In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 370.000, maar belanghebbende betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 291.000 voor. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 4 mei 2022, die via beeldbellen plaatsvond, was alleen de gemachtigde van belanghebbende aanwezig. De heffingsambtenaar was niet verschenen. Belanghebbende voerde aan dat de woning door zijn ligging, ingeklemd tussen andere woningen, een lagere waarde zou moeten hebben dan door de heffingsambtenaar vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met deze bijzondere liggingsomstandigheden. Het Hof stelde vast dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld en bepaalde de waarde op € 365.000.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 3.305 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.