Uitspraak
de curator,
Hollandia,
1.Het verdere verloop van het hoger beroep
2.De kern van de zaak
door de verkoperingeroepen kunnen worden als (a) op 1 januari 2022 of een andere datum geen overeenstemming is bereikt over de verkoop en levering van de aangrenzende percelen aan Hollandia en/of (b) op 1 juli 2022 of een andere datum geen onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van 150 woningen op het verkochte en (3) wat betreft de overige voorwaarden gelijk is aan de modelkoopovereenkomst van de NVM. Ook wordt een gerechtelijke verklaring gevorderd dat Hollandia aansprakelijk is voor door de boedel van het failliete Van Vugt OG geleden en nog te lijden schade met rente, nader op te maken bij staat, althans door het hof te schatten, onder veroordeling tot betaling van een voorschot van € 100.000,-. Ten slotte wordt gevorderd dat het hof Hollandia gebiedt tot medewerking aan de uitschrijving c.q. ongedaanmaking c.q. doorhaling van de inschrijving van de koopovereenkomst in de openbare registers en niet over te gaan tot een nieuwe inschrijving, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met een verklaring voor recht dat Van Vugt OG uit hoofde van het eindvonnis geen dwangsommen heeft verbeurd.
3.Het oordeel van het hof
dietermijn al op 1 juli 2019 was overeengekomen, zijn de volgende, vaststaande gebeurtenissen van belang.
binnen 15 wekennadat een onherroepelijke omgevingsvergunning voor de bouw van tenminste 150 woningen zou zijn verkregen en het door de gemeente vast te stellen of vastgestelde aandeel koopwoningen daarin zou zijn verkocht (artikel 4). Zoals de rechtbank al heeft vastgesteld, stemmen de bepalingen over de betaling en levering in het door Hollandia opgestelde concept van de koopovereenkomst inhoudelijk overeen met die in het door [naam4] opgestelde concept dat hij op 5 juli 2019 aan Van Vugt heeft gestuurd.
“Ik denk dat toen op 1 juli ook met hem afgesproken is dat Hollandia de koop kon ontbinden als niet alle gronden van de andere eigenaren verworven konden worden.”De wisselende, weinig duidelijke en niet erg overtuigende verklaring van [naam2] biedt dan geen steun aan die van [naam1] . Van wat de laatste verklaart, kan daarom niet worden uitgegaan.
“Koper heeft het gehele gebied in eigendom verkregen (…). Locatie van Vugt, locatie [naam5] , locatie [naam6] , en locatie [naam7] .”In het door [naam4] opgestelde concept dat op 5 juli 2019 aan [naam3] is toegezonden, is niets opgenomen over een dergelijke voorwaarde. Als getuige heeft [naam1] niets verklaard over afspraken met [naam3] over een dergelijke voorwaarde. Hij verklaart niet meer dan dat [naam3] tegen hem heeft gezegd
“dat hij ook zou kunnen regelen dat [naam5] en [naam6] ook hun stuk grond aan Hollandia zouden verkopen”. Over de locatie [naam7] (Oosterengweg 38) spreekt [naam1] echter niet. Dat verschil is niet verklaard. Evenmin is uitgelegd dat de gestelde belofte door [naam3] - door hem overigens pertinent ontkend - niet anders dan als een ontbindende voorwaarde kan worden opgevat. Zoals overwogen, verklaart [naam4] dat er in zijn bijzijn niet over ontbindende voorwaarden is gesproken. [naam4] verklaart op een specifieke vraag daarover verder:
“Ik heb op 1 juli 2019 niet gehoord over een te stellen voorwaarde die inhield dat Hollandia ook percelen van [naam5] en [naam6] in eigendom zou moeten krijgen.”Zoals hiervoor is overwogen, verklaart [naam2] te denken dat iets is afgesproken over de mogelijkheid van Hollandia om de koopovereenkomst te ontbinden in het geval zij de percelen van de andere eigenaren niet kon verwerven. Die verklaring is op dit punt weinig overtuigend en wordt ook niet ondersteund door wat [naam1] onder ede heeft verklaard.