ECLI:NL:GHARL:2022:8287

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
200.309.881
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugverhuizing van kinderen binnen een straal van 30 autominuten van de woning van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugverhuizing van twee minderjarige kinderen naar een woning binnen een straal van 30 autominuten van de woning van hun vader. De moeder, die met de kinderen in [woonplaats1] woont, heeft in eerste aanleg een beschikking gekregen die haar verplichtte om terug te verhuizen naar de Achterhoek. De vader heeft in het incidenteel hoger beroep verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en om een zorgregeling vast te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds de geboorte van de kinderen de primaire opvoeder is geweest en dat beide ouders in staat zijn om voor de kinderen te zorgen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de moeder werd bevolen om met de kinderen terug te verhuizen. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn om terug te verhuizen, maar heeft tijd nodig om een woning te vinden. Het hof heeft een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat de moeder niet aan de terugverhuizing voldoet. De zorgregeling is vastgesteld, waarbij de vader de kinderen eenmaal per veertien dagen op vrijdag ophaalt en de moeder de kinderen op zondag weer ophaalt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.309.881-01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 384978 en 392984)
beschikking van 27 september 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A.E. van Nimwegen te Delfzijl,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. J.G. Kalk te Nijmegen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 april 2021 en 27 januari 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De beschikking van 27 januari 2022 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 april 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Nimwegen van 3 augustus 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Kalk van 5 augustus 2022 met producties;
- de pleitnotitie van mr. Van Nimwegen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 augustus 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de GI (via een digitale beeldverbinding);
  • een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , [in] 2016 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] , [in] 2017 te [plaats2] .
De vader heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend. De moeder had aanvankelijk alleen het gezag over de kinderen. Bij beschikking van 9 april 2021, heeft de rechtbank de moeder en de vader gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
De moeder heeft ook een zoon uit een eerdere relatie, [de minderjarige3] genaamd. Hij woont bij de moeder en is 15 jaar.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 9 april 2021 onder toezicht van de GI. De termijn van de ondertoezichtstelling loopt, na verlenging, tot 9 december 2022.
3.4
De moeder heeft de gezamenlijke woning van partijen met de kinderen in maart 2021 verlaten en is bij haar moeder en stiefvader in [plaats3] gaan verblijven. Per juli 2021 heeft de moeder met de kinderen een woning in [woonplaats1] betrokken. Die woning is door haar familie gekocht en wordt door haar van de familie gehuurd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder bevolen om uiterlijk zondag 8 mei 2022 met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] terug te verhuizen naar de Achterhoek, althans naar een woning binnen een straal van 30 autominuten (ANWB-routeplanner) van de woning van de vader aan de [adres] , [woonplaats2] . Verder is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald en er is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld (eenmaal per veertien dagen verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader, alsmede de helft van de vakanties) die onder regie van de GI nader kan worden ingevuld en uitgebreid. Het verzoek van de vader tot vervangende toestemming om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in te schrijven op basisschool [naam1] te [woonplaats2] heeft de rechtbank afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
Bij beschikking van dit hof van 2 juni 2022 is het incidentele verzoek van de moeder tot schorsing van de beslissing van de rechtbank over de terugverhuizing afgewezen en is het incidentele verzoek van de vader in zoverre toegewezen dat is bepaald dat de moeder met ingang van 16 juli 2022 een dwangsom verbeurt van € 50,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de plicht tot terugverhuizing voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt. Tevens heeft het hof in deze beschikking bepaald dat zolang de moeder nog niet is terugverhuisd de vader in het kader van de zorg- en contactregeling [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op vrijdag ophaalt, [de minderjarige1] bij school en [de minderjarige2] bij de moeder thuis, en dat de moeder de kinderen op zondag om 15.30 uur ophaalt bij de vader.
4.3
De bedoeling van het hoger beroep van de moeder is dat zij alsnog toestemming krijgt om met de kinderen in [woonplaats1] te blijven wonen; zo nodig wordt eerst een bijzondere curator benoemd of een onderzoek door de raad verricht. De bedoeling van het hoger beroep van de vader is dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem hebben en dat er een zorgregeling wordt vastgesteld voor de verschillende situaties die mogelijk zijn afhankelijk van de woonplaats van de moeder en de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De vader wil een dwangsom verbinden aan de veroordeling van de moeder terug te verhuizen naar de Achterhoek.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Allereerst stelt het hof vast dat uit een e-mail van de secretaresse van mr. Van Nimwegen aan het hof van 8 juli 2022 met als bijlage een verzendbewijs via Zivver blijkt dat het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep tijdig is ingediend.
5.2
Het hof ziet geen aanleiding om een bijzondere curator te benoemen, zoals de moeder heeft verzocht. De raad heeft redelijk recent een uitgebreid onderzoek verricht en tijdens de mondelinge behandeling ook een aanvullend advies uitgebracht. Daarnaast is er ook nog een vanuit de GI aangestelde jeugdbeschermer in deze procedure betrokken. De belangen van de kinderen zijn daarmee voldoende duidelijk door onafhankelijke professionals toegelicht. Het hof ziet mede gelet op het feit dat de raad ter zitting heeft geadviseerd op basis van de huidige stand van zaken, ook geen aanleiding om de raad te vragen nogmaals een onderzoek naar de situatie van de kinderen te doen.
Juridisch kader
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. Deze regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, een beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, alsook een beslissing over een (terugverhuizing), omvatten.
Hoofdverblijfplaats
5.4
Het hof is overeenkomstig het advies van de raad van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Beide ouders zijn in staat om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Zoals de rechtbank heeft overwogen staat vast dat de moeder sinds de geboorte van de kinderen de primaire opvoeder is geweest. Het hof ziet - evenals de rechtbank en de raad - geen reden om deze situatie te wijzigen. Dat de moeder tot nu toe geen gehoor heeft gegeven aan de beslissing om terug te verhuizen naar een woning die is gelegen binnen een straal van 30 autominuten van de vader maakt dit niet anders. Het hof neemt bij zijn beslissing het volgende in aanmerking.
Uit het rapport van de raad volgt dat de problematiek in deze zaak vooral gelegen is in de verstoorde verstandhouding tussen de ouders. Beide ouders reageren vanuit hun emotie op elkaar. De vader moet leren zijn emoties beter te reguleren en de moeder heeft hulp en ondersteuning nodig om haar ervaringen, waardoor bij haar angst voor de vader is ontstaan, te verwerken. De moeder heeft stukken overgelegd in deze procedure waaruit blijkt dat zij hulp heeft gezocht.
De GI heeft meegedeeld dat hulp en ondersteuning voor de kinderen is ingezet en dat de kinderen zich goed ontwikkelen. De uitvoering van de zorgregeling en het O(ouderschap) N(a) S(cheiding)-traject verlopen zoals zou moeten. Dat is volgens de GI een compliment aan de ouders waard. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de ouders de mediation in het kader van het ONS-traject ook weer gaan oppakken en dat het de bedoeling is dat er nog aanvullende therapie voor [de minderjarige1] zal worden ingezet. [de minderjarige1] is hiervoor aangemeld in de Achterhoek, aldus de GI.
Het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
(Terug)verhuizing
5.5
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof over het verschil van mening over de verhuizing van de moeder met de kinderen naar het Noorden, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.6
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden (de overwegingen 4.8. tot en met 4.18. in de bestreden beschikking), die het hof na eigen beoordeling tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de vestiging van de moeder en de kinderen in de huidige woonplaats [woonplaats1] niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft de in rechtsoverweging 5.5. genoemde omstandigheden in haar oordeel betrokken. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
De vader is door de grote afstand tussen [woonplaats2] en [woonplaats1] onvoldoende in staat om een substantiële rol in de opvoeding van de kinderen op zich te nemen, terwijl de vader die rol wel graag wil vervullen. De vader heeft in het verleden ook een substantiële rol in het leven van de kinderen vervuld. De moeder heeft dit weliswaar betwist met haar stelling dat de vader zes dagen per week aan het werk was, maar het hof passeert deze stelling nu de vader met de moeder en de kinderen jarenlang een gezin heeft gevormd en heeft samengeleefd, waarbij hij ook heeft bijgedragen aan de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het is voor de ontwikkeling van deze jonge kinderen belangrijk dat zij ook een goede band met hun vader kunnen onderhouden en uitbouwen en daarvoor is het nodig dat zij vaak bij hem kunnen zijn.
Het hof is daarom conform het advies van de raad van oordeel dat het in het belang van de kinderen is om van de moeder te verlangen dat zij weer dichter bij de vader gaat wonen. De door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde straal van 30 autominuten acht het hof redelijk en haalbaar. Dat de moeder inmiddels al anderhalf jaar in het noorden van het land woont en daar een in haar optiek rustige situatie heeft gecreëerd staat aan een terugverhuizing niet in de weg volgens de raad. De kinderen gaan terug naar hun vertrouwde omgeving en zijn flexibel genoeg om naar een andere woonplaats en school verhuizen in de Achterhoek, aldus de raad. Daar komt naar het oordeel van het hof bij dat de moeder de lastige situatie zelf heeft gecreëerd, door zonder noodzaak en overleg helemaal in het noorden van het land te gaan wonen. De gevolgen van een terugverhuizing voor [de minderjarige3] kunnen met hulpverlening worden opgevangen en ook de vormen van hulpverlening die voor de moeder en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden ingezet, kunnen na de verhuizing naar de Achterhoek worden overgedragen en voortgezet.
5.7
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ook verklaard dat zij begrijpt dat zij moet terugverhuizen en bereid is om dat te doen. Zij verzoekt met name om tijd te krijgen voor het zoeken naar een woning. Zij stelt dat zij zich in de omgeving van [woonplaats2] overal heeft ingeschreven als woningzoekende en de laatste maanden op een zeer groot aantal woningen heeft gereageerd, maar dat het ernaar uit ziet dat het nog de nodige tijd in beslag zal nemen voordat zij daadwerkelijk een woning toegewezen krijgt. Het hof constateert dat de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing van de rechtbank tot terugverhuizing reeds op 27 januari 2022 is gegeven. Duidelijk is dat de moeder aanvankelijk veel emotionele weerstand had tegen deze beslissing. In de beschikking van dit hof van 2 juni 2022 heeft het hof overwogen dat de moeder onverkort dient te voldoen aan de beslissing in de bestreden beschikking en dus zo spoedig mogelijk moet terugverhuizen. Dit heeft de moeder tot nu toe nog niet gedaan. Van de moeder wordt verwacht dat zij echt alles op alles gaat zetten om de terugverhuizing alsnog op zeer korte termijn te kunnen realiseren. Zo nodig kan de moeder het aanbod van de vader aannemen, waarbij de vader zijn woning verlaat zodat de moeder daar met de kinderen kan intrekken. De moeder stelt dat dit niet van haar en de kinderen (en in het bijzonder van [de minderjarige3] ) gevergd kan worden vanwege de nare herinneringen aan gebeurtenissen in de woning. Het hof overweegt dat dit niet overtuigt omdat de moeder in een eerder stadium wel wenste dat de vader de woning verliet zodat zij daar met de kinderen kon blijven wonen. Verder geldt ook hier dat zij hiervoor hulpverlening kan inschakelen. In lijn met de eerder genoemde beslissing van 2 juni zal het hof opnieuw een dwangsom vaststellen omdat de moeder in ieder geval tot aan de mondelinge behandeling nog steeds geen gevolg heeft gegeven aan de beslissing van de rechter(s) dat zij moet terugverhuizen. Deze dwangsom stelt het hof met het oog op de financiële situatie van de moeder wederom op € 50,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de plicht tot terugverhuizing voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt. Het hof zal deze dwangsom laten ingaan vanaf het moment dat deze beschikking aan de moeder betekend is.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.8
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de uitvoering van de zorgregeling goed verloopt. De raad heeft geadviseerd de huidige zorgregeling ook na de terugverhuizing te handhaven en de hulp in de nieuwe woonomgeving zo snel mogelijk voort te zetten. Daarna kan onder regie van de GI worden bekeken in hoeverre de zorgregeling met de vader kan worden uitgebreid en of op den duur sprake kan zijn van een co-ouderschaps-regeling. Het hof is het eens met de beslissing van de rechtbank en het advies van de raad over de zorgregeling en zal de bestreden beschikking daarom ten aanzien van de zorgregeling bekrachtigen, met dien verstande dat de door dit hof in de beschikking van 2 juni 2022 vastgestelde haal- en brengregeling voor de weekenden wordt opgenomen in de zorgregeling.
De moeder is altijd de primaire opvoeder van de kinderen is geweest. Het hof vindt dat het niet in het belang van de kinderen is dat zij bij de vader zullen verblijven zolang de moeder nog niet binnen 30 autominuten reisafstand van [woonplaats2] woont. De verzoeken van de vader in het incidentele hoger beroep over de zorgregeling/het co-ouderschap worden daarom afgewezen.
Tot slot
5.9
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te geven om de kinderen in te schrijven op basisschool [naam1] te [woonplaats2] , dan wel afhankelijk van [de minderjarige2] indicatie [de minderjarige2] in te schrijven op SBO [naam2] te [woonplaats2] , afwijzen. Nog niet bekend is immers in welke woonplaats de moeder met de kinderen gaat wonen.
5.1
Het hof zal bepalen dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) omdat partijen ieder deels gelijk en ongelijk hebben gekregen en vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).
5.11
Hoewel de bestreden beschikking grotendeels bekrachtigd wordt, zal het hof voor de duidelijkheid de bestreden beschikking vernietigen en op ieder onderdeel opnieuw beslissen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 januari 2022, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben;
beveelt de moeder om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] terug te verhuizen naar een woning binnen een straal van 30 autominuten (ANWB-routeplanner) van de woning van de vader aan de [adres] , [woonplaats2] ;
bepaalt dat de moeder met ingang van de dag waarop deze beschikking aan haar is betekend een dwangsom verbeurt van € 50,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan het bevel tot terugverhuizing voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
stelt vast als regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken:
  • dat de vader [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eenmaal per veertien dagen op vrijdag ophaalt, [de minderjarige1] bij school en [de minderjarige2] bij de moeder en wanneer er geen school is beide kinderen om 16.00 uur bij de moeder, en dat de moeder de kinderen op zondag om 15.30 uur ophaalt bij de vader en dat deze regeling onder regie van de GI kan worden uitgebreid;
  • dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld in onderling overleg en indien nodig onder regie van de GI;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.H. Lieber en
I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 27 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.