ECLI:NL:GHARL:2022:8245

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
200.290.741
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling beëindigde samenleving met samenlevingsovereenkomst en geschillen over inboedel en eigendommen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een financieel geschil tussen twee voormalige samenlevers, de man en de vrouw, na de beëindiging van hun samenleving. De man is in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de verdeling van hun gezamenlijke bezittingen en de financiële verplichtingen tussen hen werden vastgesteld. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak omvat onder andere de verdeling van een woning, een botter, en diverse landbouwwerktuigen. Het hof heeft vastgesteld dat de man een bedrag van € 162.000,- aan de vrouw verschuldigd is, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de vrouw verplicht is om aan de man een bedrag van € 1.586,24 te betalen. Het hof heeft de grieven van beide partijen beoordeeld en heeft in sommige gevallen de eerdere beslissingen van de rechtbank bekrachtigd, terwijl in andere gevallen de beslissingen zijn vernietigd en opnieuw zijn vastgesteld. Het hof heeft benadrukt dat de partijen, als gewezen samenlevers, hun geschillen op een gestructureerde manier moeten aanbrengen en dat het hof niet zal oordelen over triviale geschillen. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.290.741 en 200.297.973
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 361246)
arrest van 27 september 2022
in de zaken van
[de man],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep in de zaken 200.290.741 en 200.297.973, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep in de zaken 200.290.741 en 200.297.973,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: de man,
advocaat: mr. C.A.F. Schoemaker,
tegen:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep in de zaken 200.290.741 en 200.297.973, appellante in het incidenteel hoger beroep in de zaken 200.290.741 en 200.297.973,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. R.E. Verhagen-Kiela.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 maart 2022 in de zaken 200.290.741 en 200.297.973 hier over.
1.2
Het verdere verloop van de procedure in de zaken 200.290.741 en 200.297.973 blijkt uit het proces-verbaal van de op 21 juli 2022 gehouden mondelinge behandeling.
1.3
Voorafgaand aan en ten behoeve van de mondelinge behandeling zijn in beide zaken de volgende stukken ingediend:
- een H16- formulier van mr. Schoemaker van 29 juni 2022 met een B3-formulier;
- een H12-formulier van mr. Schoemaker van 7 juli 2022 met producties 14 en 15.
In de zaak met nummer 200.297.973 is door mr. Verhagen-Kiela een H12-formulier van 5 juli 2022 met productie 100 ingediend.
1.4
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.15. van het vonnis van 23 september 2020, verbeterd bij vonnis van 16 december 2020. Deze feiten zijn hierna voor de leesbaarheid van dit arrest nogmaals opgenomen en aangevuld:
2.2
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en gedurende die relatie
samengewoond.
2.3
Partijen woonden aanvankelijk in de woning aan de [adres1] te [woonplaats2] ,
waarvan partijen gezamenlijk eigenaar waren. De moeder van de vrouw woonde in de woning aan de [adres2] te [woonplaats2] , waarvan de vrouw en haar zus (als erfgenamen van de vader van de vrouw) gezamenlijk eigenaar waren en de moeder van de vrouw het vruchtgebruik had.
2.4
Op 18 mei 2002 hebben partijen gezamenlijk een botter gekocht van de ouders van
de man voor een bedrag van € 72.605,00 met de bedoeling deze te renoveren.
2.5
In 2005 zijn partijen, de moeder en de zus van de vrouw een woningruil
overeengekomen als gevolg waarvan partijen aan de [adres2] zijn gaan wonen en de
moeder van de vrouw aan de [adres1] . Bij notariële “akte van leveringen (ruiling)” van
12 augustus 2005 is de woning aan de [adres2] (hierna te noemen: de woning) eigendom geworden van partijen, ieder voor de helft.
2.6
Bij notariële akte van 12 augustus 2005 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten waarin, voor zover hier van belang, het volgende is bepaald:
“(…)
Gemeenschappelijke huishouding
Artikel 3.
(…)
2. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten
van de gemeenschappelijke huishouding.
Onder inkomen wordt verstaan het besteedbaar inkomen na betaling van belastingen,
premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor
de verwerving van het inkomen.
(…)
Gemeenschappelijke toekomstige inboedel
Artikel 5.
1. Tenzij uitdrukkelijk anders wordt overeengekomen, zal de inboedel (in de zin van artikel
3:5 van het Burgerlijk Wetboek), vanaf heden aangeschaft voor de gemeenschappelijke
huishouding, alsmede de vervoermiddelen, partijen ieder voor de onverdeelde helft
toebehoren.
2. In afwijking van het in het vorige lid bepaalde is en blijft iedere partij eigenaar van de
kleding, sieraden en overige persoonlijk zaken, welke hij of zij in gebruik heeft of welke tot
zijn of haar persoonlijk gebruik bestemd zijn.
Gemeenschappelijk bewoonde woning
Artikel 6.
(…)
4. Indien door partijen een door hen samen te bewonen woning (...) wordt verkregen, heeft
de partij die uit eigen middelen meer dan het eigen aandeel van de koopsom en de kosten
heeft betaald, voor het meerdere een vordering op de andere partij. Deze vordering is
opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De
vordering draagt geen rente.
Ontbinding
Artikel 7.
Deze overeenkomst wordt ontbonden:
a. op het tijdstip waarop deze door één van de partijen schriftelijk aan de wederpartij is
opgezegd, waarbij een opzegtermijn van tenminste een maand in acht genomen moet
worden. (..)
Verdeling
Artikel 8.
1. indien de overeenkomst eindigt bij het einde van deze overeenkomst als bedoeld in artikel
7 sub a. (...), zijn partijen verplicht er aan mee te werken:
a. dat ieder in het bezit gesteld wordt van zijn of haar privé-goederen;
b. dat aan iedere partij worden toebedeeld en geleverd de goederen die hij/zij heeft
aangebracht.
2. Het overige gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen bij helfte
worden verdeeld.
(…)
4. Indien door de ene partij een vergoeding wegens overbedeling moet worden gedaan aan de andere partij, heeft de schuldenaar de bevoegdheid om de vergoeding te voldoen in vijf gelijke jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt zes maanden na de ontbinding van de overeenkomst. Over het nog niet betaalde deel van de vergoeding is door de schuldenaar een rente verschuldigd gelijk aan de wettelijke rente. De schuldeiser heeft de bevoegdheid zekerheidstelling te vragen voor de nakoming van de uit dit lid voortvloeiende verplichtingen.
(Tijdelijke) voortzetting woongenot
Artikel 9.
1. Ingeval de overeenkomst wordt ontbonden (...) heeft ieder van de partijen het recht zich
tot de kantonrechter te wenden met het verzoek uit te spreken dat hij of zij – met uitsluiting
van de andere partij – nog zes maanden mag blijven wonen in de laatstelijk door beiden
bewoonde woning. (...)
4. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij, die er niet in
blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over de gemelde periode een redelijke
vergoeding te betalen.
(…)
Aanbrengsten
Artikel 12.
Partijen blijven eigenaren van de goederen die zij thans reeds bezitten, hetgeen onder
andere blijkt uit de tenaamstelling van deze goederen. Voorzover het betreft roerende zaken
wensen zij hiervan thans geen beschrijving te maken.
Onderlinge schuldverhouding met betrekking tot de woningen
Ten slotte verklaarden comparanten:
(…)
Ten gevolge van het vorenstaande stellen de comparanten vast dat (... de vrouw, hof) een
vordering op(... de man, hof
) heeft ter grootte van (...) (€ 162.000,00)
Deze vordering is pas opeisbaar bij vervreemding van voorstelde gezamenlijk aangekochte
woning, wanneer de comparanten of één van hen overlijdt, of wanneer de samenwoning
eindigt anders dan door een huwelijk of een geregistreerd partnerschap tussen hen beiden.
De vordering draagt geen rente zolang de samenwoning duurt.
(…)”
2.7
Op 8 januari 2019 heeft de vrouw de samenlevingsovereenkomst opgezegd en
verklaard dat zij in de woning wil blijven wonen. De vrouw heeft de woning begin mei 2019 verlaten.
2.8
Bij kortgedingvonnis van 3 juni 2019 heeft de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, als volgt beslist:
in conventie:
5.1.
bepaalt dat [de vrouw] het voorlopig voortgezet gebruik van de woning aan de [adres2]
te [woonplaats2] (...) toekomt tot het moment waarop de woning is verdeeld/verkocht en
geleverd.
5.2.
veroordeelt [de man] om uiterlijk op 10 juni 2019 indien en voor zover dit vonnis hem
uiterlijk 7 juni 2019 is betekend en voor zover betekening na 7 juni 2019 plaatsvindt,
uiterlijk drie dagen na de betekening, de woning te verlaten en niet verder te betreden, met
achterlating van de gezamenlijke (in-)boedel en inboedel van [de vrouw] en onder afgifte van de
sleutels van de woning, de tractoren en overige machines aan [de vrouw] ;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [de vrouw] aan [de man] ingaande de dag volgend op die waarop hij de woning
heeft verlaten, maandelijks een gebruiksvergoeding te betalen bestaande uit de helft van alle
lasten van de woning (omgerekend naar een maandbedrag) zolang [de vrouw] de woning
bewoont.
(…)
2.9
Bij deurwaardersexploot van op 6 juni 2019 heeft de vrouw het vonnis van 3 juni 2019 aan de man laten betekenen en hem bevolen de woning uiterlijk op 10 juni 2019 te verlaten en niet verder te betreden, onder afgifte van de sleutels van de woning, de tractoren en overige machines aan de vrouw.
2.1
Bij WhatsApp-bericht van 9 juni 2019 heeft de man aan de vrouw medegedeeld dat hij op 10 juni 2019 niet uit de woning zal zijn maar pas de zaterdag daarop. Naar aanleiding daarvan heeft de vrouw bij e-mailbericht van 9 juni 2019 aan de (toenmalig) advocaat van de man bericht dat de man haar heeft medegedeeld dat hij de woning pas 15 juni zal verlaten. De vrouw heeft aangekondigd dat indien zij op 11 juni niet in het bezit is van de sleutels, zij de deurwaarder zal inschakelen.
2.11
Op 11 juni 2019 heeft de vrouw zich in aanwezigheid van de door haar
ingeschakelde deurwaarder, een slotenmaker en haar zus de toegang tot de woning verschaft
en nieuwe sloten laten aanbrengen.
2.12
Bij e-mailbericht van 17 juni 2019 heeft de (toenmalig) advocaat van de man aan mr. Verhagen medegedeeld dat hij vier sleutels voor de vrouw heeft ontvangen en gevraagd wanneer de vrouw die komt ophalen. De sleutels zijn op 9 juli 2019 door de vrouw in ontvangst genomen.
2.13
Bij e-mailbericht van 12 juli 2019 heeft mr. Verhagen aan de man en zijn advocaat bericht dat de man niet heeft voldaan aan het vonnis/de sommatie van 6 juni 2019 doordat hij de sleutels van de woning niet heeft ingeleverd en (vrijwel) de gehele inboedel heeft meegenomen. Medegedeeld is dat de vrouw schade heeft geleden door de maatregelen die zij heeft moeten nemen. Daarbij is een lijst gestuurd van spullen die de vrouw per omgaande terug wil krijgen. Ten slotte is voorgesteld dat een aantal onderhoudsklussen die met spoed moeten worden uitgevoerd door partijen ieder voor de helft worden betaald.
2.14
Bij vaststellingsovereenkomst van 20 juli 2020 zijn partijen in aanwezigheid van notaris [naam1] overeengekomen dat zij de waarde van de woning en een wei binnen twee weken laten taxeren en dat het daaruit voorvloeiende taxatierapport bindend zal zijn. In de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
- de onroerende zaken worden aande vrouw, hof
) toegedeeld. De overdracht van het
registergoed aan(... de vrouw, hof
) vindt plaats mits er gelijktijdig ontslag uit de hoofdelijke
aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening voor(... de man, hof
) plaatsvindt.
Daarbij zal(... de man, hof
) de helft van de hypothecaire geldlening meenemen naar zijn
volgende woning;
(…)
- er vindt ten tijde van het passeren van de akte van verdeling van de onroerende zaken nog
geen betaling plaats van de overwaarde van de woning, dit wordt door de uiteindelijke
overbedeelde partij renteloos schuldig gebleven aan de andere partij totdat de rechter
uitspraak heeft gedaan over de verdeling van alle gemeenschappelijke zaken en vorderingen
van de ondergetekenden
(…)”
2.15
Op 7 augustus 2020 is de akte van verdeling gepasseerd waarbij de woning en de wei aan de vrouw is toegedeeld. In de akte is onder meer het volgende opgenomen:

(…)
De deelgenoten verschillen van mening over het feit voor wiens rekening de boeterente
groot (...) (€ 10.072,00) van de af te lossen hypothecaire geldlening van de Rabobank is.
(... De man, hof
) vindt dat(... de vrouw, hof
) [de vrouw] deze boeterente moet voldoen en (...de
vrouw, hof
) is – omdat (...de man, hof
) de helft van de hypothecaire geldlening meeneemt
naar zijn aan te kopen woning – van mening dat dit voor rekening van beide deelgenoten
komt, ieder voor de helft.
Om wille van het doorgaan van de akte van verdeling heeft (.. de vrouw, hof
) de boeterente
geheel betaald maar zij heeft daarbij aangegeven dat zij van mening is dat (... de man, hof
)
de helft daarvan moet vergoeden en dat dit nader uitgezocht moet gaan worden.
(… )
In de akte is voorts opgenomen (
dat, hof) de op de woning rustende hypotheek door de verkrijger wordt afgelost door vestiging van een nieuwe hypotheek, waardoor voor de man geen ontslag uit de aansprakelijkheid behoeft te worden gevraagd. Bovendien is opgenomen dat de vrouw aan de man verschuldigd is een bedrag in verband met overbedeling, naderhand vast te stellen. De vrouw heeft de hypothecaire geldlening als verkrijger van de woning afgelost.
2.16
Op 10 augustus 2020 heeft taxateur [naam2] gerapporteerd over
de taxatie van de woning in opdracht van notariskantoor [naam1] . De woning is getaxeerd op
een marktwaarde van € 1.030.000,00.
2.17
Op 9 augustus 2021 heeft de (zus van de) vrouw € 50.000,- en op 10 augustus 2021 € 49.925,35 aan de man overgemaakt.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
De vrouw heeft in eerste aanleg na wijziging/vermeerdering van eis in conventie, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd – samengevat – primair dat de rechtbank de wijze van verdeling zal gelasten, subsidiair de verdeling zal vaststellen, met veroordeling van de man in de werkelijke kosten van de procedure.
3.2
De man heeft in eerste aanleg na wijziging/vermeerdering van eis in reconventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd – samengevat – dat de rechtbank de (wijze van) verdeling zal gelasten/zal vaststellen, veroordeling van de vrouw tot afgifte van de aan hem toebedeelde goederen, met verlening van toegang en de nodige medewerking aan de man, dan wel door de man ingeschakelde derden, veroordeling van de vrouw om aan de man binnen vier weken na betekening van het vonnis het bedrag van € 243.595,- uit hoofde van verdeling en schade/gebruiksvergoeding + pm, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten bij niet tijdige betaling en veroordeling van de vrouw in de proceskosten, althans compensatie van de proceskosten.
3.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 23 september 2020, verbeterd bij vonnis van 16 december 2020, in conventie en in reconventie;
- de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap gelast op de wijze zoals is overwogen in rechtsoverwegingen 4.2.1. tot en met 4.2.31;
- de vrouw veroordeeld tot afgifte van de aan de man toegedeelde landbouwwerktuigen die nog niet aan hem zijn afgegeven, tot afgifte van de botter en tot het verlenen van toegang en medewerking aan de man en/of door hem ingeschakelde derden, zodat die zaken aan hem kunnen worden afgegeven en het terrein door of namens hem kan hersteld, conform hetgeen partijen hierover in onderling overleg zullen afspreken;
- bepaald dat de zaak op de rol van 21 oktober 2020 zal komen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de inboedelgoederen overeenkomstig de in het vonnis opgenomen instructies, en
- iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4
De rechtbank heeft bij vonnis van 16 december 2020, tevens herstelvonnis, voor zover hier van belang, bepaald dat de zaak is aangehouden tot de rolzitting van 13 januari 2021 om – kort samengevat – de man en daarna de vrouw in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten over de inboedelgoederen.
3.5
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 april 2021, onder uitvoerbaar bij voorraad verklaring, de vrouw veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis aan de man te betalen een bedrag van € 105.476,26, verminderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 162.000,- vanaf 26 juli 2019 tot en met 21 april 2021 en indien betaling binnen de voornoemde de termijn van vier weken uitblijft, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf vier weken na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling, de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders gevorderde afgewezen.

4.Het geschil in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.290.741
4.1
De man bestrijdt in principaal hoger beroep het vonnis van 23 september 2020, verbeterd bij vonnis van 16 december 2020, met acht grieven en vermeerdert zijn eis.
Hij vordert in principaal hoger beroep dat het hof het vonnis van 23 september 2020, verbeterd bij vonnis van 16 december 2020 vernietigd voor zover het betreft de onderdelen 5.1 rechtsoverwegingen – na correctie vanwege verschrijvingen – 4.2.1 tot en met 4.2.4, 4.2.6 tot en met 4.2.8, 4.2.13, 4.2.14, 4.2.20 tot en met 4.2.27, 4.6 tot en met 4.8, 4.13, 4.14, 4.2.20 tot en met 4.2.27, 4.2.30 en 4.2.31, met bekrachtiging van het overige en, opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
I. zal bepalen dat aan de man de botter wordt toegedeeld, waarbij onder botter wordt verstaan: alle onderdelen die redelijkerwijs bij de botter behoren dienen tot de botter gerekend te worden, doch in ieder geval de zaken als genoemd onder 13 III van de memorie van grieven;
II. de vrouw zal veroordelen de man toegang te geven tot het terrein van/bij de [adres2] gedurende vier uren om te onderzoeken of er nog zaken zijn die redelijkerwijs bij de botter behoren, maar die hij vergeten is te noteren;
III. de vrouw zal veroordelen tot het verlenen van toegang van de man en diverse personen waaronder familie, vrienden en kennissen en ingehuurd personeel, tussen de tien en twintig personen maximaal. Op een moment – afhankelijk van de mogelijkheid en beschikbaarheid van firma’s – na inventarisatie en afspraken nader in te plannen en af te spreken, echter uiterlijk binnen twee maand na datum arrest. Gedurende een aantal weekeinden en een doordeweekse dag voor de ingehuurde bedrijven, in totaal tussen de twee en zeven dagen. Met gebruikmaking van een vrachtwagen met laadkraan, tractor en aanhanger, personenvoertuigen met aanhangers, rijplatenlegger;
IV. de vrouw zal veroordelen tot betaling van € 974,79 (regres) aan de man althans onder verrekening van onderhavig bedrag met het bedrag wegens overbedeling van de vrouw;
V. de vrouw zal veroordelen tot betaling van € 8.100,70 aan de man uit hoofde van te veel betaalde kosten huishouding door de man, althans onder verrekening van onderhavig bedrag met het bedrag wegens overbedeling van de vrouw;
VI. de vrouw zal veroordelen tot betaling van de helft van de winst (opbrengsten land c.a.) te weten € 8.101,45;
VII. zal bepalen dat aan de man worden toegedeeld alle landbouwwerktuigen en werktuigen. onder vergoeding van de helft van de waarde, hiervan conform de taxatie [naam3] , met uitzondering van vergoeding van de waarde van de zaken welke zijn eigendom zijn, te weten de kleine houtklover (xxi.) en de grote houtklover (xx.), de hefmast (v.) en de Hekamp trekkerbak type 150 (viii.), derhalve onder vergoeding/verrekening van € 15.170,- met de vrouw, onder afgifte van alle landbouwvoertuigen en werktuigen aan de man binnen een maand na het te wijzen arrest;
VIII. de vrouw zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over € 198.000,- met ingang van de levering van het onroerend goed en weiland op 7 augustus 2020 tot de dag der algehele voldoening;
IX. aan de man zal toedelen alle zaken als genoemd op de lijst “persoonlijke spullen” productie 13 en de vrouw zal veroordelen tot afgifte daarvan;
X. in goede justitie zal bepalen welk bedrag ieder der deelgenoten uit de verdeling en na verrekening moet ontvangen;
XI. de vrouw zal veroordelen om de man binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen arrest, te betalen het bedrag dat door het hof wordt vastgesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente, wanneer dit bedrag niet binnen de vastgestelde termijn is voldaan en te vermeerderen met de nakosten;
XII. de vrouw zal veroordelen in de kosten van de procedure dan wel compensatie van de kosten van de procedure.
4.2
De vrouw bestrijdt in incidenteel hoger beroep het vonnis van 23 september 2020, verbeterd bij vonnis van 16 december 2020, met vier grieven en vermeerdert daarnaast haar eis.
Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man, hetzij door hem in deze vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel door hem deze vorderingen te ontzeggen.
Zij vordert in incidenteel hoger beroep in de zaak 200.290.741 dat het hof het vonnis van 23 september 2020, verbeterd bij vonnis van 16 december 2020, vernietigd voor zover het betreft onderdeel 5.1 rechtsoverwegingen 4.2.22 tot en met 4.2.27, 4.7 en 4.9 en het onderdeel 5.2, met bekrachtiging van het overige en, opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
I.
primairzal bepalen dat de botter, met inachtneming van wat volgens de vrouw onder de botter valt en met inachtneming van de door de vrouw geformuleerde voorwaarden onder punt 46 en 49 van de memorie van antwoord, aan de man zal worden toegedeeld, voor een bedrag van € 30.000,-, waarbij de man bovendien de door de vrouw te maken kosten voor herstel van het weiland moet voldoen voor een bedrag van € 3.617,30, onder de opschortende voorwaarde dat de man de botter binnen een termijn van 12 weken na het te wijzen (bedoeld zal zijn:) arrest moet ophalen bij gebreke waarvan de botter of onderdelen die tot de botter behoren (als genoemd onder punt 49 van de memorie van antwoord) wordt/worden toegedeeld aan de vrouw tegen betaling van een bedrag van € 0,- ;
subsidiairzal bepalen dat de botter, met inachtneming van wat volgens de vrouw onder de botter valt en met inachtneming van de door de vrouw geformuleerde voorwaarden onder punt 46 en 49 van de memorie van antwoord, aan de man zal worden toegedeeld, voor een bedrag van € 30.000,-, waarbij de man bovendien de door de vrouw te maken kosten voor herstel van het weiland moet voldoen voor een bedrag van € 3.617,30 en waarbij de man de botter en de onderdelen die tot de botter behoren (als genoemd onder punt 49 van de memorie van antwoord) binnen een termijn van 12 weken na het te wijzen (bedoeld zal zijn:) arrest moet ophalen bij gebreke waarvan, of een gedeelte daarvan, de man een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat hij met het ophalen van de botter, of onderdelen daarvan, in gebreke blijft;
primair en subsidiairmet de bepaling dat het aan de vrouw toekomende bedrag zal worden verrekend met het bedrag dat de man toekomt (uit hoofde van zijn aandeel in de overwaarde van de woning).
II. de man zal veroordelen tot betaling van € 1.493,- (naast het al eerder bepaalde bedrag van € 4.206,-) aan de vrouw uit hoofde van te veel betaalde kosten huishouding door de vrouw, althans onder verrekening van onderhavig bedrag met het bedrag wegens overbedeling;
III. de verdeling van de landbouwwerktuigen zal gelasten zoals weergegeven in productie 83 van de memorie van antwoord, met de bepaling dat de vrouw een vordering op de man heeft van € 2.073,- in verband met overbedeling, met de bepaling dat het aan de vrouw toekomende bedrag zal worden verrekend met het bedrag dat de man toekomt (uit hoofde van zijn aandeel in de overwaarde van de woning);
IV. voor het geval het hof van oordeel is dat grief 8 van de man doel treft, zal bepalen dat de lijst met persoonlijke spullen van de man zal worden verdeeld conform de stellingen van de vrouw onder punt 63 van de memorie van antwoord;
V. voor recht zal verklaren, althans zal bepalen, dat het door de vrouw is toegestaan gebruik te maken van de regeling als opgenomen onder artikel 8 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst van partijen, indien de vrouw een vergoeding wegens overbedeling aan de man moet voldoen;
VI. zal bepalen dat de vrouw uit hoofde van schadevergoeding als omschreven onder punt 68 een vordering op de man heeft van € 5.147,42, naast de al eerder door de rechtbank vastgestelde schadevergoeding van € 674,98, zodat de man aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 5.147,42, met de bepaling dat het aan de vrouw toekomende bedrag zal worden verrekend met het bedrag dat de man toekomt (uit hoofde van zijn aandeel in de overwaarde van de woning);
VII. zal bepalen dat de vorderingen van de vrouw zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
VIII. de man zal veroordelen in de werkelijke kosten van deze procedure.
4.3
De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep, en concludeert tot, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar vorderingen, dan wel afwijzing van haar vorderingen, dan wel ontzegging van haar vorderingen, met veroordeling van de vrouw in de werkelijke kosten van de procedure, dan wel compensatie van de proceskosten.
In de zaak met zaaknummer 200.297.973
4.4
De man bestrijdt in principaal hoger beroep het vonnis van 21 april 2021 met zeven grieven en vermeerdert zijn eis.
Hij vordert in principaal hoger beroep dat het hof het vonnis van 21 april 2021 vernietigd onder rechtsoverwegingen 3.1 en 2.2. tot en met 2.12 behoudens de onderdelen waartegen niet is gegriefd en met bekrachtiging van het overige en opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
I. de vrouw zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het (bedoeld zal zijn:) arrest aan de man af te geven: de blauwe trui, het blauwe colbert, de stalen tafel met RVS blad, de grote lintzaag en rollebanen, de kleine lintzaag, de grote Klipper steenzaagmachine, de kleine Klipper steenzaagmachine, de lamp bijkeuken, driemaal een hardhouten waterbak, de voorraad klinkers, de voorraad dakpannen, de voorraad dakpannen nokvorsten en gevelpannen 2000, de voorraad stenen, de voorraad kalkzandstenen (13 pallets), de stalen constructie voor takel. De voorraad planken en balken (hoort niet bij de boot), de gouden zakhorloge, de RVS bak, twee stuks hydrauliek cilinders, de paard rijlaarzen, de westernlaarzen, de rubberlaarzen, het kippennachthok van padoek, acht stuks schroefstempels, een 200 liter vat motorolie, een 200 liter vat koelvloeistof, driemaal een set heftruck lepels, acht stuks mollenklemmen, de boombeugel voor het zagen van boomtakken groen, tweemaal luchtbuks, het pijpenbuigijzer 22 mm, het pijpenbuigijzer 15 mm, de Jonserd kraanarm Hiab met draaivoet, twee PC’s, de drumstokken met muziekstandaard en verstelschroef, de vlieger, de glazen wereldbol, de set Afrikaanse beeldjes, de zwarte koffer, een doos glazen;
en € 187.282,06 te betalen wegens overbedeling te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 7 augustus 2020, althans 21 april 2021, althans vanaf 12 augustus 2021 tot de dag der algehele voldoening, althans met ingang van een datum die het hof juist voorkomt en te vermeerderen met de nakosten, althans tot betaling van een bedrag van € 181.047,06, althans een in goede justitie te bepalen bedrag welke bedrag ieder der deelgenoten uit de verdeling en na verrekening, inclusief rente en nakosten dient te ontvangen;
II. met veroordeling van de vrouw in de werkelijke kosten van de procedure dan wel compensatie van de kosten van deze procedure.
4.5
De vrouw bestrijdt in incidenteel hoger beroep het vonnis van 21 april 2021 met acht grieven en vermeerdering van eis.
Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man, hetzij door hem in deze vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel door hem deze vorderingen te ontzeggen.
Zij vordert in incidenteel hoger beroep dat het hof het vonnis van 21 april 2021 vernietigd onder 3.1 en 2.2 tot en met 2.12 behoudens de onderdelen waartegen niet is gegriefd en met bekrachtiging van het overige en, opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
I. zal bepalen dat de vrouw aan de man zal afgeven de zaken als genoemd onder punt 94 van de memorie van antwoord;
II. de man zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit (bedoeld zal zijn:) arrest aan de vrouw af te geven de smoker en de technische documentatie voor de JD tractor en subsidiair daarnaast de badkamerartikelen als opgesomd in P1 tot en met P7 (zie punt 33 van de memorie van antwoord);
III. de man zal veroordelen tot betaling van € 28.347,19 aan de vrouw wegens overbedeling, althans in goede justitie te bepalen welk bedrag ieder der deelgenoten uit de verdeling en na verrekening dient te ontvangen;
IV. zal bepalen dat de vorderingen van de vrouw zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten vanaf 10 augustus 2021, althans met ingang van een datum die het hof juist voorkomt, tot aan de dag der algehele voldoening;
V. de man zal veroordelen in de werkelijke kosten van deze procedure.
4.6
De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep, vermeerdert zijn eis en concludeert dat het hof
I. de vrouw niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, dan wel haar vorderingen zal afwijzen, dan wel haar deze vorderingen te ontzeggen, behoudens voor zover dit de vordering onder I (punt 94 van de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel en wijziging/vermeerdering eis) betreft;
II. de vrouw zal veroordelen tot betaling van € 183.932,72 vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 7 augustus 2020, althans 21 april 2021, althans vanaf 12 augustus 2021 tot de dag der algehele voldoening wegens overbedeling en tot afgifte van de goederen onder randnummer 47 van de onderhavige memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel en wijziging/vermeerdering eis van de man, althans tot betaling van € 188.242,72 een en ander conform nummer 67 van de onderhavige memorie van de man, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 7 augustus 2020, althans 21 april 2021, althans vanaf 12 augustus 2021 tot de dag der algehele voldoening, althans met ingang van een datum die het hof juist voorkomt en te vermeerderen met de nakosten, althans in goede justitie te bepalen welk bedrag ieder der deelgenoten uit de verdeling en na verrekening, inclusief rente en nakosten, moet ontvangen;
III. de vrouw zal veroordelen in de werkelijke kosten van de procedure dan wel compensatie van de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Procesrechtelijk
5
Het hof overweegt alvorens te beslissen op de vele grieven die de advocaten namens de man en de vrouw hebben verwoord in de vele, bijzonder uitgebreide memories over en weer, dat onderhavige zaken een voorbeeld zijn van hoe het niet zou moeten. Het hof heeft er begrip voor dat, onder omstandigheden, verdelings- en verrekeningzaken behoorlijk kunnen uitdijen, maar dat is geen vrijbrief voor partijen, en zeker niet voor hun advocaten, om zoals in deze zaak allerlei nauwelijks gestructureerde geschillen over zaken als “een emmer beschimmelde muizenkorrels”, “een kapotte regenton” en “een paar batsen” aan het hof voor te leggen. Mocht over dit soort futiliteiten een oordeel van het hof nodig zijn, dan ligt het op de weg van partijen om met behulp van hun advocaten een document op te stellen met daarin de standpunten van beide partijen ten aanzien van alle zaken waarover een beslissing wordt gevraagd en een duidelijke onderbouwing van de waarde van al die zaken.
5.1
Partijen zijn beiden in hoger beroep gekomen van de onder 3.3. en 3.5 genoemde vonnissen. Het hof ziet aanleiding beide zaken (200.290.741 en 200.297.973) te voegen en gezamenlijk te behandelen en de grieven over en weer en de verweren daartegen per onderwerp te bespreken.
Voor zover de vrouw zich op verschillende onderdelen op het standpunt stelt dat de man verzuimd heeft om vernietiging te vorderen van de verschillende rechtsoverwegingen, volgt het hof haar daarin niet. Voor het hof is duidelijk wat de man met het hoger beroep beoogd. Zo somt hij op bladzijde 9 van de memorie van grieven in de zaak met zaaknummer 200.290.741 de rechtsoverwegingen op waarmee hij zich niet kan verenigen. Uit het door de vrouw gevoerde verweer blijkt eveneens dat zij begrijpt wat de man in hoger beroep vordert.
5.2
De man heeft in zijn memorie van antwoord in incidenteel appel in de zaak 200.297.973 zijn eis vermeerderd. Dat is dus ná de memorie van grieven . De vrouw heeft zich tegen een deel daarvan verzet, met een beroep op de twee-conclusie-regel. Dit verweer gaat op. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan de oorspronkelijke eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van zijn eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel niet later dan in zijn memorie van grieven of van antwoord zijn eis kan veranderen of vermeerderen. Voor zover de vermeerdering ziet op zijn vordering van een vergoeding van schade “hooien en ophalen spullen” van € 1.758,74 wordt dat deel van de wijziging/ vermeerdering buiten beschouwing gelaten omdat ten aanzien van dit deel van de wijziging zich geen uitzondering voordoet op de hiervoor genoemde twee-conclusie-regel. Voor het overige gaat het om een herberekening/hertelling van (een) reeds ingestelde vordering(en). Daarmee houdt het hof rekening.
inhoudelijk
wettelijke rente over lening (grief 1 man in de zaak met zaaknummer 200.290.741)
5.3
Anders dan de man stelt, is hij op grond van de samenlevingsovereenkomst een bedrag van € 162.000,- verschuldigd aan de vrouw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het einde van de samenleving. Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat als ingangsdatum voor de rente over dit bedrag 26 juli 2019 heeft te gelden. In de vaststellingsovereenkomst van 20 juli 2020 hebben partijen echter afgesproken dat de vordering van de man op de vrouw wegens overbedeling in verband met de toebedeling van de woning aan de vrouw, niet rentedragend zal zijn totdat de rechter heeft beslist over de verdeling van alle gemeenschappelijke zaken en vorderingen van partijen. Die beslissing is op 21 april 2021 gegeven. Hieruit volgt dat de grief van de man faalt en dat zijn verzoek om de vrouw te veroordelen tot betaling van de rente over € 198.000,- vanaf 7 augustus 2020 zal worden afgewezen.
gebruikerslasten (grief 2 man en vermeerdering eis vrouw in de zaak met zaaknummer 200.290.741)
5.4
De man heeft, tegenover de betwisting van de vrouw en haar wijziging van eis, aangetoond dat hij gebruikerslasten heeft voldaan die de vrouw had moeten voldoen en dat hij (zie spreekaantekeningen van 26 juli 2022) nog € 336,24 van de vrouw te vorderen heeft. De vrouw moet het door de man onverschuldigd betaalde vergoeden. De grief slaagt. De vordering van de vrouw op dit punt moet worden afgewezen.
kosten huishouding (grief 3 man en vermeerdering eis vrouw in de zaak met zaaknummer 200.290.741)
5.5
Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de vrouw een bedrag van € 4.026,- van hem te vorderen heeft, omdat zij meer zou hebben bijgedragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding dan waartoe zij gehouden was op grond van de samenlevingsovereenkomst. De vrouw voert verweer en vermeerdert tevens haar eis.
5.6
Na eigen onderzoek neemt het hof de overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. De man is in hoger beroep in gebreke gebleven zijn verweer nader te onderbouwen. Datzelfde geldt voor hetgeen de vrouw ter vermeerdering van haar eis aanvoert. In eerste aanleg heeft de vrouw reeds aangetoond en met stukken onderbouwd dat zij € 4.206,- te veel heeft betaald. Het meerdere is door haar niet voldoende onderbouwd. De grief van de man faalt en de vermeerderingsvordering van de vrouw wordt afgewezen.
vergoedingsrechten (grief 4 man in de zaak met zaaknummer 200.290.741)
5.7
De man stelt in zijn grief 4 dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vrouw uit hoofde van investeringen in de woning een vordering op hem heeft van € 44.172,50. Nu de man in hoger beroep erkent dat hij niet in staat is bewijs van zijn stelling te leveren, faalt zijn grief.
opbrengsten land (grief 5 man in de zaak met zaaknummer 200.290.741)
5.8
De man voert in zijn vijfde grief aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man na betwisting van de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat het land per saldo iets oplevert en dat reeds op die grond niet aannemelijk is dat hij in verband daarmee een vordering op de vrouw heeft. De vrouw voert verweer. Volgens haar ontbreekt de juridische grondslag voor de vordering. Mede-eigenaarschap brengt niet met zich dat er gedeeld kan worden in opbrengsten die ontstaan door inspanningen gepleegd door een ander.
5.9
Het hof overweegt dat op grond van artikel 3:172 BW deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijk goed oplevert delen. Dat betekent dat de man recht heeft op een aandeel in de opbrengsten van het land voor de duur dat hij nog het mede-eigendom heeft. De vrouw stelt dat er geen opbrengsten zijn geweest, maar tegelijkertijd stelt zij dat de opbrengsten altijd zijn gebruikt om de kosten van het onderhoud van het erf te dekken. Daarmee staat vast dat er wel degelijk sprake is van voordelen die het gemeenschappelijk goed oplevert. De man heeft onderbouwd waar de opbrengsten van het land uit bestaan. Nu onduidelijk is wat exact de opbrengsten van het land zijn, schat het hof de opbrengst in redelijkheid op een bedrag van € 2.500,-, zodat de vrouw nog € 1.250,- aan de man verschuldigd is. In zoverre slaagt de grief van de man.
regeling ex artikel 8 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst (grief 3 in incidenteel appel vrouw in de zaak met zaaknummer 200.290.741)
5.1
In haar derde grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte haar vordering dat de rechter zal bepalen/verklaren voor recht dat het haar is toegestaan gebruik te maken van de regeling als opgenomen onder artikel 8 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst, indien zij een vergoeding wegens overbedeling aan de man moet voldoen, heeft afgewezen, althans hierover niet heeft geoordeeld. De vrouw wenst alsnog een uitspraak op haar vordering en meent dat haar vordering moet worden toegewezen nu partijen dit immers samen zijn overeengekomen.
5.11
De man voert verweer. De vordering is (zie dictum: ‘het meer of anders gevorderde afgewezen’) terecht afgewezen. Betaling in termijnen van een schuld is aangewezen op het moment dat een schuldenaar niet in de positie is om direct een schuld te voldoen. De gezamenlijke woning is op 7 augustus 2020 aan de vrouw toegedeeld en geleverd. De vrouw heeft er kennelijk voor gekozen de hypothecaire geldlening ineens af te lossen. Zij had hierbij rekening moeten houden met de belangen van de man bij een spoedige betaling van een overbedelingssom aan de man. De vrouw kan de man in alle redelijkheid niet aan de bepaling in artikel 8 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst houden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat tussen informeel samenlevenden een rechtsverhouding bestaat die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst (HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707 r.o. 3.5.6), aldus de man.
5.12
Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben bij hun samenlevingsovereenkomst de afspraak gemaakt dat de schuldenaar de bevoegdheid heeft om de vergoeding te voldoen in vijf gelijke jaarlijkse termijnen en dat de eerste termijn zes maanden na de ontbinding van de overeenkomst vervalt. Dat betekent dat jaarlijks de termijnen in de maand juli vervallen; de eerste in 2019, de tweede in 2020, de derde in 2021, de vierde in 2022 en de laatste termijn in 2023. Dit is een afspraak tussen partijen waar beide zich in beginsel aan moeten houden. De man heeft geen (bijzondere) feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan deze afspraak niet nageleefd zou hoeven worden. Het (enkele) beroep van de man op de financiële positie van de vrouw en op de redelijkheid en billijkheid kan hem dan ook niet baten. De grief van de vrouw slaagt.
geleden schade (grief 4 in incidenteel appel vrouw in de zaak met zaaknummer 200.290.741 en grief 7 in incidenteel appel vrouw in de zaak met zaaknummer 200.297.973)
5.13
De vrouw heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling haar vierde grief in de zaak met zaaknummer 200.290.741 ingetrokken. In haar zevende grief in de zaak met zaaknummer 200.297.973 stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden doordat de man in strijd met het vonnis gemeenschappelijke spullen heeft meegenomen toen hij vertrok en dat zij daarom genoodzaakt was om andere spullen te kopen. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat niet is gebleken van de noodzaak van directe aanschaf van spullen die zij anders niet had hoeven kopen na verdeling. De man voert verweer. Van enige noodzaak om de genoemde spullen direct aan te moeten schaffen blijkt nog steeds niet. Als er al sprake zou zijn van enige schade – wat door de man wordt betwist – welke toe te rekenen is aan de man, heeft de vrouw de verplichting te schade ex artikel 6:101 BW te beperken. Indien en voor zover de vrouw haar eis handhaaft, eist de man vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor het moeten laten hooien en moeten laten ophalen van zijn spullen. De totale schade bedraagt dan € 1.758,74.
5.14
Het hof heeft reeds bepaald dat hij de vermeerderingsvordering van de man van € 1.758,74 als zijnde in strijd met twee-conclusie-regel buiten beschouwing zal laten, zie rov. 5.2. De vordering van de vrouw moet ook in hoger beroep worden afgewezen. Het hof begrijpt de stelling van de vrouw zo dat zij schade heeft geleden omdat zij met spoed zaken moest vervangen die door de man waren meegenomen en die daardoor tegen hoge nieuwprijzen moesten worden gekocht. Nog daargelaten wat de grondslag van de vordering is, is deelt het hof, na eigen onderzoek, het oordeel van de rechtbank dat van die gestelde noodsituatie niet is gebleken. Tegenover de betwisting door de man had het op de weg van de vrouw gelegen haar stelling veel beter te onderbouwen dan met het overleggen van de aankoopnota’s van tuinmachines en gereedschap. Ook stelt het hof vast dat de vrouw in haar stellingen geen aandacht besteedt aan het effect op de hoogte van de schade ten gevolge van het feit dat zij nu beschikt over nieuwe zaken in plaats van gebruikte (tweedehands) zaken. De grief faalt.
verdeling van de eenvoudige gemeenschappen
uitgangspunten in het kader van de beoordeling
5.15
Artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat, indien deelgenoten geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, de rechter de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt, rekening houdende naar billijkheid met de belangen van partijen en het algemeen belang. Voorts is de rechter bij de vaststelling van de verdeling of de gelasting van de wijze van verdeling niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben verzocht en behoeft hij niet – expliciet – in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd.
botter (grief 6 man en grief 1 in incidenteel appel vrouw in de zaak met zaaknummer 200.290.741)
5.16
De toedeling van de botter aan de man voor een waarde van € 30.000,- is tussen partijen niet in geschil. Op de mondelinge behandeling hebben partijen in onderling overleg afspraken gemaakt over het ophalen van de botter. De gemaakte afspraken over het ophalen van de botter krijgen in de maand september 2022 hun beslag. De man zal repareren datgene wat weggehaald wordt ten tijde van het ophalen/weghalen van de botter, maar kan het weiland achter laten in de staat waarin het weiland zich na het weghalen van de botter bevindt. Partijen hebben ook afgesproken dat gedurende maximaal zeven dagen één tot tien personen op het terrein bezig zullen zijn om de botter, samen met de onderdelen die volgens verkeersopvattingen bij de botter behoren (waaronder voorraden/materialen ter vervanging/herstel) op te kunnen halen. Vorenstaande maakt dat de grieven van partijen niet meer besproken hoeven te worden.
landbouwwerktuigen en machinerieën (grief 7 man en grief 2 in incidenteel appel vrouw in de zaak met zaaknummer 200.290.741)
5.17
In zijn zevende grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de paardentrailer evenals de Schuitemaker SMS3000 meststrooier eigendom van de vrouw zijn. Voorts dat aan de vrouw worden toegedeeld de JD 2250 tractor (€ 7.500,-), de Trekkerbak 150 Jaco (€ 150,-), de houtklover groot (€ 950,-) en de bladblazer KWH 860H (€ 800,-), waarbij de man recht heeft op vergoeding van de helft van de waarde daarvan, in totaal € 4.700,-. De man zou na betwisting door de vrouw onvoldoende hebben onderbouwd dat de grote houtklover zijn eigendom is. De man wil alle voertuigen en apparaten toegewezen krijgen, onder vergoeding van de helft van de waarde (conform taxatie [naam3] ) aan de vrouw.
5.18
De vrouw voert verweer en stelt ook incidenteel hoger beroep in. Zij betwist dat de paardentrailer gezamenlijk eigendom is. De paardentrailer is geen voertuig in de zin van de samenlevingsovereenkomst. Zij gebruikt de paardentrailer voor haar hobby. De vrouw heeft de trailer aangeschaft en met geld van haar eigen bankrekening betaald. De paardentrailer behoort haar persoonlijk toe. De oude trailer was haar eigendom en de nieuwe trailer is dat ook. De trailer staat op haar naam (prod. 79). De Schuitemaker meststrooier was eigendom van haar ouders en de vrouw heeft deze geërfd, zie de verklaring van haar zus (prod. 80).
5.19
Het hof overweegt als volgt. De paardentrailer is door de vrouw aangeschaft, betaald en geleverd en valt dus buiten de verdeling. De meststrooier heeft de vrouw van haar ouders gekregen en behoort daarom tot haar privéeigendom. Ook de meststrooier valt daarmee buiten de verdeling. Voor het overige is door de vrouw als onweersproken gesteld (zie pleitnota, eerste pagina, alinea 5) dat de man inmiddels alle attributen heeft gekregen die bij de landgraafmachine en MF tractor en kleine houtkloof horen en passen. De tuintractor, motorzagen en bladblazer had de man reeds meegenomen. Ook heeft de man de graafbak behorende bij de landgraafcombinatie meegekregen. Voorts heeft de vrouw aangegeven dat zij de attributen van de JD tractor graag wil houden. Het hof ziet in het vorenstaande geen aanleiding voor vernietiging van de beslissing van de rechtbank en zal de beschikking op deze onderdelen bekrachtigen. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat hij nog recht heeft op een vergoeding van de vrouw ter zake en de vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat er aanleiding is voor een andere verdeling dan door de rechtbank is vastgesteld. Zowel de grief van de man als die van de vrouw faalt.
inboedel(zaken) (grief 8 van de man in de zaak met zaaknummer 200.290.741, grieven 1 tot en met 7 man en grief 1 tot en met 8 in incidenteel appel vrouw in de zaak met zaaknummer 200.297.973)
5.2
Grief 8 van de man in de zaak met zaaknummer 200.290.741 behoeft geen bespreking, nu voor wat betreft de inboedel bij vonnis van 23 september 2020 geen eindbeslissing is gegeven. Eerst bij vonnis van 21 april 2021 heeft de rechtbank ter zake van de inboedelzaken van partijen geoordeeld en beslist.
5.21
De grieven 1, 6 en 7 van de man in principaal hoger beroep en de grieven 1, 6 en 8 van de vrouw in incidenteel hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.297.973 hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven dan ook geen bespreking.
5.22
De rechtbank heeft op iedere door partijen aangevoerde inboedelzaak (de vier lijsten die in eerste aanleg zijn aangeleverd) gerespondeerd. Na eigen onderzoek neemt het hof de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. In hoger beroep zijn geen argumenten door partijen aangevoerd die aanleiding geven tot een andere verdeling van de goederen of bepaling van een andere waarde van de overbedelingsvergoeding dan zoals door de rechtbank is vastgesteld. Het hof zal ter zake van de inboedelzaken het vonnis van 21 april 2021 bekrachtigen. De grieven van beide partijen falen. Vorenstaande laat onverlet dat het partijen vrij staat om in onderling overleg af te wijken van de beslissing van de rechtbank van 21 april 2021.
resumé
5.23
Partijen moeten met inachtneming van dit arrest de vordering in de veroordeling van de vrouw her/verrekenen, de uitkomst verminderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 162.000,- vanaf 26 juli 2019 tot en met 21 april 2021 en met inachtneming van de termijnen als bedoeld in artikel 8 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst, waarvan vier termijnen reeds zijn vervallen en de laatste termijn op 8 juli 2023 zal vervallen.

6.De slotsom

6.1
In de zaak met zaaknummer 200.290.741 falen de grieven 1, 3, 4 en 7 van de man in principaal hoger beroep, slaagt zijn grief 2 en grief 5 slaagt gedeeltelijk en behoeven de grieven 6 en 8 geen bespreking. Voorts behoeft grief 1 van de vrouw geen bespreking, falen grieven 2 en 4 en slaagt grief 3 in incidenteel hoger beroep.
6.2
In de zaak met zaaknummer 200.297.973 behoeven de grieven 1, 6 en 7 van de man in principaal hoger beroep geen bespreking en falen de grieven 2 tot en met 5. Voorts behoeven de grieven 1, 6 en 7 van de vrouw in incidenteel hoger beroep geen bespreking en falen de grieven 2 tot en met 5 en faalt ook grief 8.
6.3
Gelet op de omstandigheid dat partijen gewezen samenlevers zijn en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten van het hoger beroep in beide zaken worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.290.741
7.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 23 september 2020, verbeterd bij vonnis van 16 december 2020, en opnieuw rechtdoende:
7.2
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van € 1.586,24 (conform rov. 5.4 en 5.9 respectievelijk € 336,24 en € 1.250,-);
7.3
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
in de zaak met zaaknummer 200.297.973
7.4
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 21 april 2021, behoudens voor wat betreft de vastgestelde veroordelingssom van € 105.476,26 onder rov. 3.1;
7.5
bepaalt dat partijen de veroordelingssom her/verrekenen met inachtneming van de bedragen genoemd onder rov. 7.2, de uitkomst te verminderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 162.000,- vanaf 26 juli 2019 tot en met 21 april 2021, waarbij de vrouw gerechtigd is tot betaling in vijf jaarlijkse termijnen op de wijze als bedoeld in artikel 8 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst (zie ook rov. 5.12 en 5.22);
in beide zaken
7.6
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
7.7
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.U.M. van der Werff, M.H.F. van Vugt en H. Phaff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.