus de moeder, niet op haar verzoek tot medewerking aan de achternaamswijziging heeft gereageerd, heeft zij de rechtbank verzocht haar vervangende toestemming te verlenen zodat zij namens [de minderjarige1] en [de jong-meerderjarige] een verzoekschrift tot wijziging van de achternaam kan indienen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder in lijn met het advies van de raad afgewezen.
4.2
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te beslissen dat aan de moeder en ook aan de inmiddels meerderjarige [de jong-meerderjarige] vervangende toestemming wordt gegeven tot indiening van een verzoek tot wijziging van hun geslachtsnaam bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.
4.3
De vader heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd en wil dat de verzoeken worden afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

de wet
5.1
Artikel 1:7 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning kan worden gewijzigd.
5.2
Op grond van artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen over de uitoefening van het gezamenlijk gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
procespositie van de moeder en [de jong-meerderjarige]
5.3
[de jong-meerderjarige] is in de loop van deze procedure meerderjarig geworden. Vanaf dat moment eindigt het gezag van haar ouders. De vader en de moeder zijn vanaf dat moment dus niet meer haar wettelijk vertegenwoordigers, zoals onder meer bedoeld in artikel 1:7 BW. Dit heeft tot gevolg dat de moeder en [de jong-meerderjarige] geen belang meer hebben bij het verzoek tot vervangende toestemming, nu er geen (mogelijke) te vervangen toestemming meer is.
Dit leidt ertoe dat de moeder en [de jong-meerderjarige] in het verzoek om vervangende toestemming ex 1:253a BW, voor zover dit betrekking heeft op [de jong-meerderjarige] , niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Dat [de jong-meerderjarige] bij aanvang van de procedure nog wel minderjarig was, maakt dit overigens niet anders.
Daarmee ligt alleen nog ter beoordeling aan het hof voor het verzoek van de moeder voor zover dat ziet op het verkrijgen van vervangende toestemming tot het indienen van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige1] .
beoordeling hof
5.4
Het hof is - na eigen onderzoek - net als de rechtbank van oordeel dat het indienen van een verzoek tot wijziging van haar geslachtsnaam niet in het belang van [de minderjarige1] is. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.5
Het hof heeft van [de minderjarige1] begrepen dat zij om meerdere redenen de geslachtnaam van de vader niet meer wil voeren. Zo heeft [de minderjarige1] verteld dat ze vroeger een pappa’s kindje was, dat de vader haar met een jeugdtrauma heeft achtergelaten, dat zij er veel verdriet van heeft dat de vader zijn nieuwe gezin boven haar heeft gekozen, dat het dragen van de achternaam van de vader haar nu pijn doet en dat het voor haar nu als “klaar” voelt.
5.6
De mening van [de minderjarige1] weegt zwaar voor het hof. Dat betekent echter niet dat het indienen van een verzoek tot geslachtsnaamwijziging in het belang van [de minderjarige1] is. Zoals de raad in zijn advies op de mondelinge behandeling heeft uitgelegd, is het zeer ingrijpend voor een kind om van geslachtsnaam te wijzigen. De moeder en de vader hebben bij de geboorte van [de minderjarige1] samen gekozen voor de achternaam [achternaam vader] en [de minderjarige1] draagt die dan ook al haar hele leven als geslachtsnaam. Wijziging van haar achternaam betekent voor [de minderjarige1] dat zij openlijk afstand zou doen van een deel van haar identiteit. Die identiteitsontwikkeling staat toch al onder druk vanwege de ernstig verstoorde verhoudingen tussen de moeder en de vader. Ook de verhoudingen tussen de vader en [de minderjarige1] zijn sinds juni 2018 onder druk komen te staan. Dat is moeilijk voor [de minderjarige1] , want zij is net zo goed een kind van haar vader als van haar moeder. Het hof vindt, net als de raad op de mondelinge behandeling, de extreme afwijzing die [de minderjarige1] laat zien ten aanzien van de vader ongezond voor haar. Hoewel de vader heeft erkend dat hij in het verleden te weinig begrip voor [de minderjarige1] heeft getoond in de periode dat hij een nieuw (samengesteld) gezin met stiefkinderen kreeg, is niet aannemelijk dat die afwijzing van de vader volledig uit [de minderjarige1] zelf komt. Aan het verzoek tot geslachtsnaamwijziging is een jarenlange strijd tussen de ouders vooraf gegaan en de moeder heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat zij vindt dat de kinderen prima zonder de vader kunnen.
5.7
Op grond van het voorgaande faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vervangende toestemming in het kader van de voor haar voorgenomen wijziging van de geslachtsnaam van [de jong-meerderjarige] , geboren [in] 2003 in [woonplaats1] ;
verklaart [de jong-meerderjarige] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep tegen
de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 juli 2021;
bekrachtigt die beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.H.F. van Vugt en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 31 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.