In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2019. De belanghebbende, geboren in 1987 en gehuwd, betoogde dat de geïndividualiseerde belastingheffing in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). De rechtbank Gelderland had eerder de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur, die de aanslag handhaafde, ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat zij en haar echtgenoot onevenredig veel belasting betalen in vergelijking met tweeverdieners, wat volgens haar een schending van verdragsbepalingen inhoudt.
Het Hof oordeelde dat het beroep van belanghebbende niet slaagde op de gronden die eerder zijn vermeld in de uitspraak van het Hof van 5 juli 2022, die betrekking had op de zaak van haar echtgenoot. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.
De zaak benadrukt de juridische discussie over de rechtvaardigheid van de geïndividualiseerde belastingheffing en de mogelijke schending van mensenrechten door belastingwetgeving. De uitspraak biedt inzicht in de overwegingen van de rechters en de juridische kaders waarbinnen deze belastingkwesties worden beoordeeld.