ECLI:NL:GHARL:2022:7870

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
200.293.660/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zaakwaarneming en onrechtmatig handelen bij ontruiming van kantoor en opslag van inboedelgoederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontruiming van het kantoor van appellanten, [appellante1] en [appellante2] Makelaardij B.V., door een deurwaarder op verzoek van de hypotheekhoudende bank. De appellanten waren lid van de Nederlands Coöperatieve Vereniging van Makelaars en Taxateurs in Onroerende Goederen (NVM) en hadden een conflict met deze vereniging over hun lidmaatschap en betalingsachterstanden. Na de ontruiming heeft NVM goederen uit het kantoor van appellanten opgeslagen, waaronder belangrijke bedrijfsadministratie. Appellanten stelden dat NVM onrechtmatig had gehandeld door deze goederen op te slaan zonder hun toestemming en vorderden schadevergoeding. Het hof oordeelde dat NVM als zaakwaarnemer heeft gehandeld en dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen. De vordering van appellanten tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank werd afgewezen, en het hof bekrachtigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij appellanten waren veroordeeld tot betaling van opslagkosten en andere schadevergoedingen aan NVM.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.293.660/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 167770)
arrest van 13 september 2022
in de zaak van

1.[appellante1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante1],
2. [appellante2] Makelaardij B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna:
[appellante2] Makelaardij,
appellanten,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. J. Veninga, die kantoor houdt te Leeuwarden,
tegen
Nederlands Coöperatieve Vereniging van Makelaars en Taxateurs in Onroerende Goederen NVM U.A.,
gevestigd te Nieuwegein,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
NVM,
advocaat: mr. R. Bosman, die kantoor houdt te Rotterdam.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 12 februari 2020, 11 maart 2020 en 2 december 2020 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 februari 2021,
- het exploot tot anticipatie d.d. 21 april 2021,
- de memorie van grieven, met producties, d.d. 24 augustus 2021,
- de memorie van antwoord, met producties, d.d. 9 november 2021,
- een akte van [appellanten] , met producties, d.d. 1 februari 2022,
- een antwoordakte van NVM d.d. 29 maart 2022,
- een akte van [appellanten] d.d. 12 april 2022 en
- een akte van NVM d.d. 12 april 2022, met als bijlagen geschoonde versies van de memorie van antwoord en de antwoordakte van 29 maart 2022.
2.2
Beide partijen hebben de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd, waarna het hof arrest heeft bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
3.1
NVM is een vereniging van makelaars en taxateurs in onroerende zaken.
3.2
[appellante1] heeft vanaf 1995 een makelaarskantoor gehad in [vestigingsplaats] . [appellante1] was daarbij met haar eenmanszaak actief onder de naam ' [appellante2] Makelaardij o.z.'. [appellante2] Makelaardij B.V. is opgericht in 2010 en is ook actief geweest in de makelaardij. [appellante1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [appellante2] Makelaardij B.V. [appellanten] waren als makelaar aangesloten bij NVM.
3.3
Tussen NVM en [appellanten] zijn vanaf omstreeks 2010 diverse conflicten ontstaan, onder meer over de opzegging in april 2011 door NVM van het lidmaatschap van [appellanten] , die daar met succes tegen zijn opgekomen. Een ander geschilpunt betrof een achterstand van betaling aan NVM als gevolg waarvan [appellanten] per 1 september 2015 zijn afgesloten van levering van goederen en diensten via NVM. Vanwege betalingsachterstand heeft NVM per 1 april 2016 (opnieuw) het lidmaatschap van [appellanten] opgezegd, welke opzegging juridisch stand heeft gehouden.
3.4
Op 4 december 2015 heeft een deurwaarder het kantoorpand van [appellanten] aan
de [adres1] te [vestigingsplaats] op verzoek van de hypotheekhoudende bank vanwege betalingsachterstand ontruimd. [appellante1] was niet bij de ontruiming aanwezig.
3.5
NVM heeft over de haar ter kennis gekomen ontruiming van het kantoorpand van [appellanten] contact gehad met de vereniging Afdeling Friesland van NVM (hierna: NVM Friesland). De heer [naam1] , bestuurder van NVM Friesland, heeft vervolgens goederen uit of bij het kantoorpand van [appellanten] laten ophalen en deze goederen laten opslaan in een daartoe gehuurde opslagruimte bij Shurgard in Heerenveen (opslagunit [nummer1] ).
3.6
Tot de goederen uit het bedrijfspand van [appellanten] die in de opslagunit bij
Shurgard zijn opgeslagen (hierna aangeduid als: de opgeslagen goederen), behoort onder
meer (het geheel of een gedeelte van) de bedrijfsadministratie en de boekhouding van het
makelaarskantoor van [appellanten]
3.7
In de huurovereenkomst met Shurgard voor de huur van opslagunit [nummer1] wordt als
huurder vermeld "NVM AFD. FRIESLAND". De overeenkomst vermeldt als ingangsdatum
4 december 2015.
3.8
Per e-mailbericht van 7 december 2015 heeft NVM Friesland [appellante1] geïnformeerd over de opslag van de goederen bij Shurgard en [appellante1] gevraagd wat zij met de opgeslagen goederen wil doen en of [appellante1] een en ander met haar wil afstemmen.
3.9
NVM Friesland heeft de sleutels van de opslagunit in bewaring gegeven aan notaris
mr. M.M.A. Savenije, notaris te Heerenveen. De notaris heeft de inbewaringgeving vastgelegd in een akte van bewaargeving van 8 december 2015.
3.1
NVM heeft [appellante1] , bij e-mail aan haar advocaat van 28 mei 2018, gevraagd om voor 1 juni 2018 de opgeslagen goederen op te halen of een andere oplossing aan te dragen.
3.11
[appellante1] heeft de opgeslagen goederen niet opgehaald uit de opslagunit. Per brief
van 13 juni 2018 heeft [appellante1] NVM aansprakelijk gesteld voor schade die [appellante1]
lijdt in het geval dat de opgeslagen goederen vernietigd worden.
3.12
Op 7 november 2018 heeft de voorzieningenrechter te Leeuwarden, op vordering van NVM Friesland, [appellanten] in kort geding veroordeeld om binnen tien werkdagen na betekening van het vonnis alle goederen uit de opslagunit op te halen, dit onder begeleiding van een deurwaarder of notaris die de aanwezige goederen inventariseert. Het vonnis van de voorzieningenrechter is op 8 november 2018 aan [appellanten] betekend. [appellanten] heeft niet voldaan aan deze veroordeling.
3.13
NVM heeft per 1 april 2019 de huur van de opslagunit overgenomen van NVM
Friesland en de huurovereenkomst voor de opslagunit met Shurgard voortgezet. Op
24 juni 2019 heeft NVM [appellanten] doen dagvaarden.

4.Het geschil en de beslissing van de rechtbank

4.1
NVM heeft - samengevat - gevorderd de veroordeling van [appellanten] primair tot leeghalen van opslagunit [nummer1] , subsidiair tot het overnemen van de huurovereenkomst voor de opslagunit [nummer1] , een en ander voorwaardelijk versterkt met een dwangsom, met - zowel primair als subsidiair - een verklaring voor recht dat NVM de goederen in opslagunit [nummer1] mag vernietigen als [appellanten] de goederen niet ophaalt of de huurovereenkomst niet overneemt. Ook vordert NVM de veroordeling van [appellanten] tot betaling van € 16.502,88 aan schadevergoeding en veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 2 december 2020 [appellanten] veroordeeld de goederen uit de opslagunit [nummer1] te halen, voor recht verklaard dat indien [appellanten] daaraan niet voldoet, NVM de goederen in opslagunit [nummer1] op kosten van [appellanten] mag vernietigen, [appellanten] veroordeeld € 1.339,47 te betalen, [appellante2] Makelaardij veroordeeld € 15.163,41 te betalen en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

5.De vordering in hoger beroep

[appellanten] vorderen in hoger beroep - samengevat - de vernietiging van het vonnis van 2 december 2020 en de afwijzing alsnog van de vorderingen van NVM, met veroordeling van NVM tot terugbetaling van wat [appellanten] op basis van het vonnis van
2 december 2020 hebben voldaan, vermeerderd met rente, en met veroordeling van NVM in de kosten van beide instanties.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

Omvang van het hoger beroep
6.1
[appellanten] hebben zes grieven voorgesteld tegen het vonnis van 2 december 2020.
Grief 1keert zich tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank.
Grief 2bestrijdt dat met betrekking tot de in opslag genomen goederen sprake is van zaakwaarneming. Daarop voortbouwend stelt
grief 3dat er geen grond is voor vernietiging van de opgeslagen goederen en
grief 4dat er geen grond is voor enige vergoeding voor zaakwaarneming aan NVM. Met grief 5 wordt betoogd dat [appellante2] Makelaardij B.V. ten onrechte is veroordeeld, althans ten onrechte tot betaling van een hoger bedrag is veroordeeld dan [appellante1] . Tot slot,
grief 6beoogt dat de veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure bij de rechtbank ongedaan wordt gemaakt. Voor de leesbaarheid zal NVM Friesland hierna - behoudens in de overwegingen 6.14 tot en met 6.18 - eveneens worden aangeduid met NVM.
6.2
De eerste grief van [appellanten] richt zich tegen de in hun visie onvolledige vaststelling van de feiten door de rechtbank. Nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld en daarbij heeft betrokken wat [appellanten] over die feiten in hoger beroep hebben aangevoerd, hoeft die grief in zoverre verder niet behandeld te worden omdat [appellanten] daarbij geen belang meer hebben. Het hof merkt in dat verband nog wel op dat geen rechtsregel de rechter verplicht alle vaststaande feiten in zijn vonnis te vermelden. Volstaan kan worden met feiten die volgens de rechter voor de beslissing van belang zijn. Daarmee faalt
grief 1.
Zaakwaarneming
6.3
[appellanten] betogen dat van zaakwaarneming in de zin van artikel 6:198 BW geen sprake kan zijn omdat er volgens hen voor NVM geen redelijke grond was om op te treden, NVM wist dan wel redelijkerwijs moest weten dat haar optreden door [appellanten] niet gewenst werd en NVM verzuimd heeft direct contact en overleg te zoeken met [appellanten] Dit betoog faalt.
6.4
Onomstreden is dat het handelen van NVM ziet op het onder zich nemen en doen opslaan van goederen uit het ontruimde kantoor van [appellanten] Het gaat daarbij met name om de bedrijfsadministratie, waaronder gegevens van klanten - naar het hof begrijpt -, en de boekhouding van [appellanten] Het staat vast dat NVM de bevoegdheid daartoe niet kon ontlenen aan een rechtshandeling van of met [appellanten] zelf. Geen sprake is van een daartoe gesloten overeenkomst tussen NVM en [appellanten] of van een andere rechts-handeling of -verhouding met [appellanten] waarop een bevoegdheid tot handelen door NVM kan worden gebaseerd. Gesteld noch gebleken is dat NVM uit de op dat moment bestaande lidmaatschapsverhouding met [appellanten] bedoelde bevoegdheid toekwam. NVM kan dan ook, als ook aan de andere voorwaarden voor toepassing van de wettelijke regeling van artikel 6:198 BW e.v. is voldaan, tegenover [appellanten] gelden als zaakwerknemer.
6.5
Voor toepassing van de wettelijke regeling van zaakwaarneming is verder vereist dat NVM zich willens en wetens en op redelijke grond heeft ingelaten met de behartiging van het belang van een ander, in dit geval door het veiligstellen van de inboedelgoederen, waaronder administratie en boekhouding van [appellanten] NVM heeft gemotiveerd gesteld dat ook aan die voorwaarden is voldaan. Daarover geldt het volgende.
6.6
De deurwaarder heeft aan NVM telefonisch gemeld dat bij de ontruiming van het kantoorpand van [appellanten] , bij welke ontruiming NVM niet betrokken was, goederen (en met name schriftelijke stukken) op straat werden gezet waarop het logo van NVM was vermeld. NVM heeft er vervolgens voor gekozen deze goederen van de straat te halen en op te slaan. Door [appellanten] is niet tegengesproken dat zij belang hadden en hebben bij behoud van deze goederen en met name bij de schriftelijke stukken; zij verzetten zich ook nu nog tegen vernietiging van deze goederen en stukken, zoals NVM vordert voor het geval dat [appellanten] een en ander niet ophalen en de huurovereenkomst van de opslagunit niet overnemen. Gelet op de aard van de stukken (administratie en boekhouding) mocht NVM er ook redelijkerwijs van uitgaan dat [appellanten] er alle belang bij hadden dat die stukken veilig zouden worden gesteld. Ook de deurwaarder ging daarvan kennelijk uit omdat om die reden NVM is geattendeerd. Gezien deze feiten en omstandigheden is het dan ook voldoende duidelijk dat NVM handelde in het belang van [appellanten]
6.7
Anders dan [appellanten] menen, heeft NVM daarbij ook op redelijke grond gehandeld. Voor dat handelen was immers een dringende noodzaak aanwezig. Het gaat hier om een ontruiming van een kantoorpand waarbij alle goederen, waaronder administratie en boekhouding, op de openbare weg werden geplaatst, en door de afwezigheid van [appellante1] na voltooiing van de ontruiming onbeheerd in de openlucht zouden worden achtergelaten. Niet alleen de begin december 2015 mogelijke weersomstandigheden zouden voor de staat van de administratie desastreus kunnen zijn. Het is volstrekt helder dat het op de openbare weg plaatsen van die administratie ook zeer risicovol was voor de te beschermen gevoelige en vertrouwelijke klant- en bedrijfsgegevens van het makelaarskantoor. [appellante1] was afwezig terwijl, zo blijkt uit haar eigen stellingen [1] , zij van de aangezegde ontruiming wel op de hoogte was, van de daadwerkelijke ontruiming al op 4 december 2015 door een buurvrouw telefonisch op de hoogte is gesteld en de ontruiming zelf naar eigen zeggen vier dagen heeft geduurd. Dat alles heeft [appellante1] echter niet in beweging kunnen brengen, ondanks het belang dat zij nu stelt te hebben bij de opgeslagen goederen en administratie.
6.8
[appellanten] kunnen niet worden gevolgd in hun stelling dat NVM zich op 4 december 2015 en kort nadien had moeten realiseren dat haar bemoeienis door [appellanten] hoe dan ook niet gewenst was. Onbetwist is dat NVM niet betrokken was bij de ontruiming zelf of bij het daaraan ten grondslag liggende conflict dat [appellanten] met de bank hadden. Tussen NVM en [appellanten] bestond wel een conflict - in de woorden van [appellanten] “een jarenlange strijd en diep wantrouwen” - maar dat had niet van doen met het gebruik van het kantoorpand door of met de administratie van [appellanten] De aard noch de duur van dat conflict met NVM bracht mee dat NVM moest begrijpen dat ieder inlaten met de zaken van [appellanten] , zelfs als het gaat om het veiligstellen van stukken van zo’n groot belang, tegen de kennelijke wil van [appellanten] zou zijn. Dat NVM in dit verband had moeten aannemen dat de gemeente wel zorg zou hebben gedragen voor verplaatsing van de goederen naar elders of voor contact en overleg met [appellanten] is door [appellanten] enkel gesteld en niet nader onderbouwd. Dat de gemeente in dit geval zonder het handelen van NVM een rol zou hebben kunnen spelen en ook zou hebben gespeeld, laat zich zonder nadere toelichting, die echter is uitgebleven, ook niet inzien.
6.9
Het hof deelt evenmin het verwijt aan NVM dat zij onvoldoende voortvarend heeft gehandeld als het gaat om het zoeken van contact of overleg met [appellanten] Zoals overwogen was de ontruiming op 4 december 2015 aan [appellante1] aangekondigd en is [appellante1] ook op die dag nog telefonisch in kennis gesteld van (de start van) de ontruiming. Nadat de ontruiming op 7 december 2015 was voltooid, heeft NVM diezelfde dag [appellante1] over de opslag geïnformeerd en om overleg daarover gevraagd. Onweersproken is dat [appellanten] zo’n overleg structureel hebben geweigerd en dat zij steeds hebben geweigerd de opgeslagen goederen, de administratie daaronder begrepen, terug te nemen. Tegen die achtergrond valt niet in te zien dat NVM haar zaakwaarnemend handelen ten aanzien van de betrokken goederen had kunnen voorkomen ‘door simpelweg contact op te nemen met [appellanten] alvorens tot zaakwaarneming over te gaan’ of ‘te volstaan met een belletje’, zoals [appellanten] stellen. Dat NVM zonder medeweten van [appellanten] tot veiligstelling en opslag van de goederen is overgegaan, staat dus niet aan het aannemen van zaakwaarneming in de weg.
6.1
De conclusie is dan ook dat NVM als zaakwaarnemer heeft gehandeld en dat van onrechtmatigheid van NVM tegenover [appellanten] , zoals zij menen, geen sprake is. Daarmee faalt
grief 2.
Vernietiging goederen / vergoeding kosten
6.11
[appellanten] hebben met hun
grieven 3 en 4het door NVM gevraagde verlof tot vernietiging van de goederen en de door NVM gevraagde vergoeding van de kosten van zaakwaarneming niet anders bestreden dan met het argument dat van zaakwaarneming geen sprake is. Zoals overwogen, is dat argument niet juist. Daarmee falen ook deze grieven.
Positie [appellante2] Makelaardij
6.12
Met
grief 5komt [appellante2] Makelaardij op tegen haar veroordeling tot vergoeding van de op basis van 6:200 BW gevorderde kosten van de zaakwaarneming. Voor zover [appellante2] Makelaardij daarbij steunt op het verweer dat van zaakwaarneming geen sprake is, faalt dat betoog, zoals hiervoor al is besproken. [appellante2] Makelaardij heeft verder onder verwijzing naar het daartoe door [appellante1] bij de rechtbank gevoerde verweer gesteld dat NVM minder huur voor de opslagunit heeft betaald dan NVM vordert en dat [appellante2] Makelaardij niet tot een hoger bedrag kan worden veroordeeld dan [appellante1] , oftewel tot maximaal € 1.339,47.
6.13
De rechtbank heeft aannemelijk geacht dat NVM de kosten van de huur van de opslagunit over de maanden april tot en met juni 2019 heeft voldaan. Aangaande de kosten voor de maanden huur over december 2015 tot april 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat NVM onvoldoende heeft onderbouwd dat die kosten ten laste van de NVM zijn gekomen. Om die reden zijn alleen de kosten over de maanden april tot en met juni 2019 (€ 1.339,47) tegen [appellante1] toegewezen. [appellante2] Makelaardij heeft in de procedure bij de rechtbank verstek laten gaan. Bij gebrek aan verweer heeft de rechtbank de gevorderde vergoeding voor opslagkosten van € 16.502,88 volledig tegen [appellante2] Makelaardij toegewezen.
6.14
In hoger beroep heeft NVM nader aangevoerd dat zij de kosten over de maanden december 2015 tot april 2018 van € 15.163,41 op basis van een daartoe met NVM Friesland gesloten overeenkomst van lastgeving van [appellante2] Makelaardij vordert. In de daartoe overgelegde overeenkomst van 8 november 2021 is onder meer vermeld dat NVM de bevoegdheid heeft om in eigen naam namens NVM Friesland een procedure te voeren tegen [appellanten] tot verhaal van de door haar geleden schade.
6.15
[appellanten] stellen zich op het standpunt dat het voor NVM niet mogelijk is om, hangende de procedure, haar hoedanigheid van materiële procespartij te wijzigen in die van lasthebber. Het hof begrijpt NVM zo dat de hier bedoelde lastgeving uitsluitend betrekking heeft op het innen van de vordering van NVM Friesland. Een dergelijke lastgeving is ook in dit stadium van de procedure mogelijk [2] . Een beroep daarop levert geen wijziging op in haar hoedanigheid als procespartij, omdat NVM blijft procederen in eigen naam [3] . Er is, gezien de vermelding in de lastgeving dat het gaat om verhaal van geleden schade, geen reden om aan te nemen, zoals [appellanten] menen, dat de lastgeving niet ook op deze procedure zou zien en alleen op toekomstige procedures. Een en ander betekent dat NVM, die de bedoelde vordering in eigen naam heeft ingesteld, ook nog voor het eerst bij memorie van antwoord mocht stellen en onderbouwen dat zij die vordering nu geldend maakt in eigen naam als lasthebber van rechthebbende NVM Friesland. Dit wordt niet anders als daarbij betrokken wordt dat NVM eerder heeft aangevoerd dat het een eigen vordering zou betreffen. Dat NVM de onderbouwing van haar vordering kan aanpassen, volgt immers uit de zogenoemde herstelfunctie van het hoger beroep. Van strijd met de goede procesorde is in dat opzicht geen sprake.
6.16
Uit de stelling van NVM moet verder worden afgeleid dat NVM in hoger beroep als lasthebber niet dezelfde vordering als bij de rechtbank geldend maakt, maar een andere vordering. Het beroep van NVM op lastgeving houdt immers tevens in een wijziging van de grondslag van haar eis. NVM legt in hoger beroep aan haar vordering tot vergoeding van de opslagkosten over de periode december 2015 tot april 2019 niet langer ten grondslag dat zij zelf die kosten heeft gemaakt, tot vergoeding waartoe [appellante2] Makelaardij op grond van artikel 6:200 BW is gehouden, maar dat NVM Friesland die kosten heeft gemaakt. NVM maakt nu als lasthebber in eigen naam voor NVM Friesland aanspraak op de daaruit voortvloeiende vordering tot schadevergoeding. Een eiswijziging is ook in hoger beroep toegestaan (tenzij deze in strijd met de eisen van een goede procesorde wordt geoordeeld, wat hier niet het geval is), zij het dat een eiswijziging in beginsel niet later kan worden aangevoerd dan in de memorie van grieven of memorie van antwoord [4] . Hier is de wijziging van grondslag in laatstbedoeld stuk en dus tijdig vermeld.
6.17
Een en ander leidt ertoe dat NVM tijdig in de procedure de grondslag van haar vordering tot vergoeding van de opslagkosten over de periode tot april 2019 heeft gewijzigd, en daartoe onderbouwd met bewijsstukken heeft gesteld dat zij bevoegd is om in eigen naam die vordering ten behoeve van NVM Friesland te innen. Het onder 6.15 bedoelde verweer van [appellanten] faalt daarom.
6.18
[appellante2] Makelaardij heeft niet weersproken dat NVM Friesland kosten heeft gemaakt voor huur van een opslagunit ten behoeve van de veiliggestelde goederen van [appellanten] NVM heeft de omvang van die kosten onderbouwd met de overlegging van facturen. Ook die facturen zijn door [appellante2] Makelaardij niet weersproken. Voor zover [appellante2] Makelaardij in hoger beroep steunt op het door [appellante1] bij de rechtbank gevoerde verweer tegen die kosten, moet worden vastgesteld dat [appellante1] toen niet heeft betwist dat NVM Friesland die kosten heeft voldaan. De vordering is daarom ook jegens [appellante2] Makelaardij toewijsbaar. Dit betekent dat grief 5 faalt.
Proceskosten bij de rechtbank
6.19
Omdat de grieven 1 tot en met 5 niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden, is er geen reden om anders te denken over de veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure bij de rechtbank. Grief 6, die is gericht tegen de proceskostenveroordeling en verder geen zelfstandige betekenis heeft, deelt daarom het lot van de andere grieven.
Bewijsaanbod
6.2
[appellanten] hebben te weinig gesteld om tot bewijslevering te worden toegelaten. Bovendien is hun bewijsaanbod als het gaat om i. het beleid van de gemeente ten aanzien van ontruimingen, ii. de gang van zaken rondom de ontruiming en de zaakwaarneming en iii. de tegenwerking van [appellanten] door NVM, hetzij te vaag en te weinig specifiek en concreet over de feiten die zij zouden willen bewijzen, hetzij niet ter zake dienend. Hun bewijsaanbod wordt om die redenen gepasseerd.

7.De slotsom

7.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis, onder verbetering van gronden, zal worden bekrachtigd.
7.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van NVM zullen worden vastgesteld op € 103,83 voor explootkosten, € 2.106,- voor griffierecht en € 1.671,- voor salaris advocaat (1,5 punt × tarief II à € 1.114,-). Als niet weersproken zal het hof ook het gevorderde nasalaris toewijzen zoals hierna vermeld.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt, onder verbetering van gronden, het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 december 2020;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van NVM vastgesteld op € 2.209,83 voor verschotten en op € 1.671,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellanten] in het nasalaris, vastgesteld op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.E.L. Fikkers en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022.

Voetnoten

1.Pleitnotities van haar advocaat ten behoeve van de mondelinge behandeling d.d. 2 september 2020 bij de rechtbank.
2.Zie o.m. HR 4 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2462 en HR 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2112.
3.Vgl. HR 12 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8483, rov. 3.13.
4.Zie o.m. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, rov. 4.2.4.