ECLI:NL:GHARL:2022:5543

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
200.301.041
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag, erkenning en contactregeling van minderjarigen met onzekere verblijfsstatus

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een vader om gezamenlijk gezag over zijn kinderen, vervangende toestemming voor erkenning en een contactregeling. De vader, die in het Verenigd Koninkrijk woont, had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland verzocht om deze zaken, maar zijn verzoeken waren afgewezen. Het hof bekrachtigde de afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag, omdat er geen communicatie tussen de ouders mogelijk is en de vader onvoldoende op de hoogte is van de situatie van de kinderen. De kinderen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland en de Nederlandse rechter is bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen. Het hof heeft de beslissing over de erkenning en de contactregeling aangehouden, in afwachting van duidelijkheid over de verblijfsstatus van de kinderen, die onzeker is. De vrouw, de moeder van de kinderen, heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man, onder andere omdat de kinderen geen contact met de man willen en hun emotionele ontwikkeling in het gedrang kan komen. Het hof heeft de vrouw aangespoord om contact met de man te bevorderen, maar heeft de verdere beslissingen aangehouden tot er meer duidelijkheid is over de verblijfsvergunning van de vrouw en de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.041
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 481150, 481152 en 481153)
beschikking van 30 juni 2022
inzake
[verzoeker],
voorheen wonende te [woonplaats1] , thans in het Verenigd Koninkrijk,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.H.R Bruggeman te Leiderdorp,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe te Utrecht.
Al belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator],
advocaat te [plaats1] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 maart 2020 en 8 juli 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De beschikking van 8 juli 2021 wordt hierna ook aangeduid als: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 oktober 2021;
- het verweerschrift van de vrouw;
- de brief van 13 januari 2022 van de bijzondere curator;
- een journaalbericht van 14 maart 2022 van mr. Suurmeijer-Wawoe met een productie;
- een journaalbericht van 13 april 2022 van mr. Bruggeman met producties.
2.2
De minderjarigen hebben elk schriftelijk aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de verzoeken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 april 2022 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
-mr. Bruggeman, namens de man;
-de vrouw, bijgestaan door mr. K.J.M. Slangen (die tijdens deze mondelinge behandeling
mr. Suurmeijer-Wawoe heeft vervangen) en vergezeld door een tolk in de Pidgin Engelse
taal;
-de bijzondere curator;
-een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
2.4
Na het sluiten van de mondelinge behandeling van 28 april 2022 is, met toestemming van het hof, ingekomen het journaalbericht van mr. Suurmeijer-Wawoe van 5 mei 2022 met als bijlagen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 december 2021 en de brief van de Raad van State van 26 januari 2022.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben een relatie met elkaar gehad. De vrouw heeft drie kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren te [plaats2] [in] 2008;
- [de minderjarige2] , geboren te [plaats3] [in] 2009;
- [de minderjarige3] , geboren te [plaats3] [in] 2009.
De man en de vrouw hebben de Nigeriaanse nationaliteit. De man is de verwekker van de kinderen. De vrouw verblijft sinds 3 januari 2014 met de kinderen in [naam1] te [plaats1] . Zij heeft alleen het gezag over de kinderen.
3.2
De man heeft de rechtbank verzocht:
- hem vervangende toestemming te verlenen om de kinderen te erkennen;
- hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over de kinderen;
- een contactregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen;
- de kinderen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.
3.3
Bij beschikking van 11 juli 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, gelet op het verzoek van de man om vervangende toestemming, ambtshalve op grond van artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [de bijzondere curator] te [plaats1] tot bijzondere curator benoemd.
3.4
Bij beschikking van 12 maart 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de behandeling van de zaak aangehouden en de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de volgende vragen:
-is het in het belang van de kinderen dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend voor erkenning?
-zo ja, is het in het belang van de kinderen dat de man en de vrouw gezamenlijk belast worden met het gezag over hen?
-is het in het belang van de kinderen dat er contact is met de man en, zo ja, hoe dient die contactregeling te worden vormgegeven?
3.5
De raad heeft op 29 januari 2021 een rapport uitgebracht, waarin wordt geadviseerd om de verzoeken van de man af te wijzen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de man afgewezen.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking voor zover daarbij zijn verzoeken om hem vervangende toestemming voor erkenning van de kinderen te verlenen, om hem met het gezamenlijk gezag over de kinderen te belasten en om een zorgregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen, werden afgewezen en in zoverre opnieuw beschikkende die verzoeken alsnog toe te wijzen en te bepalen dat er contact is tussen hem en de kinderen: één weekend per maand van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur alsmede de helft van de vakantie- en feestdagen, kosten rechtens.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De bijzondere curator heeft het hof gevraagd om de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover daarbij het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen om de kinderen te erkennen is afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De kinderen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dan ook bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen.
Nu tegen het door de rechtbank van toepassing verklaarde Nederlands recht geen grief is gericht gaat ook het hof ervan uit dat het Nederlands recht van toepassing is.
5.2
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om het gezamenlijk gezag over de kinderen heeft afgewezen. De vrouw en hij hebben, totdat de vrouw het contact tussen hem en de kinderen verbrak, altijd samen gezagsbeslissingen genomen. Er is geen sprake van misbruik van gezag of een risico dat de kinderen klem of verloren kunnen raken tussen de ouders.
De man wenst voorts vervangende toestemming om de kinderen te erkennen, omdat hij op die wijze ook de zorgregeling met de kinderen kan herstellen. Hij mist de kinderen en wil hen weer zien en spreken. De man wil de kinderen zekerheid bieden en hen zoveel mogelijk stress en spanning besparen. De man stelt dat de vrouw bij de kinderen stress en spanning veroorzaakt door hen te vertellen dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld. Er is volgens de man echter geen sprake geweest van huiselijk geweld.
De man wil bovendien graag een zorgregeling waarbij de kinderen, rekening houdende met zijn verblijf in Engeland, eenmaal per maand een weekend bij hem verblijven en tevens de helft van de vakanties en feestdagen. Vóór, maar ook na het uiteengaan van partijen, heeft de man nog fijn contact gehad met de kinderen en was hij betrokken bij hun verzorging en opvoeding. Er is sprake geweest van family-life tussen de man en de kinderen. Nadat de vrouw de kinderen onwaarheden heeft verteld over huiselijk geweld, is het contact tussen de man en de kinderen verbroken.
5.3
De vrouw stelt dat de rechtbank, na het advies van de raad en van de bijzondere curator, de juiste beslissing heeft genomen. De kinderen staan door de onzekere verblijfsstatus al onder spanning en hun evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling kan in het gedrang komen bij een erkenning, gezamenlijk gezag en een zorgregeling. De kinderen hebben op duidelijke wijze te kennen gegeven dat zij geen contact met de man willen. Indien contact met de man geforceerd wordt dan zal dit bij de kinderen extra spanning opleveren, wat voorkomen moet worden. De vrouw betwist de door de man gemaakte verwijten. Bovendien bemoeilijkt het verblijf van de man in Engeland de uitvoering van een zorgregeling met de kinderen, aldus de vrouw.
5.4
De bijzondere curator heeft ter zitting haar op 13 januari 2022 aan het hof gerichte schriftelijke advies herhaald. Zij stelt dat erkenning door de man de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de kinderen schaadt en dat door een erkenning bovendien de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de kinderen in het gedrang komt.
5.5
De raad heeft ter zitting geadviseerd om de verzoeken van de man af te wijzen. Er kan volgens de raad geen sprake zijn van gezamenlijk gezag omdat er geen enkele vorm van communicatie tussen de ouders mogelijk is gebleken. Bovendien zal gezamenlijk gezag moeilijk uitvoerbaar zijn omdat de vader in Engeland woont. Van erkenning en omgang kan op dit moment volgens de raad geen sprake zijn, omdat dit nu in verband met de sociaal psychologische en emotionele toestand van de kinderen als gevolg van de onduidelijkheid over hun verblijfsstatus niet in het belang van de kinderen is.
5.6
Het hof ziet aanleiding om de beslissing over de erkenning en de omgangsregeling aan te houden, maar zal wel beslissen over het gezag. Het hof licht een en ander hierna toe.
Het gezag
5.7
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.8
Het hof ziet, zelfs indien aan de man nu vervangende toestemming zou kunnen worden gegeven om de kinderen te erkennen, geen ruimte voor gezamenlijk gezag. Voor gezamenlijk gezag is nodig dat de ouders in ieder geval op enige wijze met elkaar kunnen communiceren over de voor de kinderen belangrijke aangelegenheden. Gebleken is dat de communicatie tussen de man en de vrouw al geruime tijd geleden is verbroken en dat er ook al lang geen contact meer heeft plaatsgevonden tussen de man en de kinderen. Door het geheel ontbreken van onderlinge communicatie zijn de ouders niet in staat om samen over de kinderen te overleggen en gezamenlijk gezagsbeslissingen te nemen. Doordat de man al lange tijd geen contact meer heeft met de kinderen is hij bovendien onvoldoende op de hoogte van wat er speelt in hun leven, waardoor hij de specifieke behoeften van de kinderen niet kan beoordelen. Gelet op het voorgaande zal het hof - nu dat in het belang van de kinderen noodzakelijk is - het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over de kinderen, afwijzen.
De vervangende toestemming tot erkenning
5.9
Op grond van artikel 204 lid 3 BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
5.1
Het hof stelt het volgende voorop. De vrouw heeft haar toestemming om de kinderen te erkennen aan de man onthouden. De man heeft echter op grond van het hiervoor in rechtsoverweging 5.9 genoemde wetsartikel, gelet op de leeftijd van de kinderen - [de minderjarige1] is dertien jaar oud en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn twaalf jaar oud - ook hun toestemming nodig om te erkennen. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard is gebleken dat de kinderen die toestemming niet willen geven. Het hof moet in de onderhavige procedure, gelet op het verzoek van de man, van wie overigens tussen de man en de vrouw vaststaat dat hij de verwekker van de kinderen is, enkel beslissen over rechterlijke toestemming voor de erkenning van de kinderen ter vervanging van de toestemming van de vrouw. De man heeft immers niet verzocht om rechterlijke toestemming voor die erkenning ter vervanging van de toestemming van de kinderen zelf.
5.11
Gebleken is dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 18 november 2019 de aanvraag van de vrouw en de kinderen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen heeft afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2020 heeft de genoemde staatssecretaris het bezwaar van de vrouw en de kinderen ongegrond verklaard.
Bij beslissing van 28 december 2021 heeft de bestuursrechter in de rechtbank Den Haag het beroep van de vrouw en de kinderen gegrond verklaard, het bestreden besluit van 1 december 2020 vernietigd en genoemde staatssecretaris opgedragen binnen zes weken na de dag van de verzending van die uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak.
Uit de aan mr. Suurmeijer-Wawoe gerichte brief van de Raad van State van 26 januari 2022 blijkt dat de staatssecretaris hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van 28 december 2021.
Het hof begrijpt dat ten tijde van de zitting van het hof op 28 april 2022 nog geen beslissing bekend was in het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep.
5.12
Uit het voorgaande blijkt dat er nog steeds onzekerheid bestaat over de verblijfsstatus van de vrouw en de kinderen. Uit de verklaringen van de vrouw en van de bijzondere curator is gebleken dat de kinderen last hebben van die onzekerheid en dat in die situatie door een erkenning de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de kinderen in het gedrag komt. Het hof ziet aanleiding om de beslissing op het verzoek van de man om vervangende toestemming om de kinderen te erkennen aan te houden totdat er in de procedure tot verkrijging van de verblijfsvergunning onherroepelijk is beslist. Daarna kan het hof beoordelen of er bij de kinderen ruimte is ontstaan voor een erkenning door de man. Het hof zal de beslissing op dit onderdeel aanhouden voor de duur van zes maanden.
De contactregeling
5.13
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is gezegd maakt het hof op dat contactherstel met de kinderen voor de man het meest belangrijk is. Gebleken is dat de onzekere verblijfsstatus van de kinderen ook voor contact een belemmerende factor vormt. Het hof zal daarom ook de beslissing op het verzoek van de man om een contactregeling vast te stellen aanhouden voor de duur van zes maanden in afwachting van de onherroepelijke beslissing ten aanzien van de verblijfsvergunning.
Het hof wijst de vrouw erop dat zij als gezaghebbende ouder op grond van artikel 247 lid 3 BW de verplichting heeft om de ontwikkeling van de banden van de kinderen met de andere ouder (de man) te bevorderen. Het hof stelt de vrouw in de gelegenheid om nu al het contact met de man aan te gaan en de mogelijkheden van contact tussen de man en de kinderen te onderzoeken. Daarbij zou zij gebruik kunnen maken van hulp; op de zitting heeft zij verklaard die hulp te willen aanvaarden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover in hoger beroep aan het hof ter beoordeling voorgelegd, bekrachtigen voor zover daarbij het verzoek van de man om hem gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de kinderen is afgewezen en de beslissing voor het overige aanhouden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 juli 2021, voor zover in hoger beroep ter beoordeling aan het hof voorgelegd, voor zover daarbij het verzoek van de man om hem samen met vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over de kinderen is afgewezen;
houdt iedere verdere beslissing aan en verzoekt de vrouw het hof uiterlijk op 1 januari 2023 in kennis te stellen van de beslissing over de verblijfsvergunning;
bepaalt dat het hof vervolgens de behandeling van de zaak zal voortzetten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.H. Lieber en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 30 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.