ECLI:NL:GHARL:2022:6452

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.305.877/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst en bewijsopdracht in civiele procedure met internationale elementen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, hebben de appellanten, FC&S Invest & Bau GmbH en FC&S B.V., hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil over een overeenkomst tussen de appellanten en de geïntimeerde, waarbij de appellanten werkzaamheden hebben verricht voor de geïntimeerde en een bedrag van € 150.000,- hebben gefactureerd. De geïntimeerde heeft echter € 100.000,- van dit bedrag onbetaald gelaten, wat aanleiding gaf tot de rechtszaak. De rechtbank heeft de vordering van de appellanten afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de geïntimeerde het resterende bedrag verschuldigd was.

In hoger beroep heeft het hof de appellanten toegelaten om bewijs te leveren van hun stelling dat de geïntimeerde hen het bedrag van € 100.000,- moest betalen, ongeacht de verkoop van een villa die aan de geïntimeerde toebehoorde. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft, aangezien de appellanten in Duitsland zijn gevestigd en de geïntimeerde in Nederland woont. Het hof heeft de uitleg van de overeenkomst beoordeeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij de bedoeling van partijen en de omstandigheden van het geval centraal staan.

Het hof heeft geconcludeerd dat er onduidelijkheid bestaat over de verplichting van de geïntimeerde om de tweede tranche van € 100.000,- te betalen. De appellanten moeten nu bewijs leveren dat partijen zijn overeengekomen dat de betaling van de tweede tranche niet afhankelijk was van de verkoop van de villa. Het hof heeft verdere beslissingen aangehouden in afwachting van dit bewijs.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.305.877/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 507913
arrest van 26 juli 2022
in de zaak van

1.[appellant1]

die woont in [woonplaats1] (Duitsland)
2.
FC&S Invest & Bau GmbH
die gevestigd is in Kleef (Duitsland)
3.
FC&S B.V.
die gevestigd is in Poederoijen
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers in conventie en verweerders in reconventie
hierna samen
[appellanten]te noemen en ieder afzonderlijk
[appellant1],
FC&S Investen
FC&S
vertegenwoordigd door mr. H. de Groen
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna
[geïntimeerde]te noemen
niet verschenen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland op 4 mei 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • het herstelexploot
  • de memorie van grieven met een wijziging van eis die aan [geïntimeerde] is betekend
  • het aan [geïntimeerde] verleende verstek
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het griffiedossier.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant1] heeft voor [geïntimeerde] werkzaamheden verricht waarvoor [appellant1] vanuit FC&S Invest aan [geïntimeerde] € 150.000,- heeft gefactureerd waarvan [geïntimeerde] € 100.000,- onbetaald heeft gelaten. [appellanten] hebben bij de rechtbank (onder meer) betaling van de door [geïntimeerde] onbetaald gelaten € 100.000,- gevorderd. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat [appellanten] onvoldoende hebben onderbouwd dat is afgesproken dat [geïntimeerde] nog € 100.000,- moet betalen voor de overeenstemming die [appellant1] voor [geïntimeerde] met Deutsche Bank heeft bereikt over te verlenen finale kwijting voor een door hypotheek gedekte vordering bij verkoop van het onderpand tegen een afgesproken prijs. Dit ongeacht de vraag of daadwerkelijk finale kwijting is verleend gelet op problemen bij de verkoop van de [geïntimeerde] (toen) in eigendom toebehorende villa [naam1] in [woonplaats2] . Die villa is uiteindelijk tegen een lager bedrag verkocht waardoor Deutsche Bank aanspraak is blijven maken op betaling door [geïntimeerde] van een restschuld. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vordering alsnog wordt toegewezen.
2.2
Het hof komt nog niet tot een eindbeslissing. Het hof zal namelijk [appellanten] toelaten bewijs te leveren. Het hof zal dit hierna toelichten.

3.Het oordeel van het hof

De feiten
3.1
[appellant1] is (indirect) bestuurder van FC&S Invest en van FC&S. FC&S Invest houdt zich bezig met consultancy en FC&S houdt zich bezig met het bemiddelen en adviseren bij het verstrekken van hypothecaire financieringen.
3.2
[geïntimeerde] is een valutahandelaar. Vanaf in ieder geval 2016 heeft [geïntimeerde] activiteiten verricht om de hem in eigendom toebehorende villa [naam1] in [woonplaats2] tot zorgvastgoed te ontwikkelen.
3.3
Tot zekerheid van terugbetaling van een schuld had [geïntimeerde] op villa [naam1] een recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van Deutsche Bank.
3.4
In mei 2017 is aan [geïntimeerde] surseance van betaling verleend.
3.5
In februari 2018 zijn [geïntimeerde] en [appellant1] met elkaar in contact gekomen.
3.6
Op 10 maart 2018 hebben [geïntimeerde] en zijn echtgenote aan [appellant1] en FC&S een volmacht verleend: "(…)
om namens hen besprekingen en overleg te voeren met geldverstrekkers en banken, waaronder Deutsche Bank AG teneinde te adviseren, bemiddelen en te onderzoeken op welke wijze kan worden voorzien in een voor hen gunstige en duurzame financiering dan wel herfinanciering van de aan hun toebehorende onroerende zaken en/of bedrijfsmatige/zakelijke financieringen."
3.7
Op 29 mei 2018 hebben [appellant1] en [geïntimeerde] een document getekend getiteld "Overeenkomst & Schuld Verklaring", die luidt:
"
PARTIJEN:[geïntimeerde] , (...,)[appellant1] , (...)
De heer [appellant1] heeft onderhandelingen gevoerd voor de heer [geïntimeerde] om met Deutsche Bank tot een finale Kwijting te komen op basis van onderstaande rekenformule.Partijen zijn een Fixed Fee overeengekomen van € 150.000, - (zegge: Honderd en vijftig duizend Euro).
FEE CAPITAL FEE % FEE
HYPOTHEEK NR 8 en NR 10SCHULD 5.500.000 600.000
6.000.000
DEUTSCHE BANK FINALE KWIJTING 4.500.000
1.500.000 10% 150.000
TOTAAL FIXED FEE TE BETALEN 150.000
BETALINGDe heer [geïntimeerde] zal in twee tranches gaan uitbetalen aan een door de heer [appellant1] t.z.t. aan te geven Vennootschap/ Bankrekening.
EERSTE TRANCHE (Q3 2018)MINIMAAL MAXIMAAL
50.000 75.000
Tweede tranche de verkoop na verbouwing en realisatie als operationeel Zorg vastgoed
TWEEDE TRANCHE (Q4 2019-Ql 2020)RESTANT RESTANT100.000 75.000"
3.8
In juni 2018 heeft een medewerker van Deutsche Bank aan [appellant1] bevestigd dat Deutsche Bank akkoord ging met een voorstel waarin [geïntimeerde] € 4.450.000,00 zou betalen en Deutsche Bank de hypothecaire inschrijving op villa [naam1] zou "vrijgeven". Deutsche Bank stelde daaraan onder andere de voorwaarde dat transport van villa [naam1] uiterlijk 1 oktober 2018 zou plaatsvinden. Na ontvangst van € 4.450.000,- netto zou Deutsche Bank haar restvordering gezien de finale kwijting intrekken. De regeling zou vervallen als het transport niet uiterlijk op 1 oktober 2018 had plaatsgevonden. De bewindvoerder heeft met het voorstel van Deutsche Bank ingestemd.
3.9
Villa [naam1] is niet voor 1 oktober 2018 verkocht.
3.1
In februari 2019 heeft FC&S Invest & Bau GmbH de eerste termijn (tranche) van € 50.000,- aan [geïntimeerde] in rekening gebracht. De bewindvoerder in de surseance van de onderneming van [geïntimeerde] heeft dat bedrag in maart 2019 aan FC&S Invest voldaan.
3.11
In april 2019 is een door [geïntimeerde] in de surseance aangeboden akkoord aangenomen dat later is gehomologeerd. Om dat crediteurenakkoord te kunnen treffen heeft [geïntimeerde] € 400.000,- geleend van een viertal vennootschappen, te weten MVEEPEE Holding B.V., MD. Holding B.V., KZN-groep B.V. en De Resultatenkwekerij B.V.
3.12
In oktober 2019 heeft FC&S Invest de tweede termijn (tranche) van € 100.000,- aan Koekoek in rekening gebracht. Dit bedrag is niet betaald.
3.13
Villa [naam1] is in 2020 voorafgaand aan een executieveiling verkocht aan een particulier. Na de verkoop had [geïntimeerde] nog een restschuld bij Deutsche Bank.
3.14
Op 23 juni 2020 hebben [appellanten] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN Amro Bank en onder het viertal hiervoor vermelde vennootschappen.
Over de rechtsmacht en het toepasselijke recht
3.15
Deze zaak heeft een internationaal karakter omdat [appellant1] in Duitsland woont en FC&S Invest in Duitsland is gevestigd. Daarom moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. [geïntimeerde] , de oorspronkelijk gedaagde partij, woont in Nederland. Op grond van de hoofdregel is daarom de Nederlandse rechter bevoegd om over deze zaak te oordelen. [1]
3.16
Tegen de toepassing van het Nederlandse recht door de rechtbank hebben [appellanten] (overigens terecht) geen grief gericht, zodat ook het hof de vordering van [appellanten] naar Nederlands recht zal beoordelen.
Over de uitleg van de overeenkomst
3.17
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de schriftelijke overeenkomst van 29 mei 2018. Het gaat daarbij om de vraag wanneer de tweede tranche verschuldigd is. De uitleg van de overeenkomst op dat punt dient te geschieden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. De rechtbank heeft die maatstaf ook toegepast en in rov. 4.5 van het vonnis op een correcte wijze weergegeven. Bij de uitleg van de overeenkomst komt het erop aan welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen.
3.18
[appellanten] leggen de overeenkomst zo uit dat [appellant1] recht heeft op betaling van de tweede tranche van € 100.000,-, ongeacht de verkoop van de villa. Volgens hen was de deal dat [appellanten] voor [geïntimeerde] een regeling met de Deutsche Bank zou treffen tegen kwijtschelding door Deutsche Bank van haar restantvordering op [geïntimeerde] . Die regeling heeft [appellant1] bereikt en partijen zijn overeengekomen dat [appellanten] daarvoor € 150.000,- betaald zou krijgen in twee tranches. Het was verder aan [geïntimeerde] zelf om er voor te zorgen dat villa [naam1] ook verkocht zou worden. Dat [geïntimeerde] er niet in is geslaagd de villa voor 1 oktober 2018 te verkopen komt voor zijn risico.
3.19
De rechtbank heeft de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit de juistheid volgt van de uitleg die zij aan de overeenkomst geven, terecht bij [appellanten] gelegd. [appellanten] vorderen immers nakoming van een overeenkomst waarvan de inhoud door [geïntimeerde] is betwist.
3.2
De tekst van de overeenkomst biedt, taalkundig gezien, aanknopingspunten voor de door [appellanten] bepleite uitleg. In de overeenkomst is opgenomen dat het om een door [geïntimeerde] aan [appellant1] “
te betalen” vergoeding van € 150.000,- gaat en ook dat [geïntimeerde] dat bedrag in “
twee tranches(zal)
gaan uitbetalen” aan [appellant1] . De vermelding van de kwartalen “
Q4 2019 - Ql 2020” achter “
tweede tranche” past bij die uitleg. De vraag is echter welke betekenis toekomt aan de daarboven geplaatste zin “
Tweede tranche de verkoop na verbouwing en realisatie als operationeel Zorg vastgoed”. Volgens de rechtbank volgt uit de voorwaarde die de Deutsche Bank had gesteld aan de kwijtschelding, dat daar verkoop van villa [naam1] voor noodzakelijk was. Uit de zin leidt de rechtbank af dat ook de overeenkomst ervan lijkt uit te gaan dat de villa tijdig verkocht dient te worden voor het genoemde bedrag. Dat is echter niet gebeurd. De uiteindelijke opbrengst was aanzienlijk lager. Daarmee bestaat volgens de rechtbank teveel onduidelijkheid over een verplichting van [geïntimeerde] om de tweede tranche te voldoen.
3.22 In hoger beroep voeren [appellanten] aan dat deze zin niet meer is dan een verklaring waarom de tweede tranche pas na zo’n lange termijn moet worden betaald. Volgens [appellanten] heeft [geïntimeerde] de (door hem opgestelde) overeenkomst op 29 mei 2018 bij een overleg dat bij [geïntimeerde] plaatsvond aan [appellant1] ter ondertekening aangeboden en zijn tijdens dit overleg de vergoeding, het te behalen resultaat en de betalingstermijnen duidelijk benoemd.
3.23
[appellanten] voeren daarbij aan dat [geïntimeerde] de overeenkomst heeft opgesteld. [appellanten] wijzen er op dat de stijl van het contract overeenstemt met die van andere (tot de processtukken behorende) stukken die van [geïntimeerde] afkomstig zijn. Deze door [appellanten] in hoger beroep aangevoerde - en door [geïntimeerde] in hoger beroep niet weersproken - stelling is evenwel slechts een gezichtspunt dat bij de beoordeling van de uit te leggen overeenkomst naar gelang van de omstandigheden meeweegt. In de verhouding tussen [appellant1] en [geïntimeerde] is het dus niet zo dat per definitie onduidelijkheden voor rekening van [geïntimeerde] als opsteller van de overeenkomst moeten blijven.
3.23
De betekenis van de zin is daarmee voor het hof (nog steeds) niet duidelijk. Wel heeft de rechtbank op goede gronden de stelling van [geïntimeerde] verworpen dat het de taak van [appellant1] was om de villa te verkopen. De zin kan dus niet de betekenis hebben gehad dat [appellant1] alleen aanspraak op de tweede tranche zou hebben als hij de villa ook (tijdig) verkocht zou hebben tegen (minimaal) de genoemde prijs. Dat neemt echter niet weg dat de zin wel de betekenis gehad kan hebben dat alleen bij (verkoop van de villa (al dan niet door [geïntimeerde] zelf) tijdig en tegen die minimale prijs [appellant1] aanspraak zou hebben op betaling van de tweede tranche.
3.24
De stelling van [appellanten] in hoger beroep dat indien de zin zou moeten worden opgevat als een (opschortende) voorwaarde, geldt dat [geïntimeerde] zelf heeft nagelaten zich in te spannen voor de verkoop van de villa, wordt daarbij verworpen. [geïntimeerde] heeft bij de rechtbank gemotiveerd en onderbouwd aangevoerd dat hij zich daar wel toe heeft ingespannen (ook al behoorde het in zijn optiek dus niet tot zijn taak). [appellanten] hebben daartegenover hun stelling dat [geïntimeerde] daarin tekort zou zijn geschoten verder niet gemotiveerd en onderbouwd.
3.25
Bij deze stand van zaken ligt het op de weg van [appellanten] om nader bewijs te leveren van hun stelling dat partijen op 29 mei 2019 zijn overeengekomen dat [appellant1] aanspraak had op betaling door [geïntimeerde] van de tweede tranche, ongeacht de daadwerkelijke verkoop van de villa.
3.21
In afwachting van de nadere bewijslevering houdt het hof iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
1. Het hof laat [appellanten] toe te bewijzen dat tussen partijen is overeengekomen dat dat [appellant1] recht heeft op betaling door [geïntimeerde] van de tweede tranche voor het treffen van een regeling met Deutsche Bank waarin Deutsche Bank aan [geïntimeerde] finale kwijting verleent tegenover betaling van € 4.450.000,- netto, ongeacht de verkoop van de [geïntimeerde] (toen) in eigendom toebehorende villa [naam1] en ongeacht of de finale kwijting daadwerkelijk wordt verleend;
2. Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. H. de Hek de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan het Wilhelminaplein 1 in Leeuwarden. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
3. [appellanten] moeten op dinsdag 9 augustus 2022 laten weten hoeveel getuigen zij willen laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4. [appellanten] moeten de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij/wederpartijen en de griffier van het hof opgeven.
5. Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
6. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, J.H. Kuiper en O.E. Mulder, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.

Voetnoten

1.artikel 4 lid 1 Brussel I bis-Vo (Verordening (EU), nr. 1215/2012 betreffende rechtelijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken)