ECLI:NL:GHARL:2022:7910

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
21/00177
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vermindering ter voorkoming van dubbele belasting in verband met managementvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2018, waarbij de Inspecteur de aanslag had verminderd, maar geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting had toegestaan. Belanghebbende, die in Nederland woont, was bestuurder van een vennootschap in Costa Rica, [naam2] S.A., en ontving een managementvergoeding van deze vennootschap. De Inspecteur stelde dat de werkzaamheden van belanghebbende in Nederland waren verricht en dat er geen recht op vermindering van belasting was, omdat de managementvergoeding niet was onderworpen aan belasting in Costa Rica. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de managementvergoeding betrekking had op werkzaamheden die in Costa Rica waren verricht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00177
uitspraakdatum: 13 september 2022
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 december 2020, nummer AWB 20/3072, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [naam1] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft het gehele jaar 2018 in Nederland gewoond.
2.2.
[naam2] S.A. ( [naam2] ) is een in januari 2005 naar Costa Ricaans recht opgerichte vennootschap. Belanghebbende is bestuurder geweest van [naam2] vanaf de oprichting tot aan het moment van ontbinding van de vennootschap op 22 oktober 2018. In de benoemingsakte van februari 2015 is bepaald, dat belanghebbende binnen het bestuur van [naam2] de functie van [functie] vervult. [naam2] was eigenaar van een perceel grond in Costa Rica en heeft zich bezig gehouden met de aanplant en exploitatie van teakbomen (export van teakhout).
2.3.
In 2016 en 2017 heeft [naam2] de houtopstanden verkocht en in 2018 is de grond verkocht. Uit de verkoopopbrengsten heeft [naam2] eerst de, op de door [naam2] behaalde resultaten gebaseerde beloningen van de bestuurders betaald en de resterende opbrengsten zijn in de desbetreffende jaren verdeeld onder de participanten.
2.4.
Belanghebbende heeft na 2015 zijn werkzaamheden als bestuurder uitsluitend nog in en vanuit Nederland verricht. Hij is in de periode 2003 tot en met 2015 acht keer naar Costa Rica gereisd, waarbij hij telkens minder dan 30 aaneengesloten dagen in Costa Rica heeft verbleven. Over de invulling van zijn werkzaamheden heeft belanghebbende het volgende verklaard:
“In voorgaande jaren ben ik 8 keer naar Costa Rica gereisd, met name om mij op de hoogte te stellen van de situatie op de plantage aldaar. Nu de bomen in 2017 verkocht verviel hiertoe de noodzaak in 2018 en kon ik me met mijn medebestuurder richten op verkoop van de grond en de hierop volgende opheffing van de organisatie ter plaatse; aanwezigheid ter plaatse was hiertoe — ook uit kostenoverwegingen — niet meer noodzakelijk. Alle contact met betrokkenen verliep via email en skype.
(…)
Mijn primaire verantwoordelijkheden betroffen de plantageaangelegenheden en de financiële, juridische en organisatorische kant.”
2.5.
[naam2] heeft aan belanghebbende voor het boekjaar 2017/2018 een managementvergoeding toegekend van $ 15.368,40. In een e-mail van 18 juli 2018 heeft belanghebbende aan de local manager van [naam2] hierover het volgende geschreven:
“(…)
The Board of [naam2] S.A. has decided to pay a management fee over the book year 2017/2018. The specification you find below.
I request you to draw up the minutes of the shareholder’s meeting which the decision has to be made in.
[naam3] $ 13.202,37
[belanghebbende] $ 15.368,40
The late [naam4] $ 5.179,23
After you have drawn up the minutes please contact [naam5] and follow the necessary procedures etc.
Abovementioned amounts are payable directly taking into consideration a withholding tax of 15% is applicable.
(…)”
2.6.
[naam2] heeft problemen ondervonden bij het voldoen van de bronbelasting in Costa Rica. In de mail van 17 augustus 2018 is aan de tekst “A source tax has still to be paid” toegevoegd de tekst “now done $ 5,105.35 (11-08)”.
2.7.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 een aangifte IB/PVV ingediend en heeft onder meer een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 87.065 bestaande uit Nederlandse inkomsten uit vroegere dienstbetrekking van € 74.009 en een resultaat overige werkzaamheden van € 13.056. Het resultaat overige werkzaamheden bestaat geheel uit de in 2018 door [naam2] aan belanghebbende toegekende managementvergoeding.
2.8.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 opgelegd overeenkomstig de aangifte zonder toepassing van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
2.9.
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift tegen deze aanslag verzocht de IB/PVV te verminderen met € 4.137 als voorkoming van dubbele belasting met toepassing van de vrijstellingsmethode (artikel 10 van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting (hierna: het Besluit)).
2.10.
De Inspecteur heeft het bezwaar gegrond verklaard, waarbij hij een “Aftrek buitenlandse bronheffing” van € 1.959 heeft toegestaan op de belasting over het inkomen uit werk en woning op grond van de verrekeningsmethode (overeenkomstige toepassing van artikel 13 van het Besluit).

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Inspecteur de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van het van [naam2] ontvangen bedrag juist heeft berekend.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Voor zover hier van belang bestaat het buitenlandse inkomen uit werk en woning uit een andere Mogendheid uit het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige als bestanddeel van het inkomen uit werk en woning uit die Mogendheid geniet als belastbaar loon ter zake van het binnen het gebied van de andere Mogendheid in privaatrechtelijke dienstbetrekking verrichten of hebben verricht van arbeid (artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Besluit). Dit loon wordt bij arbeid die korter dan dertig dagen aaneengesloten binnen het gebied van de andere Mogendheid is verricht, alleen beschouwd te zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege die Mogendheid wordt geheven indien blijkt dat ter zake hiervan aan die Mogendheid belasting is betaald (artikel 9, vierde lid, van het Besluit)..
4.2.
Belanghebbende stelt dat hij loon geniet uit werkzaamheden in een privaatrechtelijke dienstbetrekking bij een in Costa Rica gevestigde werkgever, welk loon is onderworpen aan een bronheffing van 15% in Costa Rica en dat die bronheffing daadwerkelijk is betaald. Hij meent dat het bedrag van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting moet worden berekend met toepassing van artikel 10 van het Besluit (vrijstellingsmethode).
4.3.
De Inspecteur is van mening dat belanghebbende geen recht heeft op enige vermindering omdat:
de arbeid in Nederland is verricht;
voor zover de arbeid al in Costa Rica is verricht, er geen sprake is van loon uit een privaatrechtelijke dienstbetrekking maar van resultaat uit overige werkzaamheden;
voor zover sprake is van loon uit een privaatrechtelijke dienstbetrekking ter zake van het in Costa Rica verrichten van arbeid, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt, dat ter zake van dit loon belasting in Costa Rica is betaald.
4.4.
Volgens de Inspecteur is bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte de ingehouden bronbelasting verrekend met de aanslag.
4.5.
Belanghebbende dient tegenover de gemotiveerde stelling van de Inspecteur dat belanghebbende de arbeid in Nederland heeft verricht, aannemelijk te maken dat hij binnen Costa Rica arbeid heeft verricht. Niet in geschil is dat belanghebbende in Nederland woont en dat hij in ieder geval vanaf zijn laatste reis naar Costa Rica in 2015, zijn werkzaamheden voor [naam2] in Nederland heeft verricht. Belanghebbende is naar het oordeel van het Hof niet in zijn bewijslast geslaagd, dat de over 2017/2018 ontvangen managementvergoeding ziet op arbeid die hij in die jaren in Costa Rica heeft verricht, zodat hij al op deze grond geen beroep kan doen op artikel 9 van het Besluit.
4.6.
Belanghebbende draagt nog aan dat de management vergoeding die hij in 2018 heeft gekregen, ook ziet op werkzaamheden die hij in voorgaande jaren, vanaf 2005, voor [naam2] heeft verricht. De Inspecteur stelt onder verwijzing naar de onder 2.7. genoemde e-mail van 18 juli 2018, dat de managementvergoeding alleen ziet op het boekjaar 2017/2018. Tegenover deze gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de managementvergoeding ook ziet op andere jaren. De verwijzing naar een door belanghebbende opgestelde, kennelijk mede op de werkzaamheden in voorgaande jaren gebaseerde, puntenscore voor de verdeling van de beloning door [naam2] over de bestuurders, maakt dat niet anders. De eerder vastgestelde beloningen waren immers reeds in de voorgaande jaren onder de bestuurders verdeeld. De e-mail van 18 juli 2018 vermeldt daarnaast uitdrukkelijk dat de management vergoeding ziet op het boekjaar 2017/2018.
4.7.
Nu het Hof niet toekomt aan de vraag of de managementvergoeding is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege Costa Rica wordt geheven, zal het Hof de stelling van belanghebbende dat de Belastingdienst een onderzoek moet doen in Costa Rica, passeren.
4.8.
Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat de Inspecteur vertrouwen heeft gewekt bij de aanslagregeling over de jaren 2016 en 2017. De Rechtbank heeft hierover geoordeeld (waarbij belanghebbende met “eiser” en de Inspecteur met “verweerder” zijn aangeduid):
“Het feit dat eiser voor de jaren 2016 en 2017 een “Aftrek elders belast" heeft aangegeven en verweerder de door eiser ingediende aangiften heeft gevolgd, brengt niet met zich dat verweerder voor het jaar 2018 is gehouden eiser ook eenzelfde aftrek te verlenen. Aan de omstandigheid dat verweerder de aangiften van eiser heeft gevolgd, kon eiser niet het vertrouwen ontlenen dat verweerder deze post in een volgend jaar niet zou onderzoeken en zo nodig een afwijkend standpunt zou innemen.” (Vgl. Hoge Raad 18 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:A W8688)
4.9.
Voor zover belanghebbende ook in hoger beroep stelt dat het vertrouwen is gewekt, oordeelt het Hof het volgende. Het Hof maakt de overwegingen van de Rechtbank tot de zijne, omdat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.
4.10.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 13 september 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 september 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.