ECLI:NL:GHARL:2022:7871

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
200.295.506/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen dwangbevel tot betaling van lesgeld en bijkomende kosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een dwangbevel van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) tot betaling van lesgeld voor het studiejaar 2016/2017. [appellant] betwist dat hij zich voor dat studiejaar heeft ingeschreven en stelt dat de handtekeningen onder de onderwijsovereenkomst en deelnemerslijst niet van hem zijn. De rechtbank heeft een deskundige benoemd die concludeerde dat de handtekeningen hoogstwaarschijnlijk door [appellant] zijn vervaardigd. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het vonnis en toewijzing van zijn oorspronkelijke vorderingen, waaronder de stelling dat het dwangbevel berust op een juridische of feitelijke misslag.

Het hof oordeelt dat de vordering van [appellant] geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,-, waardoor op grond van artikel 332 lid 1 Rv geen hoger beroep openstaat. Het hof komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het vonnis van de rechtbank. De conclusie is dat [appellant] niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep en veroordeeld wordt in de kosten van DUO. De proceskostenveroordeling kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing voorlegt aan de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.295.506/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, 183598
arrest van 13 september 2022
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna
[appellant]te noemen,
advocaat: mr. J.I.T. Sopacua,
tegen
de Staat der Nederlanden,vertegenwoordigd door de
Dienst Uitvoering Onderwijs,
die gevestigd is in Groningen,
die ook, maar voorwaardelijk, hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna
DUOte noemen,
advocaat: mr. L.E. Ettema.
Op 20 juli 2021 is een tussenarrest gewezen waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is bepaald.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De mondelinge behandeling, waarvan verslag (‘proces-verbaal’) is opgemaakt, is gehouden op 28 september 2021 en daarna geschorst tot 19 oktober 2021. Op verzoek van partijen is de behandeling op laatstgenoemde dag niet doorgegaan.
1.2
Daarna zijn de volgende processtukken gewisseld:
- de memorie van grieven van [appellant] op 30 november 2021
- de memorie van antwoord en van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel van DUO
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [appellant] , met een productie
- de akte uitlating productie van DUO van 17 mei 2022
- een nadere akte van [appellant] van 14 juni 2022
- het rolbericht van DUO van 16 juni 2022 waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de nadere akte, welk bezwaar door de rolraadsheer is afgewezen.
1.3
Hierna hebben partijen het hof gevraagd uitspraak te doen en heeft DUO de stukken overgelegd voor arrest.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Deze zaak gaat over de vraag of de meerderjarige [appellant] terecht opkomt tegen (executie van) een dwangbevel van DUO tot betaling van lesgeld over het studiejaar 2016/2017 met bijkomende kosten. [appellant] had zich voor het eerdere studiejaar 2015/2016 ingeschreven voor een beroepsopleiding logistiek medewerker op onderwijsinstelling Zadkine in Rotterdam. Daar is hij per 16 januari 2017 uitgeschreven.
Volgens [appellant] heeft hij zich niet ingeschreven voor het leerjaar 2016/2017. Hij betwist dat het zijn handtekening is die onder de onderwijsovereenkomst voor dat schooljaar staat. Ook de handtekening bij zijn naam op een deelnemerslijst van Zadkine van 3 oktober 2016 is volgens [appellant] niet de zijne.
2.2
De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de echtheid van de betwiste handtekeningen te onderzoeken. De conclusie van de deskundige is dat de twee handtekeningen hoogstwaarschijnlijk door [appellant] zijn vervaardigd. [appellant] heeft dit onderzoek aangevochten met een in zijn opdracht opgesteld rapport van Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. (hierna NFO).
2.3
De rechtbank oordeelde dat het NFO-rapport onvoldoende aandraagt om voorbij te gaan aan het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige en heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten aan de kant van DUO, waaronder de kosten van het deskundigenonderzoek.
2.4
[appellant] is het niet eens met dat oordeel en hij vordert in hoger beroep vernietiging van het vonnis van 27 januari 2021 en toewijzing van zijn oorspronkelijke vorderingen. Die komen erop neer dat wordt bepaald dat het dwangbevel berust op een juridische of feitelijke misslag waardoor de executie ervan moet worden gestaakt. Ook vordert [appellant] veroordeling van DUO tot terugbetaling van wat hij eventueel ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald en veroordeling van DUO in de proceskosten. [appellant] heeft vijf bezwaren (‘grieven’) tegen het eindoordeel en de motivering daarvan.
2.5
Voor het geval het hoger beroep van [appellant] slaagt, heeft DUO vijf bezwaren ingediend tegen de tussenvonnissen van 5 december 2018, 4 september 2019 en het eindvonnis.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het vonnis van de rechtbank, omdat de vordering waarover de rechtbank had te beslissen geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,-. Op grond van artikel 332 lid 1 Rv staat daarom geen hoger beroep tegen dat vonnis open. Het hof moet, ook als partijen zelf dit punt niet aan de orde stellen (‘ambtshalve’), beoordelen of [appellant] wel recht heeft op een inhoudelijke behandeling van zijn hoger beroep. Het hof zal dit oordeel hieronder uitleggen.
3.2
Het dwangbevel is op 17 juli 2017 uitgevaardigd voor een hoofdsom van € 1.137,- en
komt, met rente tot en met 7 juli 2017 en kosten van invordering en exploot, uit op een totaal van € 1.439,22. [appellant] heeft de dagvaarding op 14 augustus 2017 aan DUO laten betekenen, zodat nog de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 8 juli 2017 tot aan
14 augustus 2017 kan meetellen. [appellant] heeft -kort weergegeven- naast terzijdestelling van het dwangbevel gevorderd dat DUO wordt veroordeeld in de proceskosten met nakosten en wettelijke rente daarover.
3.3
De gewone proceskostenveroordeling ten laste van de in het ongelijk te stellen partij telt niet mee bij de bepaling van de waarde van de vordering. Daarmee blijft die waarde onder de appelgrens.
3.4
In de loop van de procedure bij de rechtbank heeft [appellant] op twee plaatsen opgemerkt dat hij voor het onder 2.2 bedoelde onderzoek door NFO € 2.057,- heeft moeten betalen, maar hij heeft in het midden gelaten of hij deze kosten schaart onder proceskosten of buitengerechtelijke kosten door die kosten aan te duiden als “(buiten)gerechtelijke kosten”. Het hof verwijst naar de passage in de akte van [appellant] van 14 april 2020 onder punt 10 en naar de laatste alinea van de conclusie na deskundigenbericht van 15 september 2020.
[appellant] heeft nagelaten zijn bij dagvaarding geformuleerde eis te vermeerderen met deze (overigens in de procedure) gemaakte kosten, zodat de eventuele twijfel over de omvang van de door hem ingediende vordering ook niet is weggenomen. De rechtbank heeft de opmerkingen niet opgevat als een vermeerdering van eis en DUO heeft dat evenmin zo begrepen.
3.5
De conclusie van het hof moet dan ook zijn dat [appellant] niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep en daarom, als de in het ongelijk te stellen partij, moet worden veroordeeld in de kosten van DUO in dit hoger beroep.
Het hof stelt die kosten vast op € 772,- griffierecht en beperkt de kosten voor wat het salaris van de advocaat betreft tot 1 punt bij tarief I, omdat DUO zelf geen punt van de ontvankelijkheid heeft gemaakt waarmee verdergaande kosten voorkomen had kunnen worden.
3.6
De proceskostenveroordeling kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof beslist in hoger beroep:
- verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van DUO, vastgesteld op € 772,- griffierecht en € 787,- voor salaris van de advocaat volgens liquidatietarief en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, J.H. Kuiper en H. de Hek en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
13 september 2022.