ECLI:NL:GHARL:2022:4873

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
200.301.827/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid opdrachtnemer voor schade aan inhoud container en toegang tot container

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen [appellant], een ondernemer die zich bezighoudt met de verkoop van glas in lood, en [geïntimeerde] Overslagbedrijf B.V., die containers verhuurt en opslaat. [appellant] had enkele containers gehuurd van [geïntimeerde] en heeft deze overeenkomst opgezegd. Hij wilde de containers met hun inhoud verplaatsen naar een nieuwe bedrijfsruimte, maar [geïntimeerde] weigerde de toegang tot de containers totdat de openstaande huur en opslagkosten waren betaald. [appellant] stelt dat hij schade heeft geleden door het verplaatsen van zijn eigen container door [geïntimeerde], wat schade aan de inhoud heeft veroorzaakt, en dat hij extra kosten heeft moeten maken voor het huren van een andere bedrijfsruimte omdat hij geen toegang had tot zijn containers. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis [geïntimeerde] veroordeeld om [appellant] vrije toegang tot de containers te verlenen, maar andere vorderingen zijn afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij recht had op onbelemmerde toegang tot de containers buiten reguliere werktijden en de schade niet voldoende is onderbouwd. Het hof oordeelt dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn en dat hij in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.301.827/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 9380112)
arrest in kort geding van 14 juni 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de kantonrechter: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.P. Harten, die kantoor houdt te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] Overslagbedrijf B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde] BV,
advocaat: mr. J.W. Both, die kantoor houdt te Kampen.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 maart 2022 hier over.
1.2
Op grond van dat tussenarrest heeft op 11 mei 2022 een mondelinge plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het hof een datum vastgesteld waarop arrest zal worden gewezen.

2.Waar gaat het in deze zaak om?

2.1
[appellant] heeft enkele van [geïntimeerde] BV gehuurde containers en een eigen container met daarin onder meer glas in lood door [geïntimeerde] BV. laten opslaan. De containers staan op een terrein van [geïntimeerde] BV in [plaats1] . [appellant] heeft de overeenkomst opgezegd en wilde de containers met hun inhoud afvoeren naar een inmiddels door hem gehuurde bedrijfsruimte. Daarover is tussen partijen een conflict gerezen. [geïntimeerde] BV weigerde de (inhoud van) de containers aan [appellant] af te geven wanneer [appellant] niet eerst de laatste rekening voor huur en opslag van de containers zou voldoen. [appellant] stelt dat hij schade heeft geleden door toedoen van [geïntimeerde] BV. Die heeft de eigen container van [appellant] verplaatst, waardoor schade is ontstaan aan het in de container opgeslagen glas in lood. Verder heeft hij die andere bedrijfsruimte moeten gaan huren, omdat [geïntimeerde] BV beperkingen had gesteld aan zijn toegang tot de containers. Daardoor kon hij zijn bedrijfsactiviteiten niet meer vanuit zijn containers uitvoeren. [geïntimeerde] BV dient hem daarom de huurkosten van die andere bedrijfsruimte te vergoeden. Daarnaast lijdt hij schade in zijn bedrijfsuitoefening zolang [geïntimeerde] BV hem niet toelaat tot zijn spullen in de containers.
2.2
De kantonrechter te Zwolle heeft in het door [appellant] aanhangig gemaakte kort geding [geïntimeerde] BV in een vonnis van 13 september 2021 veroordeeld om [appellant] (en door [appellant] ingeschakelde schade-experts) vrije toegang te verlenen tot de containers op doordeweekse werktijden. De overige vorderingen, waaronder de vordering tot betaling van een voorschot op de door [appellant] gestelde schade door het verplaatsen van de eigen container, heeft de kantonrechter afgewezen.
2.3
Het hof zal het kort geding vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Dit oordeel zal het hof hierna motiveren, door eerst de relevante feiten te vermelden en door daarna in te gaan op de standpunten van partijen. Het hof zal in dat verband ook de bezwaren (‘grieven’) van [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter bespreken en bij zijn oordeel zo nodig ook de verweren van [geïntimeerde] BV betrekken, die door de kantonrechter zijn verworpen of buiten behandeling zijn gelaten.

3.3. De relevante feiten3.1 [geïntimeerde] BV houdt zich onder meer bezig met de verhuur van containers en van opslagplekken. Zij heeft een opslaglocatie aan de [adres] te [plaats1] . [geïntimeerde] had tot augustus 2018 opslagruimte op het Regionaal Overslag Centrum (ROC), dat gevestigd was op een terrein nabij de industriehaven van Kampen.

3.2
[appellant] heeft een eenmanszaak onder de naam “ [naam1] ”, gericht op de verkoop van glas in lood. Daarnaast houdt hij zich bezig met de recycling van bouwmaterialen.
3.3
Begin 2016 hebben [geïntimeerde] B.V. en [appellant] een overeenkomst gesloten, die inhield dat [appellant] vier containers plus gestapelde opslagplaats van [geïntimeerde] B.V. huurde voor de opslag van glas in lood. In de offerte die ten grondslag ligt aan deze overeenkomst is onder meer vermeld dat het “op de stapel zetten” van een container € 21,- kost en het “later weer uit de stapel halen” ook. De huur van de containers had als achtergrond dat [appellant] zijn activiteiten op het gebied van glas in lood tijdelijk wilde stoppen, de huur van zijn bedrijfsruimte had opgezegd en de inventaris daarvan moest opslaan.
3.4
[geïntimeerde] B.V. factureerde [appellant] tweemaal per jaar voor de huur en de opslag van de containers. Op de facturen wordt melding gemaakt van een betalingstermijn van 28 dagen. Uit deze facturen volgt dat [geïntimeerde] B.V. [appellant] vanaf 1 februari 2019 ook factureerde voor de opslag van een eigen container en vanaf 18 september 2019 ook voor de huur en opslag van een vijfde container. Die laatste container werd door [appellant] gebruikt als “werkcontainer”. Vanuit die container verrichtte hij werkzaamheden. Sinds eind 2020 is dat (ook) op het gebied van glas in lood.
3.5
[geïntimeerde] B.V. heeft de vier in eerste instantie gehuurde containers in augustus 2018, nadat zij geen gebruiksrecht meer had van het ROC, laten verplaatsen van het ROC naar haar opslaglocatie aan de [adres] te [plaats1] . De containers werden op de ‘begane grond’ geplaatst zodat [appellant] direct toegang had tot die containers.
3.6
Op 20 mei 2021 heeft [geïntimeerde] B.V. een factuur van € 2.994,75 (incl. btw) gestuurd naar [appellant] voor de huur en opslag van de vijf respectievelijk zes containers en de opslag van nog een stapelaar. De betalingsfactuur van (ook) deze factuur was 28 dagen.
3.7
Op 7 juni 2021 constateerde dhr. [naam2] , directeur van [geïntimeerde] BV, (hierna: [naam2] ) dat [appellant] de materialen en gereedschappen uit zijn werkcontainer had verwijderd. [appellant] gaf daarop mondeling te kennen dat hij de overeenkomst opzegde en dat hij de andere containers met hun inhoud wilde laten overbrengen naar een inmiddels door hem gehuurde bedrijfsruimte. Op 11 juni 2021 heeft een door hem ingeschakeld kraanbedrijf, Van der Vegt, vergeefs geprobeerd de containers te verplaatsen en te vervoeren.
3.8
In een mail van 12 juni 2021 aan [geïntimeerde] BV bevestigde [appellant] dat hij de huur van de werkcontainer per 7 juni 2021 had opgezegd en dat was afgesproken dat hij de andere containers op 11 juni zou laten verwijderen, maar dat dat niet was gelukt. Hij schreef dat het verwijderen volgens Van der Vegt alleen zou lukken met een kraan die € 2.000,- per dag kostte, dat hij de containers zo spoedig mogelijk wilde hebben en wilde weten wanneer dat op een goedkopere manier zou kunnen
“en die containers 5 stuks wel op een veilige manier verplaats kunnen worden op dat een auto die kan afhalen wel een zelf lader dus die kan van een kant maar laden”.
3.9
[geïntimeerde] BV reageerde in een e-mail van 14 juni 2021 van 13.43 uur, waarin zij schreef dat zij nog van [appellant] zou horen op welke locatie hij de vier nog resterende gehuurde containers wilde neerzetten. [geïntimeerde] BV schreef verder:
“Ervan uitgaande dat de inhoud goed is gestapeld, is de kans dat deze beschadigd tijdens het verplaatsen op mijn terrein vele malen kleiner dan tijdens het vervoer (rotondes van links naar rechts of andersom en optrekken en afremmen. Ik ben best bereid de containers proberen te verplaatsen, zodat ze door een vrachtauto met laadkraan of door een zijlader kunnen worden opgehaald. Ik wil wel van tevoren weten met welke van de 2 mogelijkheden je gaat werken, zodat ik ze op de juiste manier kan neerzetten”. Daarbij deed zij opgave van de kosten.
3.1
In een e-mail van 14 juni 2021 van 13.59 uur aan [geïntimeerde] BV reageerde [appellant] met het verzoek om ruimte te maken rond de door hem gehuurde containers door drie andere containers te verwijderen, omdat de gehuurde containers anders alleen via een dure oplossing verwijderd konden worden. Hij schreef onder meer:
“(..) elke dag dat ik die containers niet kan afhalen zal ik een schadevergoeding eisen wegens het niet kunnenwerken met mijn daar in liggende materialen bij geen reaktie zal ik juridische stappen zetten.”
[naam2] reageerde diezelfde dag met een e-mail van 14:28 uur, waarin hij aangaf dat [appellant] nog steeds het adres niet had gegeven waar de containers naar toe moesten. Als [appellant] zich formeel opstelt, zal hij dat ook doen en zal hij alleen doen waartoe hij verplicht is. Hij sluit af:

Nu we toch juridisch bezig zijn: Er staat nog een factuur open waarvan de vervaldatum 16 juni as is. Ik zie uw betaling graag voor of op die datum op mijn bankrekening, daar ik anders het recht van retentie inroep.”
3.11
In een e-mail aan [appellant] van 15 juni 2021 schreef [naam2] dat hij gezien het e-mailverkeer vreest dat [appellant] van plan is de openstaande facturen niet te betalen. Hij stelt daarin dat [appellant] zijn spullen pas kan ophalen nadat hij de rekeningen heeft betaald. Ook ontzegt hij [appellant] de toegang tot zijn terrein zonder zijn toestemming.
Daarop liet [appellant] weten dat als [naam2] het hek gesloten zou houden, hij zich met een slijptol toegang zou verschaffen.
3.12
Op 15 of 16 juni 2021 heeft [geïntimeerde] BV de eigen container van [appellant] een aantal meter verplaatst om het vervoer van die container te vergemakkelijken.
In een e-mail van 16 juni 2021 schreef [naam2] daarover aan [appellant] :
“Uw container staat momenteel klaar om met een zijlader op te kunnen halen. Er daarna is er voldoende mogelijkheid om uw spullen uit de gehuurde containers te halen. Dit alles mag echter pas doen nadat u uw schulden aan mij hebt betaald.”
3.13
Naar aanleiding van die verplaatsing schreef [appellant] in een e-mail van 17 juni 2021:
“U heeft zonder toestemming mijn container versleept waardoor schade is ontstaan waar ik u aansprakelijk voor stel (…)”.
3.14
Na het vonnis van 13 september 2021 heeft [appellant] inmiddels drie containers uitgeruimd en de inhoud daarvan overgebracht naar zijn nieuwe bedrijfsruimte.

4.4. De beoordeling van het geschil

4.1
De vordering van [appellant] in hoger beroep strekt ertoe dat de door hem bij de kantonrechter ingestelde vorderingen alsnog volledig zullen worden toegewezen. Het hof zal op basis van de door [appellant] aangevoerde grieven tegen het kortgedingvonnis opnieuw beoordelen of die vorderingen toewijsbaar zijn.
4.2
[appellant] heeft bij de kantonrechter de volgende vorderingen tegen [geïntimeerde] BV ingesteld, zakelijk weergegeven:
a. om [appellant] , alsmede één of meer schade-experts, vrije
toegang te verlenen tot de bij [appellant] in gebruik zijnde containers,
zulks op verbeurte van een dwangsom;
b. om de drie containers die in de weg staan zodanig verplaatst te hebben dat
het takelbedrijf Jac. van der Vegt en Zonen goed bij de bij [appellant]
in gebruik zijnde containers kan komen en die kan verplaatsen, zulks
op verbeurte van een dwangsom;
c. om [appellant] als voorschot op een schadevergoeding doordat [naam2] de
container heeft verplaatst/versleept, te betalen een bedrag van € 6.000,--, vermeerderd met wettelijke rente daarover;
d. om aan [appellant] € 450,- te voldoen als schadevergoeding voor de kosten van het huren van een andere loods over de maanden juni en juli 2021;
e. om aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 225,-- per maand tot en met 10 oktober 2021 en € 450,-- per maand vanaf 11 oktober 2021 tot de laatste dag waarop
[appellant] niet bij de bij hem in gebruik zijnde containers toegelaten wordt;
f. te bepalen dat [appellant] vanaf 1 juni 2021 tot het moment waarop
hij vrije toegang tot de containers heeft en deze naar een ander terrein kan en mag verplaatsen geen opslagkosten en geen huur hoeft te betalen;
g. tot betaling van de kosten van dit geding.
4.3
Ten aanzien van de vordering sub a)
4.3.1
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] op dit onderdeel gedeeltelijk toegewezen, als volgt:
veroordeelt [geïntimeerde] Overslagbedrijf om vanaf uiterlijk drie dagen na de datum van dit
vonnis [appellant] , alsmede één of meer schade-experts, op werkdagen (maandag tot en
met vrijdag) van 9.00 tot 17.00 uur vrije toegang te verlenen tot de bij [appellant] in
gebruik zijnde containers, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00
voor elke dag, een deel van een dag voor een hele dag gerekend, dat [geïntimeerde] Overslagbedrijf
hieraan niet voldoet, met een maximum van € 15.000,00;
4.3.2
Tegen die veroordeling heeft [geïntimeerde] BV geen bezwaar gemaakt, zodat die in hoger beroep gegeven is. Volgens [appellant] is die veroordeling echter te beperkt en moet hij ook buiten werktijd vrije toegang hebben tot zijn containers.
4.3.3
[appellant] heeft bij zijn vordering op zichzelf ook in hoger beroep nog steeds een voldoende spoedeisend belang, omdat zich op het terrein van [geïntimeerde] BV nog twee containers bevinden met spullen van [appellant] .
4.3.4
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat [appellant] zich voor zijn vordering tot volledig onbelemmerde toegang tot zijn containers op het standpunt stelt dat de oorspronkelijke overeenkomst tot opslag, in de loop van de tijd is uitgebreid, in die zin dat [geïntimeerde] BV aan [appellant] toestond om op het opslagterrein ook bedrijfsactiviteiten te ontplooien en dat [appellant] daartoe altijd, ook buiten reguliere werktijden, toegang had tot zijn containers. Volgens [appellant] heeft [naam2] hem dat vanaf mei 2021 echter niet meer toegestaan. [geïntimeerde] BV heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat [appellant] op het opslagterrein ook bedrijfsactiviteiten mocht verrichten (vanuit de werkcontainer), maar betwist dat [appellant] dat ook buiten reguliere werktijden mocht. Volgens [geïntimeerde] BV had [appellant] ook geen sleutel van het opslagterrein.
4.3.5
[appellant] heeft zijn stelling dat hij met [geïntimeerde] BV nader is overeengekomen dat hij altijd toegang had tot het opslagterrein tegenover de betwisting daarvan door [geïntimeerde] BV niet onderbouwd. Integendeel. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij niet over een sleutel van het opslagterrein beschikte, maar dat hij een sleutel van zijn buurman gebruikte om buiten de reguliere werktijden tot dat terrein toegang te verkrijgen. Dat bevestigt de stelling van [geïntimeerde] BV dat hij geen toestemming had om buiten de reguliere werktijden toegang tot zijn containers te hebben. [appellant] heeft verder geen rechtsgrond aangevoerd waarom hij die toegang desondanks wel zou moeten hebben. Dat vloeit nog niet voort uit de omstandigheid dat sommige andere huurders van containers kennelijk wel beschikten over een sleutel van het terrein. Het staat [geïntimeerde] BV in beginsel vrij om met verschillende huurders verschillende afspraken te maken. Verder is niet gemotiveerd aangevoerd of gebleken dat in die gevallen sprake was van identieke situaties. Derhalve kan niet worden aangenomen dat [appellant] ook buiten kantooruren aanspraak had op onbelemmerde toegang tot zijn containers. Zijn grief tegen de afwijzing van zijn verdergaande vordering op dit onderdeel faalt dus.
4.4
Ten aanzien van de vordering sub b)
Deze vordering heeft [appellant] tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, omdat de containers die geblokkeerd zouden zijn geweest inmiddels al zijn uitgeruimd. Die grief behoeft derhalve geen bespreking. Volledigheidshalve merkt het hof nog wel op dat [appellant] de gemotiveerde stelling van [geïntimeerde] BV dat de “blokkerende containers” er al lange tijd stonden niet heeft weersproken, zodat geen sprake is geweest van een bewuste blokkade door [geïntimeerde] BV om [appellant] te beletten de door hem gehuurde containers te verplaatsen en over te brengen naar zijn nieuw bedrijfsruimte. Verder is gebleken dat [appellant] in november 2021 nog twee containers heeft laten wegtakelen van hun plek -welke actie hij op last van de politie echter weer ongedaan heeft moeten maken-, zodat de bewuste containers ook niet daadwerkelijk een blokkade hebben gevormd.
4.5
Ten aanzien van de vordering sub c)
Voor toewijzing van een (geld)vordering tot betaling van een voorschot in kort geding is vereist dat met een grote mate van zekerheid valt te verwachten dat de onderliggende vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Aan die voorwaarde voldoet de voorschot vordering allerminst. [appellant] heeft zich ter onderbouwing van zijn stelling dat tijdens het verplaatsen van zijn eigen container schade is toegebracht aan de inhoud (glas in loodramen) beroepen op een e-mail van de heer [naam3] van 18 november 2021. Die schrijft daarin dat tijdens het verplaatsen van de container met een heftruck schade is toegebracht aan de inhoud daarvan tot een bedrag dat wel kan oplopen tot € 20.000,- of ‘misschien wel veel meer”. Over welke specifieke deskundigheid [naam3] beschikt is niet duidelijk geworden. Uit niets blijkt ook dat [naam3] bij de verplaatsing aanwezig is geweest en zelf heeft kunnen zien dat daarbij schade is ontstaan. Daartegenover staat een rapport van het door (de verzekeraar van) [geïntimeerde] BV ingeschakelde expertisebureau Crawford (dhr. [naam4] , NIVRE Register expert) die als bevinding vermeldt dat de container met een 8-tons heftruck en op stalen rollen is verplaatst, dat het daarbij niet nodig is om de container hoger dan 10 à 15 centimeter omhoog te bewegen en dat het oorzakelijk verband tussen eventuele schade aan de inhoud van de container en het verplaatsen van die container moeilijk aantoonbaar zal zijn. Daarbij heeft de expert geconstateerd dat de lading van de container niet gestuwd of gezekerd was en dat [appellant] geen inventarisatie van de goederen had gemaakt. Die bevindingen klemmen nog eens extra, omdat [appellant] de container zelf al op 11 juni 2021 had willen laten verplaatsen. In deze situatie acht het hof het vooralsnog hoogst onzeker of de vordering in een bodemprocedure wel toewijsbaar zal blijken, nog daargelaten de omvang van de (eventuele) schade aan de goederen in de container. Ook de grief van [appellant] tegen de afwijzing door de kantonrechter van deze vordering faalt dus.
4.6
Ten aanzien van de vordering sub d)
Tijdens de mondelinge behandeling is de achtergrond van deze vordering door [appellant] verduidelijkt. Volgens hem heeft hij een andere loods moeten huren omdat [geïntimeerde] BV hem beperkte in zijn voorheen onbelemmerde toegang tot zijn containers, waardoor hij zijn bedrijfsactiviteiten niet meer naar behoren kon uitvoeren op het opslagterrein.
Hiervoor is al overwogen dat niet kan worden aangenomen dat een recht op onbelemmerde toegang bestond. Derhalve kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerde] BV tekort is geschoten in een contractuele verplichting van haar jegens [appellant] om hem onbeperkte en onbelemmerde toegang te verschaffen tot zijn containers. Voor de huur van de andere bedrijfsruimte bestaat dan ook geen aansprakelijkheid van [geïntimeerde] BV. Ook die vordering is dus terecht afgewezen.
4.7
Ten aanzien van de vordering sub e)
[geïntimeerde] BV heeft niet heeft gegriefd tegen haar veroordeling om [appellant] tijdens doordeweekse werktijden weer onbelemmerde toegang tot zijn containers te verschaffen. De ontzegging van de toegang vanaf 15 juni 2021 moet daarmee als ongegrond worden beschouwd, voor zover het betreft de toegang op doordeweekse werktijden. Die toegang moest echter weer worden verschaft na het vonnis in kort geding en dat is ook gebeurd. Dat in de tussenliggende periode [appellant] schade heeft geleden doordat hem de toegang is ontzegd, is niet onderbouwd. [appellant] had de inhoud van zijn werkcontainer al begin juni 2021 overgebracht naar zijn nieuwe bedrijfsruimte, zodat (bedrijfs)schade ook niet evident is. Ook voor toewijzing van deze vordering bestaat dus, zeker in kort geding, geen grond.
4.8
Ten aanzien van de vordering sub f)
[geïntimeerde] BV is de overeengekomen prestatie, de opslag van goederen van [appellant] in containers, blijven leveren. Nadat [appellant] weer toegang tot de containers had gekregen (tijdens reguliere doordeweekse werktijden), is een bevoegdheid tot opschorting van de verplichting om daarvoor te betalen, komen te vervallen. Voor die opslag dient [appellant] dan ook de daarvoor afgesproken prijs te betalen, zo lang die opslag plaatsvindt. De vordering is daarmee dus niet toewijsbaar.
4.9 Ten aanzien van de vordering sub g)
heeft niet betwist dat hij door de kantonrechter overwegend in het ongelijk is gesteld. Volgens [appellant] had hij desondanks niet in de proceskosten veroordeeld moeten worden, omdat de procedure zijn oorsprong vindt in tekortschieten door [geïntimeerde] BV in haar contractuele verplichtingen. Hiervoor is overwogen dat de meeste vorderingen van [appellant] zijn gebaseerd op het voorshands onjuiste uitgangspunt dat [geïntimeerde] BV hem ook buiten kantooruren onbeperkte en onbelemmerde toegang tot zijn (gehuurde) containers had moeten bieden. Alleen al daarmee faalt de grief van [appellant] tegen zijn veroordeling in de proceskosten.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] BV worden begroot op € 772,- aan griffierecht en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief ( 2 punten x tarief II ). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de kantonrechter te Zwolle van 13 september 2021;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] BV vastgesteld op € 772,- aan verschotten en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in het nasalaris, te stellen op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
te vermeerderen met wettelijke rente daarover indien betaling niet binnen veertien dagen na de betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, M.E.L. Fikkers en C.W. Inden en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.