Uitspraak
Solis,
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [naam1],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
heeft betoogd dat het wel ging om een nieuwbouwproject. In de desbetreffende zin, te weten ‘
Het ging niet om een nieuwbouwproject’, moet het woord
‘niet’dan ook als ongeschreven worden beschouwd.
2.Waar gaat deze zaak over?
[de directeur] is directeur van de onderneming en [de technisch directeur] technisch directeur. Solis gebruikt FileMaker als database applicatie software.
e-mail staat onder meer geschreven:
‘Planning SolisBase’verstrekt, waarop uitgegaan wordt van in totaal 376 te werken uren in de weken 27 tot en met 50 van 2017.
e-mail van 25 september 2017 zegt Solis betaling van de facturen toe. In deze e-mail aan [geïntimeerde] staat onder meer geschreven:
24 oktober 2017 schrijft [geïntimeerde] aan Solis onder meer:
20 december 2012 vindt een werksessie plaats. Afgesproken wordt, zo blijkt uit de Tijdslijn, dat op 8 januari 2018 een testsysteem zal worden besproken. Solis zegt toe facturen te voldoen. Een factuur van 29 december 2017 blijft vervolgens onbetaald.
11 januari 2018:
11 januari 2018 schrijft Solis op 14 februari 2018 aan [geïntimeerde] :
24 augustus 2018 trekt [geïntimeerde] zijn voorstel in en zegt de opdracht op. In de e-mail schrijft hij onder meer:
We zijn weer een week verder na ons laatste contact en het proces ligt wederom stil. Ik heb er geen vertrouwen meer in dat wij gezamenlijk tot een acceptabele oplossing kunnen komen voor de kwestie van de onbetaalde facturen uit 2017 (…). Tevens heb ik voor mij zelf de conclusie getrokken dat ik geen vervolg meer wil geven aan het project. De voornaamste reden is dat de vertrouwensbasis ontbreekt. Ik trek mijn voorstel van 1 mei j.l. in en geef de opdracht terug. Mijn uitstaande vordering houd ik uiteraard gestand, en zal de verdere afhandeling terugleggen bij mijn advocaat.’
3.Het geschil in hoger beroep
4.De beoordeling
11 januari 2017 een overeenkomst zijn aangegaan. Nadien zijn door partijen (ten dele mondeling) nadere afspraken gemaakt. De vraag wat partijen precies zijn overeengekomen dient in een zaak als de onderhavige te worden beantwoord aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf, zoals neergelegd in het gelijknamige arrest van de Hoge Raad. [3] Volgens deze maatstaf dient uitleg niet plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de door partijen gebruikte bewoordingen - mondeling en schriftelijk - , maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn de omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, van beslissende betekenis. Bij de uitleg van een overeenkomst van opdracht en daarmee voor de vaststelling van de verplichtingen die de opdrachtnemer en opdrachtgever op zich hebben genomen, moet dan ook worden gelet op de tussen partijen gesloten overeenkomst aangevuld met latere instructies en afspraken, een en ander beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval.
31 maart 2017 en het gesprek van 25 april 2017 stelt het hof vast dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] een nieuw softwaresysteem voor Solis zou ontwikkelen, dat ‘ergens’ in januari 2018 gereed en operationeel moest zijn. Een fatale termijn in de zin van artikel 6:83 sub a BW was dit niet. Het automatisch intreden van het verzuim vereist dat een fataal tijdstip eenduidig moet zijn. Alleen al om deze reden kunnen de afspraken omtrent het operationeel zijn van het softwaresysteem niet een fatale termijn opleveren.
11 maart 2018 en de werksessie van 20 december 2017. Dat partijen zijn overeengekomen dat betaling synchroon zou lopen met ‘de blokjes’ in de tijdens de werksessie van
10 juli 2017 door [geïntimeerde] gepresenteerde planning, is door Solis onvoldoende gemotiveerd gesteld. De enkele aanwezigheid van blokjes in deze planning leidt nog niet tot de conclusie dat synchroon daaraan zou worden gefactureerd. Waarom dat wel zo zou zijn is door Solis onvoldoende toegelicht. Het hof verwijst verder kortheidshalve ook naar rechtsoverweging 4.4. Solis was dan ook in principe gehouden de door [geïntimeerde] op basis van de nacalculatie periodiek verzonden facturen te betalen. Solis heeft niet betwist dat deze facturen direct opeisbaar waren op grond van artikel 6:38 BW.
e-mails op de hoogte hield van de voortgang en met een medewerker van Solis werkzaamheden concreet afstemde. Tegen deze achtergrond had van Solis tenminste verwacht mogen worden dat zij concreet en onderbouwd had gesteld op welke wijze [geïntimeerde] desalniettemin tekort is geschoten in zijn informatieverplichting. De algemene stelling dat de werksessies geen inzicht hebben gegeven in de voortgang is, gegeven de inhoud van de Tijdslijn, daartoe onvoldoende. Weliswaar kan uit onder meer e-mails van Solis aan [geïntimeerde] uit september en oktober 2017 worden afgeleid dat zij de progressie van het werk moeilijk kon beoordelen, maar dat betekent nog niet dat [geïntimeerde] zijn zorgplicht, informatie- en inlichtingenplicht heeft geschonden. Die conclusie wordt, gelet op de wijze waarop Solis steeds is geïnformeerd, ook niet gerechtvaardigd door de enkele, niet nader geconcretiseerde, stelling dat [geïntimeerde] na een lunchbespreking in juli 2018 heeft geweigerd op enig moment daarna een presentatie te houden, op een moment dat Solis in schuldeisersverzuim verkeerde.
11 januari 2018 heeft opgeschort, hebben partijen contact gehad om uit de impasse te geraken. Ook na de opschorting blijft Solis evenwel stelselmatig de gerechtvaardigde vraag van [geïntimeerde] naar betaling van de openstaande facturen uit de weg gaan. Dit ondanks dat Solis gehouden was tot betaling en wist dat het onbetaald laten van de facturen voor [geïntimeerde] financieel zwaar was. [geïntimeerde] had haar daarop al expliciet gewezen in zijn
e-mail van 16 november 2017. Uit de overgelegde stukken (zie ook 2.22 – 2.24) blijkt dat na de opschorting partijen op het verzoek van Solis van 11 maart 2018 hebben geprobeerd een nieuwe overeenkomst aan te gaan tegen een vaste prijs. Op het voorstel van [geïntimeerde] van 28 maart 2018 komt geen reactie. Wel wordt [geïntimeerde] daarna op 26 april 2018 door Solis onterecht in gebreke gesteld. Nadat partijen op 6 juli 2018 een overleg hebben gehad, schrijft [geïntimeerde] op 26 juli 2018 aan Solis dat hij in afwachting is van de betalingsregeling en het betaalschema van het vervolgtraject. Op 30 juli 2018, na nogmaals een herinnering van [geïntimeerde] , laat Solis aan [geïntimeerde] weten dat zij de volgende dag een en ander op schrift zal stellen. Dit gebeurt vervolgens op 16 augustus 2018 waarop [geïntimeerde] diezelfde dag direct reageert en onder meer aangeeft dat hij nog een uitspraak wil over de uitstaande vordering, dat hij wel een uitstel van betaling wil accepteren maar niet het risico wil lopen dat betaling na elke ‘oplevering’ uitblijft. Vervolgens heeft [geïntimeerde] niets meer vernomen. Solis heeft dit niet betwist. Dat vanwege privéomstandigheden van één van de directeuren reacties vertraagd waren of uitbleven, is daarvoor in de gegeven omstandigheden een onvoldoende rechtvaardiging. Solis is een professionele organisatie met twee directeuren die bij het project betrokken waren. De vraag naar betaling van de openstaande facturen was ook allesbehalve een onverwachte of nieuwe vraag. Dat [geïntimeerde] onder de gegeven omstandigheden geen vertrouwen meer had in een gezamenlijke oplossing van partijen, acht het hof, met de kantonrechter, gerechtvaardigd. Dat partijen elkaar na de lunch van
6 juli 2018 nog de handen hebben geschud, zoals Solis naar voren brengt, doet daar niet aan af. Solis heeft eerdere betalingstoezeggingen immers ook niet gestand gedaan. De conclusie is dan ook dat de overeenkomst van opdracht door de opzegging van [geïntimeerde] op
24 augustus 2018 rechtmatig is geëindigd. [6]
24 augustus 2018 door Solis uitgebrachte sommatie, de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst door Solis op 12 april 2019 en de vermeende rechtsgevolgen daarvan kunnen, in het licht van het voorgaande, verder onbesproken blijven. [7]
5.De beslissing
25 januari 2022.