In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021, en de mogelijkheid van plaatsing van de moeder en het kind in een Moeder-Kindhuis. De ouders van de minderjarige zijn betrokken in een hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 9 augustus 2022 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige heeft verlengd tot 20 augustus 2023. De moeder heeft in hoger beroep één grief ingediend en verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen. De GI verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de beschikking.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2022 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en was ook de vader aanwezig. De moeder heeft aangegeven dat zij zich heeft ingespannen om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen en dat zij spijt heeft van een eenmalig drugsgebruik dat heeft geleid tot de uithuisplaatsing. De GI heeft echter betoogd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is vanwege de ernst van de problematiek van de moeder, waaronder terugkerend drugsgebruik.
Het hof heeft geconcludeerd dat het onvoldoende voorgelicht is om een verantwoorde beslissing te nemen en heeft de behandeling van de zaak aangehouden. Het hof heeft de GI verzocht om te onderzoeken waar en wanneer plaatsing van de moeder en de minderjarige in een moederkindhuis mogelijk is, met een deadline van 6 november 2022 voor de informatievoorziening. De ouders krijgen de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van het stuk van de GI schriftelijk te reageren, waarna het hof schriftelijk zal beslissen of een nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Iedere verdere beslissing is aangehouden.