ECLI:NL:GHARL:2022:8553

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
200.308.155
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van een ouder op verzoek van de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van een moeder over haar twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers, had hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin op verzoek van de raad voor de kinderbescherming het gezag van de moeder was beëindigd. De raad, als verweerder in hoger beroep, stelde dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd en dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2022 was de moeder aanwezig, bijgestaan door haar advocaat en een tolk. De vader van de kinderen was ook aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de raad en de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in het verleden met een machtiging uit huis zijn geplaatst en dat er een langdurige ondertoezichtstelling heeft plaatsgevonden.

Het hof heeft de grieven van de moeder, die betoogde dat de raad oneigenlijk gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om het gezag te beëindigen, verworpen. Het hof oordeelde dat de raad de bevoegdheid heeft om een verzoek tot beëindiging van het gezag in te dienen, en dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was om het gezag van de moeder te beëindigen. De kinderen hadden behoefte aan stabiliteit en veiligheid, en het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om deze te bieden. De beschikking van de rechtbank Gelderland werd dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.155
(zaaknummer rechtbank Gelderland 394379)
beschikking van 6 oktober 2022
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.P.G.Willemse-Schoenmakers te Ulft, gemeente Oude IJsselstreek,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verder te noemen: de GI,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 maart 2022;
- het verweerschrift van de raad.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 september 2022 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Namens de raad en de GI zijn vertegenwoordigers naar de mondelinge behandeling gekomen. De vader was ook aanwezig.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn tijdens het inmiddels ontbonden huwelijk van de ouders geboren:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 te [plaats1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige1] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 te [plaats1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige2] .
Tot aan de bestreden beschikking werd het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uitgevoerd door de ouders. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de vader.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Gelderland van 8 maart 2016 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 28 februari 2022 tot 8 maart 2023.
3.3
In de periode van 21 augustus 2019 tot 26 februari 2020 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met een machtiging uit huis geplaatst in een pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd.
4.2
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter kan het gezag van een ouder op verzoek van de raad beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt (artikel 1:266 en 267 BW).
5.2
De moeder stelt in de grieven 1 en 2 dat de raad oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van artikel 1:266 BW om beëindiging van haar gezag te verzoeken. Volgens de moeder had de vader een procedure met een verzoek tot het toekennen van eenhoofdig gezag moeten starten omdat geen sprake is van een machtiging tot uithuisplaatsing. De raad weerspreekt dit en stelt zich op het standpunt dat de wetgever aan de raad de bevoegdheid heeft toegekend een verzoek tot beëindiging van het gezag in te dienen. De raad heeft onderzoek ingesteld en vervolgens in het belang van de kinderen tot het indienen van het verzoek besloten.
Het hof is, anders dan de moeder, van oordeel dat het gelet op de in overweging 5.1 genoemde wettelijke systematiek de raad een dergelijk verzoek kan indienen. Het is vervolgens aan de rechter om te beslissen of de gronden voor een gezagsbeëindiging zich voordoen. [1]
5.3
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen onderzoek tot de zijne maakt, is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk het gezag van de moeder over hen te beëindigen. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de kinderen getraumatiseerd zijn en belast worden door de ernstig verstoorde verhoudingen tussen ouders. Zorgelijk is dat moeder de problematiek van de kinderen niet lijkt in te zien of te (h)erkennen, laat staan dat zij haar eigen aandeel hierin ziet. Dit betekent dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling.
[de minderjarige1] ziet zijn moeder al lange tijd niet meer en hij is erg bang voor haar. Moeder ontkracht het trauma van [de minderjarige1] en laat hem daardoor niet in zijn waarde. [de minderjarige2] ziet haar moeder een keer per drie maanden. De moeder heeft vier keer per jaar contact met [de minderjarige2] . Dat contact verloopt goed, maar de moeder heeft hierin wel voortdurend aansturing nodig. Het hof acht de moeder niet in staat binnen een voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aanvaardbare termijn - samen met de vader - de verantwoordelijkheid te dragen voor hun verzorging en opvoeding.
De kinderen hebben rust, stabiliteit en veiligheid nodig zodat zij kunnen toekomen aan hun eigen ontwikkeling en zij gebeurtenissen uit het verleden kunnen verwerken. De kinderen ervaren het als onveilig dat hun moeder het gezag heeft, terwijl zij niet in staat is voor hen te zorgen en hen op te voeden en de daartoe nodige beslissingen te nemen. Voor de kinderen is het belangrijk dat duidelijk is dat de vader als hun opvoeder de beslissingen over hen neemt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
22 december 2021
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, P.B. Kamminga en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 6 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHARL:2018: 1330