ECLI:NL:GHARL:2022:785

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
200.298.057
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en zorgkorting in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil over de kinderalimentatie en zorgregeling tussen de man en de vrouw, die gezamenlijk belast zijn met het gezag over hun twee minderjarige kinderen. De man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld, bestreden. De rechtbank had de kinderalimentatie vastgesteld op € 280,- per kind per maand met ingang van 20 maart 2020 en € 232,50 per kind per maand met ingang van 1 oktober 2020. De man verzocht het hof om de alimentatie te verlagen naar € 80,77 per kind per maand, subsidiair € 185,- per kind per maand, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep vroeg om een verhoging van de alimentatie naar € 304,- per kind per maand met ingang van 20 november 2019.

Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen € 476,50 per kind per maand bedraagt en dat de draagkracht van de man € 627,- per maand is. Het hof heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 20 maart 2020, zoals ook door de rechtbank was gedaan. De vrouw had eerder aangegeven aanspraak te maken op kinderalimentatie, maar had onvoldoende inzicht gegeven in haar financiële situatie, wat de man belemmerde in het vaststellen van zijn bijdrage.

De rechtbank had ook een zorgregeling vastgesteld, maar het hof constateerde dat deze niet werd uitgevoerd. Het hof heeft de zorgkorting vastgesteld op 5% met ingang van 20 maart 2020 en op 15% met ingang van de maand volgend op de datum van de beschikking. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd, uitsluitend ten aanzien van de kinderalimentatie, en de alimentatie opnieuw vastgesteld op € 280,- per kind per maand met ingang van 20 maart 2020, € 232,50 per kind per maand met ingang van 1 oktober 2020, en € 185,50 per kind per maand met ingang van 1 februari 2022. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.057
(zaaknummer rechtbank Gelderland 367978)
beschikking van 1 februari 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.A.B.H.M. Willemse te Ulft, gemeente Oude IJsselstreek,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.H. Ceelen te Doetinchem (onttrokken).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 23 november 2020 en 3 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 3 mei 2021 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 juli 2021;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Willemse van 9 december 2021 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Ceelen van 10 december 2021 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Ceelen van 21 december 2021 waarin zij zich onttrekt als advocaat van de vrouw.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 december 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de vrouw.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2007, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2010.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 23 november 2020 heeft de rechtbank de beslissingen omtrent de vast te stellen zorgregeling en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook: kinderalimentatie) aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 12 juli 2021 heeft de rechtbank als
voorlopigeregeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld dat de kinderen bij de vader verblijven volgens de volgende (opbouw)regeling:
  • twee keer: eenmaal per week een dagdeel (ochtend of middag), vervolgens
  • twee keer: eenmaal per week een hele dag vervolgens:
  • eenmaal per twee weken een weekend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 20 maart 2020 vastgesteld op € 280,- per kind per maand en met ingang van 1 oktober 2020 op € 232,50 per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De rechtbank heeft verder de beslissing met betrekking tot de zorgregeling aangehouden.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie vast te stellen op € 80,77 per kind per maand, subsidiair € 185,- per kind per maand met ingang van 20 maart 2020 en op € 137,- per kind per maand met ingang van 1 oktober 2020, althans een zodanige kinderalimentatie vast te stellen en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
4.3
De vrouw is met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek althans zijn verzoek af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen en de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 20 november 2019 te bepalen op € 304,- per kind per maand en met ingang van 1 oktober 2020 op € 256,50 per kind per maand. De vrouw verzoekt ten slotte de man te veroordelen in de proceskosten in het principaal en incidenteel hoger beroep.
4.4
De man voert verweer. De man verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in het incidenteel hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
4.5
Grief III in het principaal hoger beroep mist zelfstandige betekenis en zal daarom niet afzonderlijk worden besproken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de behoefte van de kinderen € 476,50 per kind per maand bedraagt.
5.2
Partijen zijn het er ook over eens dat de draagkracht van de man € 627,- per maand bedraagt.
Ingangsdatum
5.3
Als de rechter een alimentatieverplichting oplegt, wijzigt of laat eindigen, dan heeft hij (op grond van artikel 1:402 BW) grote vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum. De –gewijzigde – verplichting kan ingaan op de datum dat:
  • de omstandigheden zijn gewijzigd,
  • de man/vrouw op de hoogte was van de wijziging van de omstandigheden,
  • het oorspronkelijke verzoekschrift is ingediend, of
  • de bestreden beschikking werd gegeven.
Ook een andere datum is mogelijk, maar de rechter moet in elk geval behoedzaam omgaan met deze beslissingsvrijheid als een wijziging met terugwerkende kracht ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde, omdat die daardoor zou moeten terugbetalen wat in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Dat geldt ook voor de rechter in hoger beroep als die een in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage verlaagt of op nihil bepaalt.
5.4
Het hof hanteert als ingangsdatum, evenals de rechtbank, de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, dus 20 maart 2020. Het hof ziet geen aanleiding om de ingangsdatum op een eerder moment vast te stellen, zoals door de vrouw verzocht. Weliswaar heeft de vrouw de man al op 20 november 2019 bericht dat zij aanspraak maakt op kinderalimentatie van het moment dat partijen uit elkaar gingen, maar de vrouw heeft daarbij nagelaten om inzicht te geven in haar eigen financiële situatie, waardoor het voor de man niet mogelijk was zijn eigen bijdrage in de kosten vast te stellen. Het hof is van oordeel dat dit in het kader van haar verzoek om kinderalimentatie wel van de vrouw verwacht had mogen worden. Grief 1 in het incidenteel hoger beroep faalt.
Draagkracht vrouw
5.5
De rechtbank heeft bij de berekening van de draagkracht van de vrouw aansluiting gezocht bij haar inkomen over 2019 en 2020. De man voert in hoger beroep aan dat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw vanaf november 2020 dient te worden gerekend met een hoger inkomen, gebaseerd op een werkweek van dertig uur per week.
5.6
Het hof overweegt dat uit de salarisstroken van de vrouw van november 2020, december 2020 en januari 2021 (productie F bij het verweerschrift in het principaal hoger beroep, tevens incidenteel hoger beroep) blijkt dat de vrouw werkt met een deeltijdfactor van 0,7438. Deze deeltijdfactor komt neer op (ongeveer) dertig uur per week en van dat aantal te werken uren dient ook volgens de man te worden uitgegaan. Het hof zal daarom, evenals de rechtbank, uitgaan van het inkomen zoals dat blijkt uit door de vrouw overgelegde salarisstroken. Daarbij komt dat de man niet nader heeft onderbouwd hoe hij, in afwijking van de door de vrouw overgelegde salarisstroken, komt tot een hoger inkomen aan de zijde van de vrouw. Grief II in het principaal hoger beroep faalt.
5.7
Gelet op het voorgaande gaat het hof aan de zijde van de vrouw uit van een draagkracht van € 356,- per maand met ingang van 20 maart 2020 en € 538,- per maand met ingang van 1 oktober 2020.
Draagkrachtvergelijking
5.8
De behoefte van de kinderen bedraagt € 475,50 per kind per maand. De draagkracht van partijen is voldoende om in deze behoefte te voorzien. Evenals de rechtbank verdeelt het hof, alvorens over te gaan tot vergelijking van de draagkracht, de draagkracht van partijen over de behoefte van de kinderen.
5.9
Gelet op het voorgaande bedraagt het aandeel van de man:
- € 304,- per maand met ingang van 20 maart 2020; en
- € 256,50 per maand met ingang van 1 oktober 2020.
Zorgkorting
5.1
Blijkens de aanbevelingen van de Expertgroep worden de kosten van de zorgregeling bepaald aan de hand van de behoefte en het gemiddeld aantal dagen per week - vakanties meegerekend - dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft.
5.11
Het hof stelt vast dat de rechtbank een zorgregeling heeft vastgesteld waar geen uitvoering aan wordt gegeven, terwijl het wel op de weg van partijen ligt om zich in te spannen om deze zorgregeling tot stand te brengen. Het hof ziet ook onvoldoende contra-indicaties om uitvoering te geven aan de zorgregeling.
5.12
Het hof ziet daarom aanleiding om de zorgkorting met ingang van 20 maart 2020 vast te stellen op 5%, hetgeen neerkomt op € 24,- per kind per maand, en met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van deze beschikking op 15%, hetgeen neerkomt op € 71,- per kind per maand. Grief I in het principaal hoger beroep slaagt deels, grief 1 in het incidenteel hoger beroep faalt.
5.13
Gelet op het voorgaande bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie:
- € 280,- per kind per maand met ingang van 20 maart 2020;
- € 232,50 per kind per maand met ingang van 1 oktober 2020; en
- € 185,50 per maand met ingang van 1 februari 2022.
5.14
De man heeft bewijs aangeboden
‘van al zijn stellingen middels alle middelen rechtens, zonder daarmee enige bewijslast te willen aanvaarden die niet ingevolge de we op hem rust’.
Een dergelijk bewijsaanbod is onvoldoende concreet en specifiek om tot toewijzing te kunnen leiden.
Proceskosten
5.15
De vrouw verzoekt het hof de man te veroordelen in de proceskosten. De vrouw voert hiertoe aan dat het verzoek in hoger beroep van de man geheel zinloos is. De man heeft al twee procedures in kort geding gestart en nu deze procedure in hoger beroep. De vrouw vreest dat de man een nieuwe procedure zal starten om haar kapot te maken, hetgeen niet mag gebeuren.
5.16
Het hof overweegt dat het de man vrij staat het door hem bestreden oordeel van de rechtbank aan het hof voor te leggen. Niet is gebleken dat de man hierbij misbruik heeft gemaakt van een hem toekomend recht. Daarbij komt dat één van de grieven van de man deels slaagt. Gelet hierop en gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De slotsom

Omwille van de duidelijkheid zal het hof de bestreden beschikking, uitsluitend ten aanzien van de daarin vastgestelde kinderalimentatie, in zijn geheel vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 mei 2021, uitsluitend ten aanzien van de daarin vastgestelde kinderalimentatie, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen:
- € 280,- per kind per maand met ingang van 20 maart 2020;
- € 232,50 per kind per maand met ingang van 1 oktober 2020; en
- € 185,50 per kind per maand met ingang van 1 februari 2021;
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.H.F. van Vugt en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 1 februari 2022 door mr. R. Feunekes uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.