In deze zaak gaat het om de schadebegroting van brandschade aan een horecabedrijf, DVARS, dat gevestigd is in Amsterdam. De brand, die plaatsvond in de nacht van 22 op 23 september 2014, werd veroorzaakt door een verkeerde zekering in de huisaansluitkast, die eigendom was van Liander N.V., de netbeheerder. DVARS heeft Liander aansprakelijk gesteld voor de schade die door de brand is ontstaan. De rechtbank Gelderland heeft in een reeks vonnissen geoordeeld dat Liander aansprakelijk is voor de schade en heeft in haar eindvonnis van 22 januari 2020 vastgesteld dat de totale schade € 297.293,90 bedraagt, waarvan € 100.000,- uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Liander wil dat het schadebedrag lager wordt vastgesteld, terwijl DVARS een hogere schadevergoeding eist en daarnaast een incidentele vordering heeft ingesteld om het vonnis volledig uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een volledige uitvoerbaarheid bij voorraad rechtvaardigen. Het hof heeft de vordering van DVARS tot volledige uitvoerbaarheid afgewezen en geoordeeld dat de rechtbank terecht een gedeeltelijke uitvoerbaarheid bij voorraad heeft uitgesproken, gezien het restitutierisico voor Liander.
Het hof heeft de proceskosten in het incident aan DVARS opgelegd, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De hoofdzaak zal worden voortgezet met een mondelinge behandeling, waarbij partijen en hun advocaten zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof.