ECLI:NL:GHARL:2022:5940

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.309.233
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2014, die sinds 30 maart 2022 in een gezinshuis verblijft. De moeder, die alleen het gezag over het kind heeft, is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 25 maart 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend tot 25 september 2022. De moeder is van mening dat de verzoeken van de raad voor de kinderbescherming moeten worden afgewezen en dat er een alternatieve regeling moet komen waarbij het kind tijdens schooldagen ergens anders verblijft en de rest van de tijd bij haar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.309.233
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 535879)
beschikking van 12 juli 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster]
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr I. Vledder te Amsterdam.
Overige belanghebbenden zijn:
de raad voor de kinderbescherming
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Bussum,
hierna te noemen: de GI.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 in [plaats1] .

2.Belangrijke informatie

2.1.
Alleen de moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont sinds 30 maart 2022 in het gezinshuis De Wijde Wereld in Montfoort.

3.De beslissing van de kinderrechter

3.1.
De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft op 25 maart 2022 op verzoek van de raad een beslissing genomen.
3.2.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 25 maart 2023. Verder heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 25 september 2022 en de beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode daarna aangehouden. De kinderrechter zal later nog een beslissing nemen op het verzoek van de raad om de machtiging tot uithuisplaatsing te laten duren tot 25 maart 2023 (de duur van de ondertoezichtstelling).

4.Het hoger beroep

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissingen van de kinderrechter. Zij is daarom in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof de verzoeken van de raad alsnog moet afwijzen. Als dat niet kan, wil de moeder dat er een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend waarbij [de minderjarige] tijdens schooldagen (maximaal vijf nachten per week) ergens anders woont en de rest van de tijd bij haar. Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder gezegd dat het hoger beroep alleen (nog) gaat over de uithuisplaatsing.
4.2.
De raad is het niet eens met de moeder. De raad verzoekt het hof de beslissing van de kinderrechter in stand te laten. Dat wil zeggen dat [de minderjarige] uit huis geplaatst blijft tot
25 september 2022.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 31 maart 2022 met bijlagen;
-het verweerschrift van de raad van 3 mei 2022;
- een journaalbericht van mr. Vledder van 6 mei 2022 met bijlagen;
- een mailbericht van de GI van 10 mei 2022 met bijlage.
5.2.
De mondelinge behandeling bij het hof was op 17 mei 2022.
Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat;
- een zittingsvertegenwoordigster van de raad;
- een zittingsvertegenwoordiger van de GI.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
De moeder wil dat [de minderjarige] wordt uitgenodigd door het hof om zijn mening kenbaar te maken. Vooropgesteld wordt dat, op grond van artikel 809 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, minderjarigen vanaf twaalf jaar in de gelegenheid worden gesteld om hun mening kenbaar te maken. [de minderjarige] is acht jaar. De rechter kan ook kinderen jonger dan twaalf jaar die gelegenheid bieden, maar het hof ziet daarvoor geen aanleiding. Bij de raad heeft [de minderjarige] laten zien dat dit soort gesprekken veel losmaken bij hem en dat hij daar heftig afwijzend op kan reageren. Ook de jeugdbeschermer is het sinds de uithuisplaatsing (nog) niet gelukt om [de minderjarige] te spreken; hij was steeds aan het rondrennen en te druk in zijn hoofd. De gezinsvoogd is van mening dat [de minderjarige] in staat is om te zeggen wat hij vindt, maar niet om te overzien wat zijn woorden met een beslissing doen. [de minderjarige] doet tegenstrijdige uitspraken. Het hof overweegt dat [de minderjarige] bezig is te wennen aan zijn plek in het gezinshuis en dat hij nog maar net, op 17 mei 2022, op een nieuwe school is begonnen. Het hof vindt het belangrijk dat [de minderjarige] nu tot rust komt. Een uitnodiging voor een gesprek met het hof draagt daar niet aan bij. Het hof vindt het daarom net als de gezinsvoogd belangrijker dat [de minderjarige] nu rust krijgt dan dat hij aan het hof zijn mening over de uithuisplaatsing kan geven.
6.2
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter over de uithuisplaatsing moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de kinderrechter.
6.3
Het hof is het niet eens met de moeder dat het onderzoek door de raad niet goed is uitgevoerd. In het onderzoek van de raad van 8 maart 2022 zijn signalen gemeld van hechtingsproblematiek bij [de minderjarige] zoals driftbuien die toenemen, en dwars gedrag. Hechting is de relatie tussen een kind en zijn opvoeder(s). Veilig gehechte kinderen zoeken in periodes van stress vooral de nabijheid van hun opvoeder(s). Kinderen die onveilig gehecht zijn doen dat minder vaak. Zij hebben minder vertrouwen in zichzelf en een ander. Het is de taak van de raad dit soort signalen te melden en advies te geven over welk vervolg daaraan moet worden gegeven.
6.4
Er is al veel hulp aan de moeder en [de minderjarige] gegeven. [de minderjarige] was al eerder, van januari 2014 tot november 2014, onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is toen geëindigd omdat de doelen waaraan gewerkt moest worden tijdens de ondertoezichtstelling waren behaald: het ging goed met [de minderjarige] bij de moeder thuis. In 2016 kwamen er echter drie zorgmeldingen binnen bij Veilig Thuis over verwaarlozing van [de minderjarige] . Naar aanleiding van deze zorgmeldingen is tot halverwege 2018 vanuit het Leger des Heils [naam1] ingezet als opvoedondersteuning. In 2020 zijn zeven zorgmeldingen over [de minderjarige] bij Veilig Thuis gedaan. [de minderjarige] werd gezien met vieze kleding en warrige haren. Het huis was vies. [de minderjarige] luisterde niet naar de moeder wanneer hij haar pijn deed of wanneer hij in plaats van de planten in de tuin de meubels sproeide. Buurtbewoners haalden [de minderjarige] regelmatig weg bij een drukke verkeersweg wanneer hij zonder toezicht van een volwassene buiten was. Ook zijn meldingen gedaan dat de moeder tegen [de minderjarige] schreeuwde en hem sloeg. De moeder kwam overbelast over. Opvallend is dat er verbeteringen in het gedrag van [de minderjarige] zichtbaar werden toen hij in augustus 2021 vrijwillig vanwege een heupoperatie van de moeder op een groep van [naam2] verbleef.
6.5
De moeder accepteert periodes vrijwillig hulp, maar dat is niet voldoende om de ernstige zorgen weg te nemen. De moeder heeft bijvoorbeeld in oktober 2021 de opvoedondersteuning van [naam3] opgezegd nadat er vanuit deze instantie geadviseerd werd [de minderjarige] niet volledig thuis bij de moeder te laten wonen.
6.6
De moeder heeft sinds januari 2022 opvoedondersteuning vanuit [naam2] . Die hulp bevalt de moeder goed. Er is een goede klik tussen de moeder en de hulpverleenster van [naam2] . Het contact tussen de moeder en [de minderjarige] is iets uitgebreid. [de minderjarige] gaat een weekeinde per maand van vrijdagmiddag tot zondagavond naar de moeder. Daarnaast gaat [de minderjarige] een weekeinde per maand naar een steungezin waar hij al jaren komt. In de twee tussenliggende weekeinden verblijft [de minderjarige] op de zondagmiddag bij de moeder. Het is positief dat de moeder profiteert van de aangeboden hulp thuis en dat [de minderjarige] vaker bij de moeder verblijft. Het is niet in het belang van [de minderjarige] om hem nu (gedeeltelijk) weer thuis te plaatsen. Daarvoor is eerst meer onderzoek nodig. Omdat al vaker gezien is dat er na inzet van opvoedondersteuning toch weer een terugval is, is het nodig dat er meer zicht komt op de oorzaken daarvan.
6.7
De gezinsvoogd heeft op de mondelinge behandeling verteld dat [de minderjarige] gestart is met paardencoaching. Eerst zal duidelijk moeten worden of sprake is van hechtingsproblematiek en wat [de minderjarige] voor zijn ontwikkeling nodig heeft. Daarna moet, met inzet van het beoordelingskompas, de vraag worden beantwoord of moeder dat kan bieden.
6.8
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het niet in de gelegenheid stellen van [de minderjarige] om zijn mening aan het hof kenbaar te maken en zijn uithuisplaatsing geen ongeoorloofde inbreuk zijn op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 25 maart 2022 voor zover in hoger beroep aan het hof voorgelegd;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E. de Boer en D.J.M. van de Voort, leden, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. R. Feunekes, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022.