ECLI:NL:GHARL:2022:8509

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
200.306.205/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid van vorderingen onder de wettelijke appelgrens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, Mortgage Venture B.V. en een andere appellant, waren in hoger beroep gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de appellanten tegen de geïntimeerden, waaronder verschillende natuurlijke personen en De Vennen Holding B.V. De geïntimeerden stelden dat de vorderingen van de appellanten niet ontvankelijk waren, omdat deze onder de wettelijke appelgrens van € 1.750,- blijven. Het hof heeft vastgesteld dat de vorderingen van de geïntimeerden, zonder rekening te houden met een specifieke vordering van de Werkgroep pachtgelden, onder deze grens blijven. Het hof oordeelde dat de kosten van de Werkgroep pachtgelden niet meegeteld mogen worden bij het bepalen van de waarde van de afzonderlijke vorderingen. Hierdoor concludeerde het hof dat de appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep tegen de geïntimeerden 2, 3 en 9. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor beraad partijen, waarbij partijen de mogelijkheid hebben om een akte te nemen of een mondelinge behandeling te verzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.306.205/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9009711)
arrest van 4 oktober 2022
in de zaak van

1.Mortgage Venture B.V.,

gevestigd te Lelystad,
2. [appellant2] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellanten,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
Mortgage c.s.,
advocaat: mr. W.F. Wienen, die kantoor houdt te Almere,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,

2. [geïntimeerde2] ,

wonende te [woonplaats3] ,
hierna:
[geïntimeerde2],

3. [geïntimeerde3] ,

wonende te [woonplaats4] ,
hierna:
[geïntimeerde3],

4. [geïntimeerde4] ,

wonende te [woonplaats5] ,

5. [geïntimeerde5] ,

wonende te [woonplaats5] ,

6. [geïntimeerde6] ,

wonende te [woonplaats6] ,

7. [geïntimeerde7] ,

wonende te [woonplaats7] ,

8. De Vennen Holding B.V.,

gevestigd te Zuidwolde,
9. [geïntimeerde9],
wonende te [woonplaats8] ,
hierna:
[geïntimeerde9],
geïntimeerden,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.T.A.M. van Mierlo, die kantoor houdt te Zwolle.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 8 september 2021 van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 7 december 2021,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte op ontvankelijkheidsverweer geïntimeerden van Mortgage c.s.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het griffiedossier.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
Geïntimeerden voeren in hun memorie van antwoord aan dat Mortgage c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep ten aanzien van geïntimeerden [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [geïntimeerde9] , nu deze vorderingen niet boven de wettelijke appelgrens uitkomen van € 1.750,-. In productie 11 bij de inleidende dagvaarding is de totale hoofdsom van € 13.855,97 per geïntimeerde uitgesplitst. Bij memorie van antwoord is door geïntimeerden voor wat betreft de appelgrens een nieuw overzicht overgelegd met een berekening van de hoogte van de afzonderlijke vorderingen. Volgens dit overzicht heeft [geïntimeerde2] een totale vordering op Mortgage c.s. van € 1.685,90, [geïntimeerde3] van € 1.492,70 en [geïntimeerde9] van € 923,76. Deze vorderingen bestaan uit hun deel van de totale hoofdsom, de wettelijke rente en een indivi-dueel gedeelte van de buitengerechtelijke incassokosten. Reeds ontvangen bedragen zijn op de totale vorderingen in mindering gebracht.
3.2
Mortgage c.s. bestrijden het niet-ontvankelijkheidsverweer met de stelling dat geïntimeerden bij deze laatste berekening geen rekening hebben gehouden met de in eerste aanleg ingestelde vordering op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW van € 3.161,26. Deze vordering betreft de gemaakte kosten van de Werkgroep pachtgelden en is separaat naast de vorderingen van buitengerechtelijke incassokosten (van € 1.014,-) en de proceskosten ingesteld. Mortgage c.s. voeren aan dat deze vordering van € 3.161,26 meetelt voor het bepalen van de waarde van de afzonderlijke vorderingen en verwijzen hierbij naar een uitspraak van dit hof van 21 mei 2019. [1]
3.3
Het hof stelt het volgende voorop. Artikel 332 lid 1 Rv stelt hoger beroep open van in eerste aanleg gewezen vonnissen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te oordelen niet meer beloopt dan € 1.750,-. Voor de bepaling van de waarde van de vordering wordt de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen. Proceskosten blijven bij het bepalen van de waarde van de vordering (in deze zaak niet aan de orde zijnde uitzonderingen daargelaten) buiten beschouwing.
3.4
Vast staat dat de vorderingen van [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [geïntimeerde9] zonder (hun deel van) de vordering van de Werkgroep pachtgelden onder de appelgrens blijven. Het hof dient thans te beoordelen of deze vordering in het kader van de appelgrens moet worden meegenomen bij het bepalen van de waarde van de afzonderlijke vorderingen.
3.5
Ter onderbouwing van deze vordering hebben geïntimeerden als productie 16 bij de inleidende dagvaarding een urenspecificatie van J.G.M. Bontje en J. Doeksen opgenomen die ziet op verrichtte werkzaamheden voor de Werkgroep pachtgelden ten behoeve van deze procedure in de maanden juli, september en oktober 2020. Uit deze specificatie blijkt dat deze werkzaamheden (grotendeels) verband houden met de voorbereiding van deze procedure. Het hof is dan ook van oordeel dat deze kosten onder de reguliere proceskosten vallen en dus niet mogen worden meegenomen bij het in verband met de appelgrens bepalen van de waarde van de afzonderlijke vorderingen.
3.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de waarde van de vorderingen van [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [geïntimeerde9] onder de appelgrens van € 1.750,- blijft. Dat brengt mee dat Mortgage c.s. in hun hoger beroep ten aanzien van geïntimeerden sub 2, 3 en 9 niet kunnen worden ontvangen.
3.7
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor beraad partijen. Partijen kunnen dan aangeven of zij nog een akte willen nemen, een mondelinge behandeling willen of arrest vragen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart Mortgage c.s. niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [geïntimeerde9] ;
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 18 oktober 2022voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
4 oktober 2022.