ECLI:NL:GHARL:2022:5547

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
200.304.842
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van kinderalimentatie en draagkracht van de vader in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die door de vader aan de moeder moet worden betaald. De vader had in eerste aanleg verzocht om de door de rechtbank Midden-Nederland vastgestelde kinderalimentatie te wijzigen, omdat hij stelde geen draagkracht te hebben. De rechtbank had de alimentatie vastgesteld op € 170,- per kind per maand, maar de vader betwistte deze draagkracht. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om de vastgestelde alimentatie te betalen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en oordeelde dat de man zijn stellingen niet had onderbouwd. De proceskosten werden gecompenseerd, omdat het om een geschil tussen ex-partners ging over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in financiële zaken bij alimentatiekwesties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.842
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 514652)
beschikking van 30 juni 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W. Vahl te Barneveld,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.I.A. Schröder te De Meern.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie, ingekomen op 6 januari 2022;
- het verweerschrift;
- het verweerschrift in incidenteel appèl;
- een journaalbericht van mr. Vahl van 15 april 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Schröder van 16 april 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Vahl van 19 april 2022 met een productie.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] heeft schriftelijk aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 april 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Schröder werd vergezeld door een stagiaire.
2.4
Mr. Vahl heeft op 11 april 2022 het in 2.1 genoemde “verweerschrift in incidenteel appèl” ingediend. Hoewel de vrouw bij haar verweer in hoger beroep geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking, slaat het hof, gelet op de verklaring van mr. Schröder ter zitting dat hij geen bezwaar heeft tegen de acceptatie door het hof van genoemd processtuk, acht op de inhoud van dat stuk.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben een relatie gehad en zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2005 te [plaats1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te [plaats2] .
De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen, die beiden bij de vrouw wonen.
3.2
In het op 14 februari 2017 opgestelde ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen:
-dat sprake is van een overgangsperiode, die eindigt zodra de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten en eigen woonruimte heeft;
-dat de man aan de vrouw gedurende die overgangsperiode met ingang van 1 januari 2017 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 474,44 betaalt;
-dat aan het einde van de overgangsperiode de kinderalimentatie opnieuw wordt beoordeeld.
3.3
De vrouw heeft de rechtbank verzocht de door partijen in het ouderschapsplan overeengekomen kinderalimentatie te wijzigen en met ingang van 1 juli 2020 vast te stellen op € 170,- per kind per maand.
De man heeft verweer gevoerd en de rechtbank gevraagd dat verzoek van de vrouw af te wijzen en zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op nihil vast te stellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de in het ouderschapsplan overeengekomen door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen gewijzigd en vastgesteld op:
-€ 25,- per kind per maand in de periode van 1 juli 2020 tot 1 april 2021;
-€ 170,- per kind per maand met ingang van 1 april 2021.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het wijzigingsverzoek van de vrouw alsnog af te wijzen en de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 juli 2020 vast te stellen:
-primair: op nihil;
-subsidiair: op € 25,- per kind per maand;
dan wel op het bedrag en met ingang van de datum die het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer. Zij vraagt het hof het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen en de man te veroordelen in haar proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter zitting van het hof heeft mr. Vahl benadrukt dat de grieven van de man zien op diens draagkracht om kinderalimentatie te betalen met ingang van 1 april 2021. De rechtbank heeft geoordeeld dat ervan kan worden uitgegaan dat de man vanaf 1 april 2021 weer in staat is om zijn voormalig inkomen te genereren, met welk inkomen hij voldoende draagkracht zal hebben om € 170,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw te betalen.
5.2
De man stelt dat hij ook met ingang van 1 april 2021 niet in staat is om € 170,- per kind per maand aan kinderalimentatie te betalen. De vrouw heeft dat betwist.
5.3
Het hof oordeelt als volgt. De man heeft, als bijlage HB2 bij het journaalbericht van mr. Vahl van 15 april 2022, een “Proef- en saldibalans 2021 t/m periode 13” van zijn onderneming overgelegd. In die proef- en saldibalans leest het hof dat de man in zijn onderneming in 2021 een winst heeft behaald van € 63.567,84. De man heeft desgevraagd ter zitting van het hof verklaard dat dat niet juist is en dat hij in de onderneming in 2021 een verlies heeft geleden. De man en zijn advocaat hebben vervolgens de vraag van het hof wat het exacte resultaat van de onderneming van de man in 2021 is geweest, niet kunnen beantwoorden. Zij hebben evenmin een toelichting kunnen geven op de in de eerdergenoemde Proef- en saldibalans genoemde bedragen. Het hof komt tot de conclusie dat de man zijn inkomen in 2021 onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De man heeft daarmee onvoldoende betwist dat hij in 2021 geen draagkracht had om € 170,- per kind per maand aan kinderalimentatie te betalen en dat met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt.
Het hof merkt, ten overvloede, op dat het bij de vaststelling van de draagkracht van een ondernemer niet ongebruikelijk is om zoveel als mogelijk uit te gaan van het gemiddeld resultaat van de onderneming over de laatste drie jaren. Omdat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn inkomen in 2021, is het hof niet in staat om de draagkracht van de man op die wijze vast te stellen. Gelet op al het voorgaande is het verzoek van de man in hoger beroep niet toewijsbaar. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.4
De vrouw verzoekt het hof de man te veroordelen in de proceskosten. De vrouw voert hiertoe aan dat de man zijn stellingen niet onderbouwt en dat zijn beroepschrift niet voldoet aan de juridische vereisten.
Niet is gebleken dat het beroepschrift van de man niet voldoet aan de juridische vereisten of dat de man misbruik heeft gemaakt van een hem toekomende bevoegdheid, wel dat hij zijn stellingen niet heeft onderbouwd. Het hof ziet, ook al is de man in het ongelijk gesteld, aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren, omdat het in deze zaak ex- partners betreft die een geschil hebben over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 oktober 2021;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.H. Lieber en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 30 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.