Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
€ 50,00
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen [appellant], de eigenaar van een Porsche 911, en [geïntimeerde], een autorestaurateur. [geïntimeerde] vordert betaling van facturen voor de restauratie en stalling van de Porsche, terwijl [appellant] stelt dat hij geen geld verschuldigd is en zijn auto terug wil. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij [appellant] in 2010 opdracht gaf aan [geïntimeerde] voor de restauratie van de Porsche. In 2018 ontving [appellant] een vordering van [geïntimeerde] voor een bedrag van € 38.391,75 aan reparatie- en stallingskosten. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen, maar zowel partijen zijn in hoger beroep gegaan.
Het hof oordeelt dat de vordering van [geïntimeerde] niet is verjaard, omdat er geen sprake is van een roerende zaak die nog tot stand moet worden gebracht. Het hof stelt vast dat de dienstverlening van [geïntimeerde] de restauratie van de Porsche betreft en dat de verkoop van onderdelen bijkomstig is. Het hof wijst de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van stallingskosten af, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.696,55 voor de werkzaamheden die hij heeft erkend, plus buitengerechtelijke incassokosten. De vordering van [appellant] tot teruggave van de Porsche wordt toegewezen, met een dwangsom voor het geval [geïntimeerde] niet aan deze veroordeling voldoet. Het hof compenseert de proceskosten in reconventie, omdat de vordering van [appellant] prematuur was. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd en het hof doet opnieuw recht.