ECLI:NL:GHARL:2022:6859

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
21/01491
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van onroerende zaken in verbouwing tot appartementen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de Gemeente Hilversum, betreffende de waardevaststelling van onroerende zaken die in verbouwing waren tot appartementen. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op € 122.000 per object, met een aanslag onroerendezaakbelasting van € 199,10. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij de heffingsambtenaar incidenteel hoger beroep heeft aangetekend.

Tijdens de zitting op 6 juli 2022 heeft belanghebbende haar standpunt gewijzigd en zich beperkt tot de stelling dat de waarde van de onroerende zaken te laag was vastgesteld. Het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat belanghebbende haar standpunt niet ondubbelzinnig had prijsgegeven. Het Hof heeft vastgesteld dat er wel degelijk een geschil was over de WOZ-waarde en dat de heffingsambtenaar onvoldoende onderbouwing had voor zijn stelling dat de waarde niet te laag was vastgesteld.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden niet te laag heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar is veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende, maar het Hof heeft geen aanleiding gezien om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende, omdat deze in beroep haar standpunt niet tijdig had kenbaar gemaakt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01491
uitspraakdatum: 2 augustus 2022
Uitspraak van de vierde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
Gemeente Hilversum(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 augustus 2021, nummer UTR 20/4107, ECLI:NL:RBMNE:2021:3811, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken [adres1] 8 en 10 te [plaats1] (hierna: de onroerende zaken), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op 1 januari 2020, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 122.000 elk. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2020 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 199,10 in totaal.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, en [naam1] namens de heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft ter zitting volstaan met een mondeling verweer tegen het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken die op 1 januari 2020 in verbouwing waren van bedrijfsruimte naar appartementen.
2.2.
In het bezwaarschrift heeft belanghebbende aangevoerd dat de waarde van de onroerende zaken onjuist is, dat achterstallig onderhoud is onderschat en dat onvoldoende rekening is gehouden met verkeersoverlast en geluidhinder. Daaruit heeft de heffingsambtenaar moeten afleiden dat belanghebbende op dat moment vond dat de waarde van de onroerende zaken te hoog was vastgesteld.
2.3.
Bij de hoorzitting heeft belanghebbende in afwijking van het bezwaarschrift het standpunt ingenomen dat de waarde van de onroerende zaken in beide gevallen € 10.000 hoger moet worden gewaardeerd, omdat sprake is van goed onderhouden panden. Hieruit heeft de heffingsambtenaar moeten afleiden dat belanghebbende op dat moment vond dat de waarde van de onroerende zaken te laag was vastgesteld.
2.4.
In het beroepschrift heeft belanghebbende aangevoerd dat de waarde van de onroerende zaken apert onjuist is vastgesteld, dat onvoldoende rekening is gehouden met de gebrekkige onderhoudssituatie en met lokale verpaupering/verloedering. Daaruit heeft de heffingsambtenaar moeten afleiden dat belanghebbende op dat moment vond dat de waarde van de onroerende zaken te hoog was vastgesteld.
2.5.
In de aanvullende beroepsgronden van 23 juli 2021 heeft belanghebbende verwezen naar de hoorzitting en wederom aangevoerd dat zij een voorstel doet tot verhoging van de waarde van de onroerende zaken met elk € 10.000. Op de zitting van de Rechtbank heeft zij dit standpunt bevestigd. Hieruit heeft de heffingsambtenaar moeten afleiden dat belanghebbende op dat moment vond dat de waarde van de onroerende zaken te laag was vastgesteld.
2.6.
In het hoger beroepschrift heeft belanghebbende enerzijds verwezen naar de hoorzitting en het standpunt dat zij ter zitting van de Rechtbank heeft ingenomen dat de waarde te laag is vastgesteld en anderzijds gesteld dat de verschillende heffingsgrondslagen op zich genomen niet alleen incorrect zijn vastgesteld, doch evenmin toegepast. Verder heeft zij opgemerkt dat door de gemeente ongeschikte vergelijkingspanden zijn gebruikt waardoor de waarde niet op een correcte wijze zou zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft verder verwezen naar alle eerder ingediende stukken in de bezwaar- en beroepsprocedure. Hieruit heeft de heffingsambtenaar moeten afleiden dat belanghebbende op dat moment vond dat de waarde van de onroerende zaken zowel te laag als te hoog was vastgesteld.
2.7.
In de brief van 17 juni 2022 heeft belanghebbende gesteld, dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de coronacrisis op de waarde van de onroerende zaken, waarbij zij stelt dat een forse herwaardering in het verschiet ligt. Daaruit heeft de heffingsambtenaar moeten afleiden dat belanghebbende op dat moment vond dat de waarde van de onroerende zaken te hoog was vastgesteld.
2.8.
Op de zitting van het Hof heeft belanghebbende het standpunt dat de waarden te hoog zijn vastgesteld verlaten en heeft het geschil beperkt tot dat wat zij op de hoorzitting heeft gesteld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of:
de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard;
de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaken te laag heeft vastgesteld;
de WOZ-beschikking in stand moet blijven, omdat belanghebbende misbruik van het procesrecht maakt;
de Rechtbank belanghebbende terecht niet heeft veroordeeld in de proceskosten van de heffingsambtenaar.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de vragen 1 en 3 ontkennend en de vragen 2 en 4 bevestigend. De heffingsambtenaar verdedigt de tegenovergestelde standpunten.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
4.1.
Het staat een partij in beginsel vrij in de procedure voor de rechtbank een ander standpunt in te nemen dan het in de bezwaarfase heeft ingenomen. [1] Verder staat het een partij, en dus ook belanghebbende, vrij om zich in hoger beroep te verweren met alle gronden die zij dienstig acht. Dit is slechts anders voor zover het desbetreffende standpunt onderscheidenlijk verweer ondubbelzinnig zou zijn prijsgegeven, dan wel wordt aangevoerd onder zodanige omstandigheden, dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op een goede procesorde. [2] Deze opvatting sluit aan bij de parlementaire geschiedenis op de Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties, waarin is opgemerkt dat in het belastingrecht in hoger beroep de herkansingsfunctie voorop staat, en dat daarom als regel nieuwe beroepsgronden, argumenten en bewijsmiddelen in hoger beroep kunnen worden aangevoerd, tenzij een goede procesorde zich daartegen verzet. [3]
4.2.
Op grond van artikel 8:104 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen partijen tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep aantekenen. Dit geldt ook indien de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. In het hogerberoepschrift en ter zitting van zowel de Rechtbank als het Hof heeft belanghebbende haar standpunt herhaald dat zij tijdens het hoorgesprek in bezwaar al heeft aangedragen, namelijk dat de waarde van elke onroerende zaak € 10.000 te laag was vastgesteld. Dit standpunt heeft belanghebbende bij de Rechtbank niet ondubbelzinnig prijsgegeven, zodat zij dit in hoger beroep mag herhalen.
4.3.
De Rechtbank heeft het standpunt van belanghebbende dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te laag heeft vastgesteld, op grond van de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. De Rechtbank heeft daartoe overwogen, dat de heffingsambtenaar door de wijze van procederen van belanghebbende de kans is ontnomen om adequaat te reageren op het nieuwe standpunt dat belanghebbende op het laatste moment heeft ingenomen. Aangezien de Rechtbank verder van belanghebbende heeft begrepen dat zij van mening is dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te laag heeft vastgesteld, heeft de Rechtbank niet anders kunnen concluderen dan dat er geen geschil meer was. Het standpunt van belanghebbende in hoger beroep dat de WOZ-waarde hoger moet worden vastgesteld, heeft zij niet onder zodanige omstandigheden aangevoerd, dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op een goede procesorde.
4.4.
Nu er - anders dan in beroep - in hoger beroep wel sprake is van een geschil, moet het Hof de uitspraak van de Rechtbank al op deze grond vernietigen.
WOZ-waarde
4.5.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. TK, vergaderjaar 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, nr. 38.085, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.6.
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de waarde van de onroerende zaken te laag is vastgesteld.
4.7.
Gelet op de gemotiveerde stelling van belanghebbende rust op de heffingsambtenaar de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te laag is. De heffingsambtenaar verwijst voor de onderbouwing van de door hem verdedigde waarde naar het door hem ingediende taxatierapport.
4.8.
Belanghebbende stelt dat de waarde van de onroerende zaken te laag is vastgesteld. De waarde van elke onroerende zaak dient met € 10.000 verhoogd te worden, omdat de onroerende zaken goed zijn onderhouden. Steun voor haar stelling vindt belanghebbende in het taxatierapport van de heffingsambtenaar, waarin de prijs per kubieke meter op € 404 is gewaardeerd, terwijl die prijs per kubieke meter van de vergelijkingspanden tussen de € 863 en € 1.005 varieert.
4.9.
Tegenover deze gemotiveerde stelling van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar ingebracht dat niet gesproken kan worden van goed onderhouden onroerende zaken, omdat deze op de toestandsdatum nog in verbouwing waren.
4.10.
De stelling van belanghebbende dat de onroerende zaken goed onderhouden zijn, is in tegenspraak met de stellingen in haar bezwaar- en beroepschrift, dat sprake is van achterstallig onderhoud. Aan de stelling van belanghebbende ter zitting van het Hof dat zij heeft bedoeld dat de waardedruk door het achterstallig onderhoud en de waardeverhogende werking van het goede onderhoud, per saldo tot een hogere waarde van € 10.000 moet leiden, ontbreekt elke nadere onderbouwing. De verwijzing van belanghebbende naar de lagere waarde per kubieke meter maakt dit niet anders, omdat de heffingsambtenaar terecht er op heeft gewezen dat hij bij de waarde per kubieke meter van de onroerende zaken er rekening mee heeft gehouden, dat de verbouwing van de onroerende zaken nog gaande was. De zeer beperkt gemotiveerde stelling van belanghebbende dat op de toestandsdatum de toestand van de onroerende zaken waarmee de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden, afwijkt van de werkelijke toestand op die datum, heeft de heffingsambtenaar met onder meer de verwijzing naar de foto’s voldoende onderbouwd en voldoende weersproken.
4.11.
Met dat wat de heffingsambtenaar heeft aangedragen, heeft hij naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt, dat hij de WOZ-waarden van de onroerende zaken niet te laag heeft vastgesteld.
Misbruik van procesrecht/proceskostenveroordeling belanghebbende
4.12.
De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Hij is van mening dat de Rechtbank ten onrechte belanghebbende niet heeft veroordeeld in de proceskosten die hij als volgt heeft berekend:
“Inhuur taxateur beroepsfase 4 uur X € 75 = € 300
Ambtelijke inzet beroepsfase 4 uur X € 50 = € 200
Inhuur taxateur hoger beroepsfase 2 uur X € 75 = € 150
Ambtelijke inzet hoger beroepsfase 4 uur X 50= € 200.”
4.13.
Hij draagt hiervoor aan dat belanghebbende zowel in de bezwaar-, de beroeps- als de hogerberoepsfase geen argumentatie heeft aangedragen waarom de waarde te hoog of te laag zou zijn. Doordat belanghebbende tegenstrijdige (algemene) argumenten gebruikt, de goede procesorde verstoort en misbruik maakt van het procesrecht heeft de heffingsambtenaar onnodig deze kosten moeten maken.
4.14.
Het incidentele hoger beroep slaagt niet, omdat het geen steun vindt in de feiten. Belanghebbende heeft in elke fase gemotiveerd het standpunt verdedigd dat de waarde € 10.000 te laag is vastgesteld, waarbij zij in het hoorgesprek ter onderbouwing van haar standpunt heeft gewezen op het goede onderhoud van de onroerende zaken. De heffingsambtenaar wijst er terecht op dat belanghebbende ook in elke fase heeft bepleit dat de waarde te hoog is vastgesteld. Dit standpunt heeft zij vervolgens in beroep en hoger beroep kort voor of tijdens de zitting weer verlaten. Deze wijze van procederen van belanghebbende leidt voor alle partijen tot onduidelijkheid en daarmee tot aanzienlijk meer werk. Het verweer van belanghebbende hiertegen dat haar gemachtigde met standaardteksten moet werken, omdat zij zeer veel procedures voert, snijdt geen hout, omdat dit de keuze van haar gemachtigde is. In sommige gevallen leidt de wijze van procederen van belanghebbende tot een schending van de goede procesorde, zoals dit bij de Rechtbank is geschied. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel, dat in deze procedure geen sprake is van misbruik van recht. [4]
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet geen aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Het hoger beroep is enkel gegrond, omdat belanghebbende in beroep heeft verzuimd tijdig haar standpunt kenbaar te maken en eerst in hoger beroep tijdig duidelijk heeft gemaakt, waarover een geschil tussen haar en de heffingsambtenaar bestaat. Het Hof verwijst naar dat wat onder 4.1. tot en met 4.4. is overwogen. De overige in hoger beroep aangedragen standpunten van belanghebbende slagen niet, zodat ook dat geen grond vormt om de proceskosten van belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep te vergoeden.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 541 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 2 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 augustus 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.vgl. HR 10 december 2010, nr. 09/05017, ECLI:NL:HR:2010:BO6786
2.vgl. HR 24 mei 2002, nr. 37 220, ECLI:NL:HR:2002:AE3172, en HR 4 december 2009, nr. 08/02258, ECLI:NL:HR:2009:BG7213
3.Kamerstukken II 2003/04, 29 251, nr. 3, blz. 9
4.ABvdRvSt 27 december 2018, ECLLNL:RVS:2018:4256