ECLI:NL:GHARL:2022:7690

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
200.299.966/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring geregistreerd partnerschap wegens wilsgebrek door alzheimerdementie

In deze zaak verzoekt de dochter de nietigverklaring van het geregistreerd partnerschap tussen haar moeder en de man. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het geregistreerd partnerschap nietig is, omdat de moeder ten tijde van het aangaan van het partnerschap niet wilsbekwaam was door alzheimerdementie. De man heeft niet te goeder trouw gehandeld, aangezien hij op de hoogte was van de geestelijke toestand van de moeder en dit niet heeft gemeld bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het geregistreerd partnerschap nietig verklaard moest worden en dat de man in de proceskosten moest worden veroordeeld. Het hof bevestigt deze beslissing en wijst de verzoeken van de man in hoger beroep af. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak benadrukt het belang van wilsbekwaamheid bij het aangaan van een geregistreerd partnerschap en de verantwoordelijkheden van betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.966
(zaaknummer rechtbank Overijssel 263082)
beschikking van 6 september 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.G. ten Brummelhuis in Oldenzaal,
en
[verweerster],
wonend in [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: dochter [verweerster] ,
advocaat: mr. A.J.A. Assink in Enschede.
Als overige belanghebbenden is aangemerkt:
[de moeder],
wonend in [woonplaats3] ,
verder te noemen: de moeder.
Als informanten worden aangemerkt:
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [de gemeente],
[de dochter1],
wonend in [woonplaats4] ,
verder te noemen: dochter [de dochter1] ,
[de dochter2],
wonend in [woonplaats3] ,
verder te noemen: dochter [de dochter2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 11 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, binnengekomen op 9 september 2021, met producties;
  • het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Ten Brummelhuis van 24 februari 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Assink van 25 februari 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Ten Brummelhuis van 1 maart 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Assink van 27 juni 2022 met productie;
  • een journaalbericht van mr. Ten Brummelhuis van 1 juli 2022;
  • een journaalbericht van mr. Assink van 1 juli 2022
  • een journaalbericht van mr. Ten Brummelhuis van 12 juli 2022 met bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling is gestart op 10 maart 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat;
  • de advocaat van dochter [verweerster] met zijn kantoorgenoot mr. Orgel;
  • de moeder;
  • [naam1] , jurist van de gemeente [de gemeente] .
Het hof heeft op 10 maart 2022 gesproken met de moeder en besloten om de verdere mondelinge behandeling aan te houden.
2.3
De man heeft op 1 juli 2022 en op 12 juli 2022 het hof verzocht om de mondelinge behandeling van 14 juli 2022 uit te stellen. Het hof heeft beide verzoeken afgewezen.
2.4
De mondelinge behandeling is verder gegaan op 14 juli 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de man;
  • de advocaat van dochter [verweerster] met zijn kantoorgenoot mr. Orgel;
  • [naam1] , jurist van de gemeente [de gemeente] ;
  • dochter [de dochter1] ;
  • dochter [de dochter2] .

3.De feiten

3.1
[de moeder] is [in] 1946 te [plaats1] geboren. Zij is de moeder van de dochters [verweerster] , [de dochter1] en [de dochter2] .
3.2
Op 15 februari 2021 zijn de moeder en de man een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan in de gemeente [de gemeente] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • het geregistreerd partnerschap van de moeder en de man nietig verklaard;
  • verklaard dat de man ten aanzien van het geregistreerd partnerschap niet te goeder trouw heeft gehandeld;
  • de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [de gemeente] gelast om de bestreden beschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand en toe te voegen aan de akte van partnerschapsregistratie op het moment dat de bestreden beschikking in kracht van gewijsde is gegaan;
  • de man veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van dochter [verweerster] en deze kosten begroot op in totaal € 1.435,-;
  • de bestreden beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen. Deze grieven zien op de nietigverklaring van het geregistreerd partnerschap, de verklaring dat de man niet te goeder trouw heeft gehandeld en de proceskostenveroordeling. De man is van mening dat er getuigen moeten worden gehoord en/of een deskundigenonderzoek moet worden gelast. De man verzoekt het hof om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de door dochter [verweerster] in eerste aanleg gedane verzoeken integraal worden afgewezen en om dochter [verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep, dan wel een zodanige beslissing te geven als het hof juist vindt.
4.3
Dochter [verweerster] voert verweer in het principale hoger beroep en is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de terugwerking van de nietigverklaring van het geregistreerd partnerschap. Dochter [verweerster] verzoekt het hof:
in het principaal hoger beroep
I. zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel de verzoeken af te wijzen;
II. voor zover het hof het nodig acht, een deskundige te benoemen ten aanzien van de vraag of de moeder in staat was haar wil te bepalen op het moment van het aangaan van het geregistreerd partnerschap;
in het incidenteel hoger beroep
III. voor zover de derde grief van de man slaagt vast te stellen dat de man ten aanzien van het aangaan van het geregistreerd partnerschap te kwader trouw, althans niet te goeder trouw, heeft gehandeld en te bepalen dat de nietigverklaring ook ten aanzien van hem terugwerkt tot het tijdstip van het aangaan van het geregistreerd partnerschap en de nietigverklaring ten aanzien van de man niet hetzelfde gevolg heeft als een echtscheiding en hij geen aanspraak kan maken op een gemeenschap van goederen en ook niet op andere aanspraken die uit een echtscheiding voortvloeien.

5.De motivering van de beslissing

Uitstelverzoek
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Ten Brummelhuis opnieuw namens de man verzocht om deze uit te stellen. De man voert aan dat hij vanwege stress- en traumaklachten niet in staat is om de zitting bij te wonen. Mr. Assink heeft namens dochter [verweerster] uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen het uitstelverzoek.
5.2
Het hof heeft het verzoek mondeling afgewezen. Deze zaak loopt al een lange tijd en alle betrokken partijen – de man, de moeder en de dochters – worden hierdoor belast. Mr. Assink heeft verteld dat dochter [verweerster] bewust heeft gekozen om – na een doktersadvies – de zitting niet bij te wonen, omdat dit te veel stress meebrengt. Dit geldt dus niet alleen voor de man. Het is in het belang van alle partijen dat binnen afzienbare tijd een eindbeslissing wordt genomen. Het is volledig onduidelijk wanneer de man wel weer in staat zou zijn om een zitting bij te wonen. De man had zijn mening over de zaak op papier kunnen zetten of het hof kunnen verzoeken om de zaak digitaal bij te wonen. Dit heeft hij beide nagelaten. Het hof is van oordeel dat mr. Ten Brummelhuis goed in staat is om de belangen van de man te vertegenwoordigen buiten zijn aanwezigheid en zijn standpunten over te brengen. Zij is namelijk al lang en intensief betrokken bij de zaak. Daarbij komt dat ook een maatschappelijk belang bestaat bij het afdoen van deze zaak. Het geregistreerd partnerschap van de man en de moeder staat op dit moment nog ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De status van die inschrijving zal pas duidelijk zijn nadat onherroepelijk over het geregistreerde partnerschap is beslist. Tot die tijd is voor derden niet kenbaar of de man en de moeder daadwerkelijk een geregistreerd partnerschap hebben of niet.
Getuigen
5.3
De man en dochter [verweerster] hebben aangeboden om hun stellingen te onderbouwen met getuigenverklaringen. De getuigen die de man aanbiedt zijn notaris [naam2] en [naam3] , de ambtenaar van de burgerlijke stand die het geregistreerd partnerschap tussen de man en de moeder heeft gesloten (verder te noemen: de abs).
5.4
De rechter kan een getuigenverhoor bevelen, als dit kan [plaats1] tot de beslissing in een zaak (artikelen 362, 284 en 166 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Het hof zal echter geen getuigenverhoor bevelen en overweegt daartoe als volgt.
5.5
Notaris [naam2] heeft de moeder gezien op 13 januari 2021. De moeder en de man kwamen toen een testament, een levenstestament en een samenlevingsovereenkomst ondertekenen. In zijn brief van 4 februari 2022 schrijft notaris [naam2] dat hij geen reden heeft gezien om ten aanzien van de moeder het Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid in werking te zetten. Anders gezegd heeft notaris [naam2] geen reden gezien om de wilsbekwaamheid van de moeder te beoordelen en heeft hij dit dus ook niet gedaan. Daar komt nog bij dat notaris [naam2] geen arts is, noch gespecialiseerd in ouderengeneeskunde, terwijl er schriftelijke verklaringen zijn van geriater [naam4] over de wilsbekwaamheid van de moeder. Kortom, de notaris heeft de wilsbekwaamheid van de moeder niet beoordeeld en naar het oordeel van het hof wegen de bevindingen van geriater [naam4] over die wilsbekwaamheid zwaarder dan die van notaris [naam2] .
5.6
De abs heeft op 15 februari 2021 het geregistreerd partnerschap tussen de moeder en de man gesloten. Ook zij heeft toen geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de moeder. De man voert aan dat het sluiten van het geregistreerd partnerschap zo’n dertig minuten heeft geduurd. De jurist van de gemeente [de gemeente] heeft, na een uitgebreide voorbespreking met de abs, op zitting verteld dat dit niet zo is. De man en de moeder hebben gebruik gemaakt van een zogenoemd ‘flits-gp’. Hiervoor wordt bij de gemeente – zonder voorafgaand gesprek met de ambtenaar van de burgerlijke stand- een afspraak van een kwartier ingepland, inclusief het binnenhalen en uitlaten van partijen. De jurist heeft verteld dat de inhoudelijke ceremonie dus maximaal tien minuten geduurd kan hebben en dat, als de ambtenaar geweten zou hebben van de dementie, er veel meer vragen gesteld zouden zijn. De advocaat van de man heeft dit niet meer betwist. Het hof is van oordeel dat, aangezien de abs de moeder slechts tien minuten heeft gezien en zij geen specialist is op het gebied van ouderengeneeskunde of alzheimerdementie, de bevinden van geriater [naam4] zwaarder wegen.
5.7
Hetzelfde geldt voor de getuigenverklaringen van de personen die dochter [verweerster] in haar beroepschrift heeft aangevoerd: notaris [naam5] en dochters [verweerster] , [de dochter1] en [de dochter2] en, hoewel in mindere mate, de huisarts van de moeder. Geen van deze personen kan een getuigenverklaring afleggen die kan opwegen tegen de verklaringen van de geriater. Die getuigenverklaringen zouden dus niet kunnen [plaats1] tot de beslissing in deze zaak. Het hof zal daarom het aanbod van elk van partijen om de hiervoor genoemde personen als getuigen te horen, afwijzen.
Deskundige
5.8
Het hof zal in deze zaak geen deskundige aanstellen. De man heeft zijn verzoek hiertoe onvoldoende specifiek en concreet gemaakt. De advocaat van de man heeft namelijk tijdens de zitting verteld dat zij niet weet of een geschikte deskundige wel bestaat, maar dat zij deze zou willen inschakelen als dat wel zo is. Het ligt naar het oordeel van het hof op de weg van de man (en/of diens advocaat) om een volgens hen geschikte deskundige aan te dragen en dat is nagelaten. Bovendien is het maar zeer de vraag of een deskundige met terugwerkende kracht nog een relevant oordeel kan geven over de wilsbekwaamheid van de moeder op 15 februari 2021. Het hof gaat dus voorbij aan dit verzoek.
5.9
Dit betekent dat grief 2 faalt.
Nietigverklaring huwelijk
5.1
Op grond van artikel 1:69 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden verzocht om de nietigverklaring van een huwelijk, indien de partners niet aan de vereisten voldeden om het huwelijk te kunnen aangaan. Artikel 1:80a lid 6 BW bepaalt dat de vereisten voor het aangaan van een huwelijk ook gelden bij het aangaan van een geregistreerd partnerschap. In combinatie met artikel 1:80a lid 6 BW bepaalt artikel 1:32 BW dat een geregistreerd partnerschap niet mag worden aangegaan als de geestesvermogens van een partij zodanig zijn verstoord, dat deze niet in staat of om haar wil te bepalen of om de betekenis van haar verklaring te begrijpen.
5.11
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het geregistreerd partnerschap van de moeder en de man nietig is. Het hof verwijst naar de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en neemt die na eigen onderzoek over. Het hof voegt daar het volgende aan toe. Uit de stukken blijkt voldoende dat de moeder niet meer wilsbekwaam was toen zij het geregistreerd partnerschap aanging. Het hof baseert dit oordeel op de brieven en rapportages van geriater [naam4] . Het hof heeft hiervoor uitgelegd waarom (getuigen)verklaringen van anderen met betrekking tot de wilsbekwaamheid van de moeder tegenover de verklaring van de geriater [naam4] niet van betekenis kunnen zijn voor de beslissing van het hof en gaat in het navolgende daarop nader in.
5.12
Geriater [naam4] schrijft in zijn brief van 3 juli 2019 dat hij de moeder op 5 juni 2019 heeft gezien vanwege verwardheid. Hij schrijft dat de moeder last heeft van forse cognitieve stoornissen en slecht scoort op een MOCA-test (18/30). De geriater schrijft dat hij zich zorgen maakt en vraagt voor de moeder een MRI-scan aan om haar cognitieve stoornissen verder te onderzoeken. Nadat in augustus 2020 deze MRI-scan is uitgevoerd, diagnosticeert geriater [naam4] de moeder met de ziekte van Alzheimer. Uit zijn brief van 26 februari 2021 volgt dat geriater [naam4] de moeder sinds juli 2019 meerdere keren op de poli geriatrie heeft gezien en de moeder en de man op 16 december 2020 daar wederom heeft gezien. De geriater heeft toen opnieuw een MOCA-test bij de moeder afgenomen, waarop zij slechter scoorde dan de vorige keer (10/30). Op basis van het consult op 16 december 2020 stelt de geriater de diagnose CDR2, oftewel gevorderde alzheimerdementie. De man heeft aangevoerd dat de geheugenstoornissen ook veroorzaakt kunnen worden door het jarenlange gebruik van het medicijn Prednison door de moeder. Dat medicijn is nog niet geheel afgebouwd. De diagnose van de geriater is daarom voorbarig aldus de man. De man heeft zijn stelling onderbouwd door te verwijzen naar een door hem overgelegd - algemeen- artikel (Geneesmiddelen-Bulletin nr 5, 2013) over geheugenstoornissen in relatie tot geneesmiddelengebruik. Die onderbouwing van zijn stelling is onvoldoende. Overigens doet die stelling ook niet af aan de constatering van de geriater dat vanaf 2019 bij de moeder sprake is van forse cognitieve stoornissen.
5.13
Het hof stelt vast dat de moeder dus al voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap is gediagnostiseerd met gevorderde alzheimerdementie.
5.14
Geriater [naam4] omschrijft in zijn brieven het gedrag van de moeder tijdens hun ontmoetingen. In de brief van 3 juli 2019 schrijft de geriater dat de moeder hem meerdere keren hetzelfde vertelt en dingen die de geriater haar vertelt, snel weer vergeten is. Daarnaast schrijft de geriater dat sprake is van ‘zeer forse headturning’ en dat de man ‘het hele gesprek overneemt’. In de brief van 26 februari 2021, waarin de ontmoeting op 16 december 2020 wordt beschreven, schrijft geriater [naam4] dat de moeder geen besef heeft van haar situatie en is vergeten dat zij eerder in een ziekenhuis is geweest. In de brief van 15 april 2021 omschrijft de geriater de ontmoeting van 5 maart 2021. In deze brief schrijft de geriater dat de moeder binnen een paar minuten is vergeten wat de geriater eerder heeft gevraagd. Daarnaast kan zij zich belangrijke, recente gebeurtenissen niet meer herinneren. De moeder weet niet meer dat ze kort daarvoor bij de notaris is geweest en waarom. Ze kan daar niets over vertellen en heeft geen idee waarover het gaat. Op de vraag of ze getrouwd is met de man zegt de moeder dat ze daarover moet nadenken, dat weet ze niet zo goed. Op de vraag of ze met de man zou willen trouwen antwoordt ze eerst dat dat misschien nog geen gek idee is en later dat dat niet zo hoeft van haar. Desgevraagd zegt ze dat ze zich met gemeenschap van goederen niet zo bezig houdt. Het hof leidt hieruit af dat de moeder kennelijk niet meer weet dat zij – drie weken daarvoor – een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de man.
5.15
Het hof is van oordeel dat uit deze stukken van de geriater blijkt dat de moeder op 15 februari 2021 niet wilsbekwaam was om een geregistreerd partnerschap aan te gaan. Haar geestesvermogens waren vanwege de dementie zodanig verstoord dat zij niet meer kon begrijpen wat een geregistreerd partnerschap inhoudt en wat de juridische en vermogensrechtelijke gevolgen daarvan zijn.
5.16
Het hof is bovendien van oordeel dat geen andere stukken zijn overgelegd die dit oordeel kunnen veranderen. Geriater [naam4] is de enige getuige die specialist is op het gebied van ouderengeneeskunde en alzheimer. In tegenstelling tot de andere getuigen volgt geriater [naam4] de (mentale) gezondheidstoestand van de moeder al enkele jaren en beoordeelt en behandelt hij de moeder in dat kader. Het hof is van oordeel dat andersluidende verklaringen en meningen van andere personen niet kunnen opwegen tegen de schriftelijke verklaringen van de geriater.
5.17
Het feit dat de moeder op 11 februari 2021 nog rijgeschikt is verklaard door het CBR, voor de duur van een jaar, maakt het oordeel van het hof niet anders. De moeder is die dag onderzocht door een neuroloog. Uit de stukken blijkt niet dat deze neuroloog een specialist zou zijn op het gebied van alzheimerdementie. Bovendien heeft deze neuroloog, uitgaande van een lichte vorm van dementie (alleen) onderzocht of de moeder nog in staat was om veilig auto te rijden. Uit het feit dat de neuroloog de moeder, behoudens een positieve rijtest, daartoe in staat achtte, kan niet worden geconcludeerd dat de moeder op dat moment ook in staat was om de juridische en vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap te overzien. Deze vaardigheden zijn van een andere orde.
5.18
Ook het feit dat andere betrokken personen niet hebben getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van de moeder, verandert het oordeel van het hof niet. Het hof heeft eerder al uitgelegd waarom de verklaringen van notaris [naam2] en de abs niet kunnen opwegen tegen die van geriater [naam4] . Daarbij komt nog dat zowel notaris [naam2] als de abs anders gehandeld zouden hebben, als zij hadden geweten dat de moeder in behandeling was bij de geriater vanwege alzheimerdementie. Notaris [naam2] schrijft dit in zijn brief van 4 februari 2022. De jurist van de gemeente [de gemeente] heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat de abs ‘véél meer vragen had gesteld’ als zij dit geweten had.
5.19
Het hof zal het verzoek van de man dus afwijzen. Grief 1 faalt.
Terugwerking nietigverklaring
5.2
Artikel 1:77 lid 1 BW bepaalt dat de nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap terugwerkt tot het moment van het aangaan van het geregistreerd partnerschap. Dit betekent dat het geregistreerd partnerschap in dat geval geacht wordt nooit te hebben bestaan. Artikel 1:77 lid 2 BW bepaalt echter dat de nietigverklaring geen terugwerkende kracht heeft tegenover de geregistreerd partner, als die partner te goeder trouw is. In dat geval heeft de nietigverklaring dezelfde gevolgen als de ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
5.21
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man niet te goeder trouw was bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank op dit punt over en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.22
Uit de brieven van geriater [naam4] blijkt dat de man aanwezig is geweest bij de afspraken op 5 juni 2019 en 16 december 2020. Tijdens deze ontmoetingen heeft de geriater zijn zorgen over de moeder besproken en tests afgenomen. De man heeft in de stukken bevestigd dat hij aan de moeder gemerkt heeft dat zij geheugenstoornissen had. Geriater [naam4] schrijft in zijn brief van 26 februari 2021: ‘partner heeft al eerder laten zien wel besef te hebben dat er dementie speelt, maar heeft duidelijk geen inzicht in de situatie’. Op basis van deze omstandigheden stelt het hof vast dat de man op de hoogte was van de diagnoses van lichte en gevorderde alzheimerdementie. Het hof is daarom van oordeel dat de man wist dat de moeder mogelijk niet meer wilsbekwaam was om het geregistreerd partnerschap aan te gaan. Voor zover de man aanvoert dat hij dit niet wist, is het hof van oordeel dat de man dit op basis van de genoemde omstandigheden had moeten weten. De man ontkent ook niet dat de moeder voor en ten tijde van het aangaan van het geregistreerde partnerschap geheugenstoornissen had, al betwist hij de oorzaak daarvan.
5.23
Desondanks heeft de man bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap geen melding gemaakt van de diagnoses of de geheugenstoornissen van de moeder. De jurist van de gemeente [de gemeente] heeft verteld dat dit de abs nog steeds erg dwars zit. Ook bij (kandidaat-)notarissen [naam5] , [naam6] en [naam2] heeft de man geen melding gemaakt van de psychische toestand van de moeder. Dit valt de man te verwijten.
5.24
Aangezien de man wist dat de moeder mogelijk niet meer wilsbekwaam was en dit niet heeft gemeld aan de abs, is het hof van oordeel dat de man niet te goeder trouw heeft gehandeld bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap. De nietigheid van het geregistreerd partnerschap werkt dus terug tot het moment van het aangaan ervan. Dit betekent dat het geacht wordt nooit te hebben bestaan. Grief 3 faalt dus. Het hof komt daarom niet meer toe aan het bespreken van het incidenteel hoger beroep en de grief van dochter [verweerster] .
Proceskosten
5.25
De rechtbank heeft de man veroordeeld in de proceskosten van dochter [verweerster] van
€ 1.435,-. De man verzoekt om dochter [verweerster] te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
5.26
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de man terecht heeft veroordeeld in de proceskosten van dochter [verweerster] in eerste aanleg, omdat de man niet te goeder trouw heeft gehandeld bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap. Het hof is echter ook van oordeel dat de man het recht heeft om dit oordeel van de rechtbank in hoger beroep te laten toetsen. Ook is het in familiezaken gebruikelijk om de proceskosten te compenseren. Het hof vindt het daarom passend dat de man de proceskosten in eerste aanleg draagt, maar dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. Het hof zal dus bepalen dat beide partijen de eigen proceskosten in hoger beroep moeten dragen. Grief 4 slaagt gedeeltelijk.
Conclusie
5.27
Grief 1, 2 en 3 van de man falen en grief 4 slaagt gedeeltelijk. Het hof zal de verzoeken van de man afwijzen. Het hof zal het verzoek onder I van dochter [verweerster] toewijzen en het verzoek onder II afwijzen. Het hof komt niet toe aan het verzoek en de grief van dochter [verweerster] in incidenteel appel. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover deze aan het hof ter beoordeling is voorgelegd, bekrachtigen met de aanvulling dat de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd worden.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 11 juni 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten in hoger beroep draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 6 september 2022 door mr. D.J.M. van de Voort uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.