Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
S. Buddinghq.q., curator in het faillissement van Luc B.V.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Samenvatting en beslissing van de rechtbank
4.De motivering van de beslissing in (principaal) hoger beroep
De eerste vraag die dan beantwoord moet worden is of de economische eigendom zich (nog) bij Luc B.V. bevindt. Zonder de bij de economische eigendom behorende gebruiksrechten bestaat er immers geen basis voor [appellant] om aan Luc B.V. een vergoeding, huur of anderszins, te betalen voor het gebruik van het appartementsrecht.
Tiethoff q.q./NMB).
De conclusie is dat met Luc BV hoogstens (7 x €3.333=) €23.333 verrekend zou kunnen worden.
5.De motivering van de beslissing in (incidenteel) hoger beroep
Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Door de vernietiging rust op [appellant] de verplichting de door hem ontvangen goederen aan de curator terug te geven. De curator heeft dat overigens in haar brief van 21 maart 2018 met zoveel woorden aangegeven. De curator verkeerde daarbij in de (later onjuist gebleken) veronderstelling dat de inventaris was verkocht en [appellant] niet meer in staat was deze terug te geven, zodat hij gehouden was de waarde te vergoeden. Het had op dat moment op de weg van [appellant] gelegen de inventaris ter beschikking van de curator te stellen; op hem rust immer de verbintenis tot teruggave. Dat [appellant] vervolgens ruim twee jaar later, tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank, aangeeft dat hij de inventaris kan en wil teruggeven aan de curator volstaat dan ook niet. Te meer niet omdat hij gedurende die tijd, althans tot het sluiten van het restaurant per 31 december 2018, de inventaris wel heeft gebruikt en na het sluiten van het restaurant de goodwill niet langer aanwezig is. Nu voorts vast staat dat [appellant] uiteindelijk de inventaris ter vernietiging heeft afgevoerd, staat vast dat teruggave niet mogelijk is en [appellant] gehouden is de daardoor ontstane schade te vergoeden.
actio Paulianaals gevolg van de vernietiging van de koopovereenkomst (de waardevergoeding), overweegt het hof dat dit beroep niet slaagt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het in strijd met doel en strekking van de
actio Pauliana, indien de verplichting tot ongedaanmaking op grond van artikel 51 lid 1 Fw zou kunnen worden verrekend met een vordering op de failliet (HR 30 september 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1465,
Kuijsters/Gaalman).
6.De beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven over de periode augustus 2022 t/m januari 2023 op de
roldatum 9 augustus 2022, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;