ECLI:NL:GHARL:2022:4382

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
200.307.933
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij de vader is verleend. De ouders, die in 2013 zijn gehuwd en in 2019 zijn gescheiden, hebben samen gezag over hun kind, geboren in 2015. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing bij de vader te beëindigen, terwijl de vader en de gecertificeerde instelling (GI) verweer voeren tegen de verzoeken van de moeder. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 19 april 2022 gehouden, waarbij de moeder en vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming.

De feiten tonen aan dat de minderjarige sinds 2 februari 2022 bij de vader woont, na een eerdere uithuisplaatsing. De moeder heeft grieven ingediend tegen de verlenging van de uithuisplaatsing en de zorgregeling. Het hof oordeelt dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de minderjarige, gezien de aanhoudende strijd tussen de ouders en de zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van het kind. De moeder heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de situatie van de minderjarige is verslechterd sinds de uithuisplaatsing bij de vader.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vervanging van de GI. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien beide partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de zorg voor hun kind betreft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.933
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 534343 en 534345)
beschikking van 31 mei 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Koudstaal te Bloemendaal,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. van Gemert te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 februari 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Deze beschikking wordt verder de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 maart 2022;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- een journaalbericht van mr. Koudstaal van 23 maart 2022 met producties 18, 36, 47 en 60;
- een journaalbericht van mr. Koudstaal van 25 maart 2022 met producties;
- drie journaalberichten van mr. Koudstaal van 4 april 2022 met producties, en
- een journaalbericht van mr. Koudstaal van 14 april 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 april 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- drie zittingsvertegenwoordigers namens de GI, en
- een zittingsvertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming, verder de raad
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof en de ter zitting aanwezigen ingekomen een journaalbericht van mr. Koudstaal van 13 mei 2022 met daarbij gevoegd als productie 78 een beschikking van de voornoemde kinderrechter van 26 april 2022.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn [in] 2013 gehuwd en [in] 2019 van elkaar gescheiden. De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2015 in [plaats1] . De ouders zijn samen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 9 augustus 2019 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld, waarbij [de minderjarige] de ene week bij de moeder verblijft en de andere week bij de vader, met het
wisselmoment op vrijdag na school.
3.3
Bij beschikking van 28 april 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De termijn van ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 28 april 2023
.
3.4
Bij beschikking van 1 september 2021 heeft de kinderrechter de coöperatieve vereniging Briedis Jeugdbeschermers vervangen door de huidige GI.
3.4
Bij beschikking van 2 februari 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader verleend, tot 2 maart 2022, en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.5
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking heeft de kinderrechter deze machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verlengd tot 28 april 2022. Verder heeft de kinderrechter voor de duur van de uithuisplaatsing bij de vader de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders zoals eerder vastgesteld bij beschikking van 9 augustus 2019 als volgt gewijzigd in die zijn dat:
“de moeder heeft contact met [de minderjarige] gedurende tweemaal per week onder begeleiding, en dat uitbreiding zal plaatsvinden onder regie van de GI zodra de GI dit in het belang van [de minderjarige] acht.”
Het meer of anders verzochte heeft de kinderrechter afgewezen.
3.6
[de minderjarige] woont sinds 2 februari 2022 bij de vader.
3.7
Bij beschikking van 26 april 2022 heeft de kinderrechter - naast verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 28 april 2023 -:
- de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader verlengd tot 28 juli 2022;
- de raad voor de kinderbescherming verzocht een onderzoek te doen en de rechtbank in ieder geval een update te geven over de situatie rondom [de minderjarige] en de ouders,
en welke consequenties aan deze update verbonden kunnen worden met betrekking tot de
uitvoering van de ondertoezichtstelling, de verblijfplaats en de zorgregeling van [de minderjarige]
met zijn ouders;
- de verdeling van de zorg- en opvoedtaken zoals eerder is vastgesteld (bij beschikking van 9 augustus 2019 en) 16 februari 2022 gewijzigd - voor de duur van de uithuisplaatsing bij de vader -, als volgt:
de moeder heeft contact met [de minderjarige] gedurende tweemaal per week onder
begeleiding, en uitbreiding zal plaatsvinden onder regie van de Gl;
gedurende het raadsonderzoek zal het contact tussen de moeder en [de minderjarige] onder
regie van de GI in overleg met de raad zo veel mogelijk worden uitgebreid naar
onbegeleide omgang met een overnachting bij de moeder;
- deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de beslissing op het overige deel van het verzoek tot verlenging van de
machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader aangehouden in afwachting van de uitkomst van het raadsonderzoek;
- bepaald dat de behandeling van het aangehouden deel van het verzoek tot verlenging
van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader op 14 juli 2022 om 13.30 uur zal
worden voortgezet;
- de Gl verzocht om de rechtbank vóór 7 juli 2022 te informeren over de laatste stand
van zaken;
en het anders of meer verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven hebben betrekking op de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader, de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling en de vervanging van de GI. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen of te wijzigen, [de minderjarige] niet uit huis te plaatsen bij de vader, de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank (het hof begrijpt:) bij beschikking van 9 augustus 2019 te hervatten, of dat [de minderjarige] bij de moeder uit huis wordt geplaatst en de vader [de minderjarige] alleen begeleid mag zien, met veroordeling van de GI in de kosten van dit geding. Daarnaast verzoekt de moeder de GI te vervangen door een andere GI.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijke te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van dit geding.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geschil zijn het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI, de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader en de zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] . Het hof zal eerst het verzoek tot vervanging van de GI bespreken. Daarna volgt de beoordeling van de verlenging van de uithuisplaatsing, vervolgens de zorg- en contactregeling en tot slot het verzoek tot een proceskostenveroordeling.
verzoek vervanging GI
5.2
De moeder verzoekt voor het eerst in hoger beroep tot vervanging van de GI door een andere GI. Dit is een zelfstandig tegenverzoek dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan ingevolge het bepaalde in artikel 362 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 282 lid 4 Rv. Op grond hiervan zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van haar verzoek.
uithuisplaatsing
5.3
De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd, is op 28 april 2022 geëindigd. Dat betekent dat het hof het verzoek van de moeder [de minderjarige] niet meer bij de vader te plaatsen alleen al door tijdsverloop niet kan toewijzen. Het betekent niet dat de moeder geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar verzoeken in hoger beroep. Het hof zal de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 2 maart 2022 tot 28 april 2022 beoordelen. De moeder heeft daar op de mondelinge behandeling ook om gevraagd.
5.4
Het hof is van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk in het belang van [de minderjarige] was en die beslissing niet in strijd met de wet is genomen (artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De vader en de moeder voeren sinds hun feitelijke scheiding in november 2018 een hevige (juridische) strijd met als inzet [de minderjarige] . Het gezin is sinds 20 februari 2019 bekend bij Veilig Thuis. Een melder vanuit kinderdagverblijf [naam1] gaf aan dat de zorgen op emotioneel vlak liggen, voornamelijk omdat [de minderjarige] zou worden ingezet als drukmiddel tussen de ouders. De vader meldde daarnaast zorgen over de fysieke veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder. De moeder erkent dat [de minderjarige] klem zit tussen de ouders. De moeder ontkent met klem de beschuldigingen van de vader over de fysieke onveiligheid van [de minderjarige] bij haar. Zoals het hof op de mondelinge behandeling heeft moeten constateren, gaat de felle strijd tussen de ouders met [de minderjarige] als inzet onverminderd door.
5.5
Duidelijk was - en is - dat [de minderjarige] klem zit tussen de ouders en dat hij daar heel veel last van heeft. Volgens de raad in zijn rapport van 14 april 2021, is door de aanhoudende strijd tussen de ouders, de band die [de minderjarige] heeft met beide ouders buitengewoon beschadigd. De GI heeft ervoor gekozen [de minderjarige] uit die strijd te halen en bij de vader te plaatsen. Die keuze lijkt zijn vruchten af te werpen. In een verslag van de kindertherapeut van [de minderjarige] van 5 april 2022 staat namelijk het volgende:
" [de minderjarige] kwam de eerste keer (09-03-2022) na de uithuisplaatsing binnen in de
praktijk en wilde meteen spelen, hij had al een idee vertelde hij. Het was duidelijk dat
[de minderjarige] niet wilde praten over zijn thuissituatie .Dit is niet nieuw, [de minderjarige] lijkt het erg lastig te blijven vinden om over thuis te vertellen. Hij lijkt op zo'n moment in z'n "beschermer
"(overlevingsstrategie) deel te schieten. [de minderjarige] praat op zo'n moment wat vlak en zoekt
afleiding in spel. [de minderjarige] laat gedurende deze sessie meer zien wat zich in zijn binnenwereld
afspeelt. Het lijkt alsof hij minder druk ervaart, waardoor hij meer zichzelf kan en durft te
laten zien (verbaal als non-verbaal). Er ontstond een doorbraak, [de minderjarige] kon bij z'n gevoel
komen en contact maken met zijn innerlijke kind. Er zit duidelijk beweging in zijn
gevoelswereld. [de minderjarige] maakt hier stappen in. Met dit proces gaan we verder.
Tijdens de laatste sessie( 23-03-2022) laat [de minderjarige] via een indirecte manier in spel steeds
meer gevoelens zien in de praktijkruimte. [de minderjarige] zoekt verbinding met de therapeut in spel.
Hij lijkt ruimte te ervaren om vanuit zichzelf (authentiek deel) te kunnen handelen. Ik zie hier
vooruitgang in. Doordat hij meer ontspannen oogt, minder vaak in zijn beschermers deel
schiet kan ik meer stappen op therapeutisch vlak met hem maken. Toen ik [de minderjarige] de vraag
stelde om eens in de twee weken of eens in de week te komen zei hij graag eens in de week
te willen komen.”
Nu de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het niet goed gaat met [de minderjarige] sinds hij bij de vader woont, is het hof van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader noodzakelijk was. Uit het verslag van de kindertherapeut volgt dat het [de minderjarige] goed lijkt te doen dat hij sinds de uithuisplaatsing uit de strijd tussen de ouders blijft. Bij deze beoordeling spelen voor het hof de door de vader geuite vermoedens van kindermishandeling, seksueel misbruik en mogelijk persoonlijkheidsproblematiek bij de moeder geen rol: bij gebreke van enige toetsbare onderbouwing blijven dat slechts uitingen van één van partijen bij een ernstig en langlopend conflict. Uitingen bovendien die de strijd tussen de ouders van [de minderjarige] en de ernstige gevolgen die [de minderjarige] daarvan ondervindt niet zullen verminderen. Het feit dat [de minderjarige] ernstig klem zat tussen de ouders en het al langere tijd niet lukte om met inzet van (gedwongen) hulpverlening de situatie voor [de minderjarige] te verbeteren, maken dat deze maatregel noodzakelijk was.
zorg- en contactregeling
5.6
In artikel 1:265g lid 1 BW staat dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan vaststellen of wijzigen. Dat is gebeurd in de bestreden beschikking en nu [de minderjarige] in de ter beoordeling liggende periode rechtmatig bij de vader geplaatst is geweest, kan het verzoek van de moeder tot hervatting van de bij beschikking van 9 augustus 2019 vastgestelde zorg- en contactregeling (een regeling waarin [de minderjarige] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verbleef) alleen al om die reden niet voor toewijzing in aanmerking komen.
5.7
Op de mondelinge behandeling heeft de moeder om uitbreiding van de huidige zorg- en contactregeling van twee keer per week een uur verzocht. Ook dat verzoek zal het hof afwijzen. De afgelopen maanden is er veel gebeurd en de komende maanden gaat er nog veel gebeuren. [de minderjarige] is bij de vader gaan wonen, de moeder heeft begeleide omgangsmomenten met [de minderjarige] , er zullen - zo blijkt uit de beschikking van 26 april 2022 - persoonlijkheidsonderzoeken naar de moeder en de vader worden verricht, er zal een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming starten en er zal meer duidelijkheid moeten komen over de beschuldigingen van kindermishandeling en seksueel misbruik. Nu er nog zoveel onrust en onduidelijkheden rondom [de minderjarige] is, vindt het hof, net als de kinderrechter in de bestreden beschikking, dat eventuele verdere uitbreiding van de zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] onder regie van de GI dient plaats te vinden. Het hof gaat er daarbij vanuit dat onder die regie invulling wordt gegeven aan de door de kinderrechter in zijn beschikking van 26 april 2022 gegeven zorg- en contactregeling.
5.8
De grieven van de moeder, voor zover zij ontvankelijk is in haar verzoeken in hoger beroep, falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de zorg voor het uit die relatie geboren kind betreft.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vervanging van de GI;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 februari 2022;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.H.F. van Vugt en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 31 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.