ECLI:NL:GHARL:2022:5895

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
21/00122
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een V.O.F. die een groothandel in hout en plaatmaterialen drijft, tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een verzuimboete ongegrond verklaard. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016, waarbij de Inspecteur een bedrag van € 274.958 aan omzetbelasting heeft nageheven, alsook een verzuimboete van € 15.547 heeft opgelegd. Belanghebbende betwist de verzuimboete en stelt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, omdat zij een adviseur had ingeschakeld voor de aangiften. De Inspecteur heeft echter vastgesteld dat er stelselmatig te lage aangiften zijn gedaan, wat heeft geleid tot de naheffingsaanslag. Het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard voor zover het betrekking heeft op de naheffingsaanslag, en dat de verzuimboete terecht is opgelegd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat belanghebbende onvoldoende heeft aangetoond dat zij alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen. De verzuimboete wordt als passend en geboden beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00122
uitspraakdatum: 12 juli 2022
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] V.O.F.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 december 2020, nummer AWB 19/2604, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). Bij beschikking is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de boetebeschikking ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen de naheffingsaanslag en de belastingrente, het beroep tegen de verzuimboete ongegrond verklaard en de boete verminderd tot op € 13.992 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] en [naam2] , namens belanghebbende en mr. M. van Leeuwen, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam3] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam4] en [naam5] . Ter zitting zijn gelijktijdig maar niet gevoegd de zaken met de nummers BK-ARN 21/00121, BK-ARN 21/00123, BKARN 21/00467, 21/00468 en 21/00469 behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende drijft in [vestigingsplaats] een groothandel in hout en plaatmaterialen met een jaarlijkse omzet tussen 1,2 en 2,2 miljoen euro. Haar vennoten zijn [naam1] (hierna: [naam1] ) en [naam2] (hierna: [naam2] ).
2.2.
De Inspecteur heeft geconstateerd dat belanghebbende over het jaar 2014 een balansschuld omzetbelasting van € 133.939 heeft. Op 30 augustus 2017 heeft hij naar aanleiding hiervan een bedrijfsbezoek aan belanghebbende gebracht.
2.3.
Op 31 augustus 2017 heeft de Inspecteur met kennisgeving aan belanghebbende contact opgenomen met de toenmalige adviseur van belanghebbende, [naam6] te [plaats1] (hierna: [naam6] ). De Inspecteur heeft van [naam6] een kopie van een e-mail ontvangen die [naam6] op 28 maart 2017 heeft gestuurd aan [naam2] en [naam1] . Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
“- Op basis van de (concept) jaargegevens over de boekjaren 2014 en 2015 is gebleken dat stelselmatig te lage aangiften omzetbelasting zijn gedaan. De door mij ingediende aangiften omzetbelasting ten name van de V.o.f. zijn daarbij steeds gebaseerd op telefonische informatie welke via een kort bericht zijn doorgegeven. Ik had daarbij niet de indruk dat (bewust) stelselmatig te lage bedragen werden doorgegeven. Consequentie hiervan is dat de omzetbelastingschuld per eind 2015 hoger is dan € 200.000 op basis van de aan mij ter beschikking gestelde gegevens.
(…)
In de afgelopen periode heb ik een collega gevraagd mij bij te staan in bovenstaande problematiek. Op basis van de gegevens in mijn dossier (…) heb ik hem om advies gevraagd. Dit om tot een weloverwogen en onderbouwde keuze te komen of ik de verantwoordelijkheid kan en wil nemen om mijn diensten aan jullie aan te bieden. Er is met de beschikbaar gestelde data gepoogd een sluitende boekhouding te reconstrueren en dit is tot niet gelukt. De data blijkt niet consistent. Ik kan met het aangeleverde materiaal geen herziene IB aangifte doen. Daarnaast kan ik geen antwoord op de vragen stellen die de belastingdienst aan mij heeft gesteld.
Ik kan jullie dan ook alleen maar adviseren een opvolgend financieel dienstverlener te kiezen, Ik zal er alles aan doen om de gegevens en informatie die in mijn dossier aanwezig zijn over te dragen”.
2.4.
Vanaf 13 september 2017 heeft de Inspecteur overleg gehad met de nieuwe adviseur van belanghebbende, [naam7] (hierna: [naam7] ) van [naam8] te [vestigingsplaats] . In de herziene jaarrekening 2016 van 16 oktober 2017 heeft [naam7] een bedrag aan per 31 december 2016 nog verschuldigde omzetbelasting van € 289.820 vermeld.
2.5.
De Inspecteur heeft zijn bevindingen van het onderzoek neergelegd in een rapport (hierna: het rapport) van 13 juli 2018. In het rapport staat onder andere het volgende:

2.4 Administratie
(…)
Bij een geslaagde offerte wordt een opdrachtbevestiging opgemaakt. Deze opdrachtbevestiging bevat een ordernummer welke belastingplichtige ook op de verkoopfacturen vermeldt.
Belastingplichtige maakte voorheen gebruik van het financiële pakket Woodsys, thans wordt gebruik gemaakt van het pakket Proteus. (…)
De adviseur verzorgt de jaarstukken. De heer [naam2] heeft tijdens het eerder gehouden bedrijfsgesprek meegedeeld dat hij de totalen voor de aangiften omzetbelasting per mail aan de adviseur heeft doorgegeven, die dan de aangifte omzetbelasting verzorgde. (…) Met ingang van het jaar 2017 wordt volgens mededeling van de heer [naam2] door belastingplichtige zelf aangifte omzetbelasting gedaan”
(…)

3.Omzetbelasting

3.1
Aansluitingsverschillen
Tijdens het onderzoek is naar voren gekomen dat er grote verschillen omzetbelasting zijn tussen hetgeen op aangifte is betaald en daadwerkelijk verschuldigd is.
Belastingplichtige is over de onderstaande jaren de volgende bedragen verschuldigd:
Jaar 2012 € 618 (verjaard)
Jaar 2013 € 712
Jaar 2014 € 71.032
Jaar 2015 € 119.119
Jaar 2016 € 84.095
(…)
Het onderzoek heeft zich beperkt tot de cijfermatige aansluiting van de BTW aangiften met de door de adviseur aangeleverde gegevens. De naheffingsaanslagen worden overeenkomstig bovenstaande opstelling opgelegd. (…)

5.Boeten

(…)
Verzuimboete artikel 67c Awr.
Voor de jaren 2013 t/m 2016 heeft belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betaald. Ik zal hiervoor een boete opleggen op grond van artikel 67c Awr juncto paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Deze boete bedraagt tien procent van de jaarlijkse op te leggen naheffingsaanslagen omzetbelasting.
Over de jaren 2014 t/m 2016 zijn deze boeten gemaximeerd. De maxima aan boete bedragen € 4.920 over het jaar 2014, € 5.278 over het jaar 2015 en € 5.278 over het jaar 2016.
(…)

6.Slotopmerkingen

Belastingplichtige is akkoord met de naheffingsaanslagen voor de omzetbelasting, maar niet met de aangekondigde boete, zie hoofdstuk 5. (…)”
2.6.
Op 19 mei 2018 heeft een schuldonderzoek en een hoorgesprek plaatsgevonden tussen de Inspecteur, de vennoten van belanghebbende en [naam7] . In het verslag is het volgende vastgelegd, waarin de Inspecteur met “MS” en [naam7] met “R” zijn aangeduid:
“Verslag bespreking
MS geeft de cautie en legt uit dat de heren [
Hof: [naam1] en [naam2]] niet hoeven te antwoorden op vragen omdat het betrekking heeft op de boete.
(…)
R geeft aan dat de hoogte van de btw geen discussie is. Het gaat om de boete. Hij
is het niet eens met de kwalificatie opzet.
(…)
R geeft ook aan dat de schuld van E 270.000 niet wordt betwist, maar dat de heren dit nooit kunnen betalen binnen de normale betalingstermijn. Hij wil dan ook een vaststellingsovereenkomst afsluiten waarin alles wordt meegenomen, de schuld, de boete en een betalingsregeling.”
2.7.
In een reactie op het verslag heeft [naam7] in zijn e-mail van 27 juni 2018 opgemerkt dat het verslag een goede weergave is van het verloop van de hoorzitting.
2.8.
Met dagtekening 24 juli 2018 heeft de Inspecteur over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting ten bedrage van € 274.958 opgelegd. Daarnaast heeft hij een verzuimboete van € 15.547 opgelegd en een beschikking belastingrente gegeven.
2.9.
In een bespreking met de Inspecteur van 14 september 2018 heeft [naam7] opgemerkt:
“De heren [
Hof: [naam1] en [naam2]] weten dat zij omzetbelasting moeten betalen en hebben aangegeven dit ook te willen doen.
(…)
Aan het eind van het gesprek zijn nog vragen gesteld inzake de precieze werkzaamheden van de voormalige adviseur. De werkzaamheden zijn de jaarrekeningen en de aangiften omzetbelasting. Daarbij verwachten de heren dat de voormalige adviseur ook advies geeft. Dit is echter niet specifiek afgesproken. De opgemaakte jaarrekeningen worden niet besproken.”
2.10.
Op 9 augustus 2018 heeft [naam7] namens de vof bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift staat vermeld:
“Hierbij maken wij namens belastingplichtige, (…), bezwaar tegen de opgelegde naheffingsaanslag d.d. 24 juli 2018 ad 318.666, aanslagnummer [nummer1] .F.01.6506, tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016. Het bezwaar betreft de in de naheffingsaanslag begrepen boete van € 15.547.
Het bezwaar betreft thans een pro forma bezwaar. Over de boete loopt nog nader overleg (…).
Pas na afronding van het lopende overleg kan dit bezwaarschrift nader worden gemotiveerd.
Voorts wordt aan u uitstel van betaling gevraagd voor het bedrag van € 15.547, totdat op het bezwaarschrift is beslist. (…)”.
2.11.
Op 29 oktober 2018 heeft [naam7] het bezwaar tegen de naheffingsaanslag nader gemotiveerd, nadat de Inspecteur voor de jaren 2014, 2015 en 2016 ook vergrijpboeten heeft opgelegd. In de motivering merkt hij onder meer het volgende op:
“Het bezwaar betreft de hoogte van de in de naheffingsaanslag begrepen boete van € 15.547.
(…).
In die hoorzitting is ten aanzien van de boeten al aangegeven dat het o.i. niet mogelijk is per jaar zowel een aangifteverzuimboete als een vergrijpboete op te leggen. Hierbij is verwezen naar het ne-bis-in-idembeginsel.
(…)
Tegen de d.d. 26 oktober 2018 opgelegde vergrijpboeten zal bezwaar worden aangetekend. Ter zake dienen de gedachten nog te worden bepaald. Het einde van deze bezwaartermijn is 6 december 2018. In dezen dient u het bezwaar tegen zowel de aangifteverzuim- als de vergrijpboeten over de jaren 2014 — 2016 in de onderhavige situatie als één geheel te zien.”
2.12.
Op 12 februari 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden naar aanleiding van het ingediende bezwaar. Hierin staat vermeld:
“ 3. Onderwerp van gesprek zijn de in de naheffingsaanslagen begrepen boetes.”
2.13.
In de motivering van de uitspraak op bezwaar van 2 april 2019 heeft de Inspecteur vermeld dat het bezwaar enkel tegen de boetes is gericht. De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd te reageren op deze motivering, voordat hij de uitspraak op bezwaar aan haar zal zenden.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of:
1. de Inspecteur terecht ervan is uitgegaan dat het bezwaar enkel tegen de beschikking verzuimboete is gericht;
2. de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd;
3. de Inspecteur de boete heeft gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs;
4. de Inspecteur het nemo tenetur-beginsel heeft geschonden; en
5. of sprake is van afwezigheid van alle schuld.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de vragen 1 en 2 ontkennend en de andere vragen bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de vragen 1 en 2 bevestigend en de andere vragen ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

Omvang geschil
4.1.
Belanghebbende stelt dat het bezwaar niet alleen op de boetebeschikking, maar ook op de naheffingsaanslag ziet en dat de Inspecteur daarop ten onrechte nog niet heeft beslist. Subsidiair stelt belanghebbende dat de Inspecteur ook op de naheffingsaanslag uitspraak op bezwaar heeft gedaan gelet op het gebruik van het woord “naheffingsaanslag” in de uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft dan het beroep van belanghebbende volgens haar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.2.
De Inspecteur brengt hier tegen in, dat uit de inhoud van de stukken volgt dat belanghebbende enkel bezwaar heeft gemaakt tegen de boetebeschikking en dat hij enkel op het bezwaar tegen de boetebeschikking heeft beslist.
4.3.
Het Hof stelt voorop dat de Inspecteur aan de hand van de inhoud en strekking van een ingediend bezwaarschrift dient te beoordelen waarop het bezwaar betrekking heeft. Indien daarover bij hem twijfel bestaat, zal de Inspecteur op andere wijze hierover zekerheid moeten krijgen. Uit de inhoud van het bezwaarschrift en de motivering daarvan volgt dat deze enkel tegen de boetebeschikking is gericht. Naar de strekking is dat ook het geval, omdat belanghebbende eerder heeft aangegeven dat zij het eens was met de nageheven omzetbelasting, maar dat zij enkel nog de boete wilde betwisten (zie 2.6. en 2.7.). De Inspecteur heeft, voor zover hij twijfel daarover had, in het hoorgesprek nogmaals vastgesteld dat het bezwaar de boete betreft. Dit heeft hij in zijn motivering van zijn uitspraak op bezwaar ook zo verwoord, waarop belanghebbende niet heeft gereageerd.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende dan ook enkel bezwaar gemaakt tegen de boetebeschikking en heeft de Inspecteur enkel uitspraak gedaan op dit bezwaar.
4.5.
De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het beroep van belanghebbende voor zover het betrekking heeft op de naheffingsaanslag, niet ziet op een uitspraak op bezwaar en heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank heeft verder terecht het beroep voor zover dat is gericht tegen de naheffingsaanslag, doorgezonden aan de Inspecteur op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Schending artikel 8:42 Awb
4.6.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur artikel 8:42 Awb geschonden heeft, omdat hij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Zij verwijst daarbij naar de interne correspondentie van de Inspecteur met andere medewerkers van de Belastingdienst. Verder zou de Inspecteur een zoekslag moeten maken om vast te stellen of belanghebbende op de FSV-lijst dan wel een “zwarte lijst” zou staan, omdat de Inspecteur toegang heeft tot deze informatie.
4.7.
De Inspecteur heeft desgevraagd aangegeven dat er slechts beperkte interne correspondentie is. De relevante interne correspondentie heeft hij overgelegd. Voor zover de Inspecteur de interne correspondentie niet heeft overgelegd, stelt hij dat deze niet relevant is voor de beslechting van het geschil, omdat deze ziet op het intern opvragen van berekeningen. Verder heeft de Inspecteur laten onderzoeken of belanghebbende op de FSV-lijst staat, maar dat is niet het geval. Het is hem niet bekend of belanghebbende op een andere, vergelijkbare lijst staat.
4.8.
Op grond van artikel 8:42, lid 1 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id5327487b537c7caf6ef969bdd6394c7c), Awb dient het bestuursorgaan in beginsel alle op de zaak betrekking hebbende stukken die aan dat orgaan ter beschikking staan of hebben gestaan aan de rechter over te leggen. Tot de op grond van die bepaling over te leggen stukken behoren alle stukken die het bestuursorgaan ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Artikel 8:42, lid 1 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id5327487b537c7caf6ef969bdd6394c7c), Awb strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit van het bestuursorgaan aan de rechter – en de wederpartij – beschikbaar worden gesteld. De in die bepaling neergelegde verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door het bestuursorgaan genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. [1]
4.9.
Belanghebbende heeft met de enkele stelling dat de Inspecteur de interne correspondentie niet heeft overgelegd, onvoldoende aangedragen om aan te nemen dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. De interne correspondentie die niet van belang is voor de beslechting van de nog bestaande geschilpunten, heeft de Inspecteur terecht niet overgelegd.
4.10.
Belanghebbende staat niet op de FSV-lijst. Of zij op enige “zwarte lijst” staat is de Inspecteur niet bekend. Dan kan niet gezegd worden, dat hier sprake is van stukken die de Inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. De aanleiding voor het bedrijfsbezoek is de balansschuld over het jaar 2014 geweest, zodat ook daarover geen onduidelijkheid bestaat.
4.11.
Het Hof heeft geen reden aan te nemen dat de Inspecteur niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 8:42, lid 1 Awb.
Onrechtmatig verkregen bewijs
4.12.
Volgens belanghebbende berust de verzuimboete op onrechtmatig verkregen bewijs, waarbij zij doelt op de e-mail van [naam6] van 28 maart 2017 (zie onder 2.3).
4.13.
Het Hof verwerpt deze beroepsgrond voor wat betreft de verzuimboete. De verzuimboete is namelijk niet gemotiveerd met de betreffende e-mail. De verzuimboete is immers opgelegd, omdat te weinig omzetbelasting is betaald.
4.14.
De aansluitberekening die [naam7] heeft overgelegd aan de Inspecteur is, anders dan belanghebbende lijkt te stellen, niet aan te merken als onrechtmatig verkregen bewijs. Nadat de Inspecteur had gewezen op de aansluitingsverschillen in de jaarrekeningen, heeft [naam7] uit eigen beweging de aansluitingsberekeningen verstrekt.
Strijd met nemo-teneturbeginsel
4.15.
Uit het arrest van 24 september 2021 [2] volgt, dat de op grond van artikel 10a Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) gedane mededeling van onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen naar haar aard moet worden aangemerkt als materiaal waarvan het bestaan afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige. Daaraan doet niet af dat die verklaring gebaseerd kan zijn op in de administratie van de belastingplichtige aanwezige facturen en andere documenten. Die in artikel 10a AWR verplicht gestelde mededeling mag dus niet worden gebruikt voor het bewijs dat de belastingplichtige een beboetbaar of strafbaar feit heeft begaan.
4.16.
Belanghebbende stelt dat de informatie en gegevens die door of namens haar zijn verstrekt, niet mag worden gebruikt voor het bewijs of een beboetbaar feit is begaan. Nu de boete is gebaseerd op de door [naam7] verstrekte aansluitberekening moet volgens belanghebbende de verzuimboete worden vernietigd.
4.17.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de verzuimboete niet in strijd met het nemo-teneturbeginsel is opgelegd, omdat belanghebbende voor de jaren 2014 tot en met 2016 geen suppletie in de zin van artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 heeft gedaan. De aanleiding voor het bedrijfsbezoek, waaruit uiteindelijk de naheffingsaanslag en de verzuimboete zijn voortgevloeid, is gelegen in de balansschuld over het jaar 2014 en niet in de suppletie voor het jaar 2013.
4.18.
Belanghebbende heeft enkel voor het jaar 2013 een suppletie gedaan. De Inspecteur heeft het onderzoek naar de niet afgedragen omzetbelasting niet op deze suppletie gebaseerd. Nu belanghebbende geen gegevens of inlichtingen heeft verstrekt op grond van de in artikel 10a AWR genoemde mededeling die voor het opleggen van de verzuimboete zijn gebruikt, is er van de door belanghebbende gestelde schending van het nemo-teneturbeginsel geen sprake.
Afwezigheid van alle schuld
4.19.
Belanghebbende stelt dat de verzuimboete moet worden vernietigd, omdat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Zij stelt dat zij [naam6] heeft ingeschakeld, omdat zij zelf geen kennis had om de aangiften op de juiste wijze in te dienen. Ook beroept zij zich op een arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2009 [3] .
4.20.
De Rechtbank heeft hierover het volgende overwogen, waarbij belanghebbende met eiseres wordt aangeduid:
“De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Hiervoor is, zeker in het licht van de stellingen van verweerder, onvoldoende aangevoerd. Er is sprake van avas als een belastingplichtige stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. Door alleen te verwijzen naar adviseur [naam6] en het eigen gebrek aan kennis, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij respectievelijk de vennoten alle redelijkerwijs te vergen zorg heeft/hebben betracht om ervoor te zorgen dat de juiste bedragen aan omzetbelasting zouden worden aangegeven en voldaan. De vennoten van eiseres hielden bovendien zelf de administratie bij en daardoor hadden zij kunnen en moeten zien dat de omzetbelastingaangiftes die [naam6] deed, veel lager waren dan de bedragen die volgden uit de administratie. Ook als juist zou zijn dat de vennoten van eiseres aan [naam6] steeds alle benodigde en beschikbare informatie uit de administratie hebben gegeven, zoals zij aanvoeren, dan is dat onvoldoende voor het aannemen van avas. Het genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2009 maakt dit niet anders, want dit arrest gaat over vergrijpboetes en de in het arrest geformuleerde regel is niet van toepassing op verzuimboetes.”
4.21.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen en het Hof maakt de overwegingen van de Rechtbank tot de zijne.
4.22.
Belanghebbende doet ten onrechte een beroep op afwezigheid van alle schuld.
4.23.
Nu de hoogte van de verzuimboete is vastgesteld op een percentage van de geheven belasting met in achtneming van maximum bedragen en de hoogte van de belasting onherroepelijk is komen vast te staan, ontslaat die omstandigheid het Hof niet van zijn verplichting om te beoordelen of de boete, gelet op de omstandigheden van het geval, een passende en ook geboden sanctie is voor het verzuim dat is begaan. Tot de hierbij in aanmerking te nemen omstandigheden behoort de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan, waaronder ook valt de (eventuele) omstandigheid dat de aanslag onherroepelijk is geworden zonder inhoudelijk te zijn beoordeeld door de rechter [4] .
4.24.
Zoals het Hof hiervoor heeft overwogen heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, zodat deze – een verschoonbare termijnoverschrijding daargelaten – onherroepelijk is komen vast te staan. De verzuimboete is tot het maximumbedrag gebaseerd op de verschuldigde belasting. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag gebaseerd op de berekeningen van [naam7] . Hiervan heeft belanghebbende onvoldoende gesteld, dat en in hoeverre deze berekeningen onjuist zouden zijn. Belanghebbende heeft in dit verband nog gewezen op een e-mail van de Inspecteur aan [naam7] van 28 november 2017, waaruit belanghebbende heeft afgeleid dat een steekproef is toegepast. De in die e-mail genoemde berekeningen van de bruto marge over de jaren 2012-2016 zien echter niet op de naheffingsaanslag omzetbelasting. De Inspecteur heeft terecht de hoogte van de verzuimboete voor een deel gebaseerd op de geheven belasting.
4.25.
Het Hof acht de verzuimboete passend en geboden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. M. Harthoorn en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 12 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 juli 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672 en HR 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1670
2.HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1351
3.HR 13 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2586
4.HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0469