ECLI:NL:GHARL:2022:8725

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
200.301.847
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de partneralimentatie tussen een vrouw en een man. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de partneralimentatie was vastgesteld op € 1.986,- per maand. De vrouw verzocht het hof om de partneralimentatie te verhogen naar € 6.765,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2020 of 25 november 2020. De man, verweerder in hoger beroep, voerde verweer en vroeg het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw € 6.327,- netto per maand bedraagt. De man had verschillende lasten, waaronder hypotheeklasten en kosten voor de kinderen. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld over drie periodes: vanaf 6 mei 2021, 1 januari 2022 en 1 juni 2022. De man had een draagkracht van respectievelijk € 4.763,-, € 3.606,- en € 3.868,- per maand. Het hof oordeelde dat de man niet meer dan zijn huidige werkuren kan verrichten, gezien zijn zorg voor de kinderen en zijn recente burn-out.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de partneralimentatie vastgesteld op € 4.763,- per maand met ingang van 6 mei 2021, € 3.606,- per maand met ingang van 1 januari 2022, en € 3.868,- per maand met ingang van 1 juni 2022, met de bepaling dat deze bedragen bij vooruitbetaling moeten worden voldaan. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.847
(zaaknummer rechtbank Gelderland 387943)
beschikking van 11 oktober 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: thans mr. L.D.M. Rubens-Snijders te Nijmegen (voorheen mr. E.M.G. Pouls),
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.W. Boeijink te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 oktober 2021;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Pouls van 18 maart 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Boeijink van 31 mei 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Rubens-Snijders van 20 juni 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Boeijink van 30 juni 2022 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 juli 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en A.M. Korts, tolk in de Engelse taal;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd [in] 2002.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 te [woonplaats1] ,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2006 te [woonplaats1] en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2006 te [woonplaats1] .
3.3
Bij beschikking van 4 november 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man is.
3.4
Het huwelijk van partijen is op 25 november 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.5
Partijen zijn overeengekomen dat de man voorlopig € 2.500,- per maand aan de vrouw betaalt als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - ten aanzien van de partneralimentatie - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
  • de tussen partijen overeengekomen partneralimentatie in die zin gewijzigd dat deze met ingang van 6 mei 2021 wordt bepaald op € 1.986,- per maand, vanaf de datum van de bestreden beschikking bij vooruitbetaling te voldoen; en
  • de raad voor de kinderbescherming verzocht te rapporteren en te adviseren over de mogelijkheden van een zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen, de vraag of het in het belang van de kinderen is dat de man de vrouw informeert en/of raadpleegt en de vraag of een kinderbeschermingsmaatregel is geïndiceerd.
4.2
De vrouw is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de man te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 6.765,- per maand met ingang van 1 juni 2020 dan wel 25 november 2020 dan wel een bedrag en ingangsdatum vast te stellen als het hof juist acht.
4.3
De man voert verweer en verzoekt het hof het verzoek in hoger beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de behoefte van de vrouw € 6.327,- netto per maand bedraagt.
5.2
De volgende maandelijkse lasten van de man zijn ook niet in geschil:
- € 483,- aan aftrekbare hypotheekrente;
- € 225,- aan aflossing;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 132,- aan premie zorgverzekering;
- € 32,- aan eigen risico verband houdend met de zorgverzekering;
- € 406,- aan premie lijfrente (€ 4.860,- per jaar, post 86 en post 125);
- € 1.515,- aan kosten voor de kinderen.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 1.180,- per jaar.
Grove miskenning wettelijke maatstaven
5.3
Ingevolge artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
5.4
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is gebleken van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zoals door de vrouw is aangevoerd. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw deze stelling onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat partijen een voorlopige partneralimentatie zijn overeengekomen, waarbij rekening was gehouden met een door de vrouw zelf opgestelde behoeftelijst. Niet - ook niet na de berekening van de draagkracht van de man in hoger beroep - is gebleken dat bij de totstandkoming van deze voorlopige partneralimentatie sprake was van een wanverhouding tussen partijen.
Ingangsdatum
5.5
Het hof hanteert, evenals de rechtbank, de datum van indiening van het verzoekschrift (6 mei 2021) als ingangsdatum van de verzochte (gewijzigde) onderhoudsverplichting. Vanaf dat moment kon de man daadwerkelijk rekening houden met een eventuele verhoging van de tussen partijen voorlopig vastgestelde partneralimentatie.
Het is juist dat de rechtbank de draagkracht van de man in de bestreden beschikking met ingang van 6 mei 2021op een lager bedrag heeft vastgesteld dan de tussen partijen overeengekomen voorlopig vastgestelde partneralimentatie. De rechtbank is echter niet buiten de rechtsstrijd van partijen getreden omdat de rechtbank ook heeft geoordeeld dat de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie niet hoeft terug te betalen en de man de volledige partneralimentatie tot de bestreden beschikking heeft voldaan. Daardoor heeft de vrouw geen belang meer bij deze stelling.
5.6
De stelling van de vrouw dat de man eenzijdig bedragen met de partneralimentatie verrekent, is door de man gemotiveerd weersproken en daardoor voor het hof niet vast te stellen. Deze stelling leidt evenwel niet tot het oordeel dat de ingangsdatum van de (gewijzigde) partneralimentatie op een later moment moet worden vastgesteld.
Draagkracht man
5.7
Het hof hanteert bij de vaststelling van de draagkracht van de man drie periodes, namelijk:
- met ingang van 6 mei 2021: op basis van de belastingaangifte 2021 van de man;
- met ingang van 1 januari 2022: het inkomen van de man wordt gekort door zijn ziekte;
- met ingang van 1 juni 2022: niet langer korting op het inkomen.
Inkomen met ingang van 6 mei 2021
5.8
Het hof berekent de draagkracht van de man over het jaar 2021 - anders dan de rechtbank - aan de hand van zijn inkomen zoals dat blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting 2021 (productie 28 bij journaalbericht van mr. Boeijink van 31 mei 2022):
- € 121.209,- aan belastbaar inkomen bij [naam1] ;
- € 100.768,- aan fiscale winst.
De man heeft recht op de zelfstandigenaftrek en de MKB winstvrijstelling.
Inkomen met ingang van 1 januari 2022
5.9
Met ingang van 1 januari 2022 tot 1 juni 2022 werd in verband met ziekte het inkomen van de man bij [naam1] met 10% gekort. Overeenkomstig de draagkrachtberekening van de man (productie 36 bij journaalbericht van mr. Boeijink van 30 juni 2022) houdt het hof over deze periode rekening met een bruto inkomen (op jaarbasis) van € 114.994,-.
5.1
Naast zijn dienstverband bij [naam1] schrijft de man rapporten voor [naam2] voor een vast bedrag van € 4.572,- per rapport. De man stelt dat hij na zijn burn-out in staat is om nog elf rapporten per jaar op te stellen, de vrouw meent dat de man dertien rapporten per jaar kan maken. Het hof gaat uit van twaalf rapporten per jaar (één rapport per maand) . Het inkomen van de man voor het schrijven van deze rapporten bedraagt € 54.864,- per jaar.
5.11
De man heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zijn inkomsten bij [naam3] in 2022 vergelijkbaar zijn met het inkomen in 2021. Dit komt neer op € 30.370,- (productie 25 bij journaalbericht van mr. Boeijink van 31 mei 2022).
5.12
Het inkomen van de man dat hij via het LCDR ontvangt, bedraagt € 896,- op jaarbasis (productie 26 bij het journaalbericht van mr. Boeijink van 31 mei 2022).
5.13
Ook het inkomen van de man in 2022 bij [naam4] ( [naam4] ) is volgens de man vergelijkbaar met zijn inkomen in 2021, dus € 2.314,- (productie 27 bij journaalbericht van mr. Boeijink van 31 mei 2022).
5.14
Het voorgaande betekent dat het hof, naast het inkomen van de man bij [naam1] , rekening houdt met een winst uit zijn eenmanszaak van € 88.444,- [1] .
De man heeft recht op de zelfstandigenaftrek en de MKB winstvrijstelling.
5.15
Het hof overweegt dat, in dit specifieke geval, waarin de man tijdens het huwelijk van partijen 70 uur per week werkte, bij de berekening van de draagkracht van de man rekening wordt gehouden met het inkomen dat de man daadwerkelijk verdient. Dit betekent dat het hof niet op voorhand inkomenscomponenten buiten beschouwing laat, omdat de man deze werkzaamheden in de toekomst wellicht niet meer verricht. Aan de andere kant kan, anders dan de vrouw lijkt te betogen, van de man in het kader van vaststelling van partneralimentatie niet worden verwacht dat hij nog meer werkt dan hij momenteel doet. Dit geldt temeer nu de man (grotendeels) de zorg voor de kinderen van partijen draagt en de man recent is uitgevallen met een burn-out.
Inkomen met ingang van 1 juni 2022
5.16
Met ingang van 1 juni 2022 wordt de man niet langer gekort op zijn inkomen bij [naam1] , zodat het hof vanaf deze datum weer rekening houdt met een belastbaar inkomen (op jaarbasis) van € 121.209,-.
5.17
De winst uit onderneming bedraagt vanaf deze datum nog steeds € 88.444,- op jaarbasis.
Aflossing schulden
5.18
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat alleen de aflossing op de creditcard-schuld nog ter beoordeling aan het hof voor ligt. De man stelt dat hij sinds juli 2021 gemiddeld € 255,- per maand aflost op deze schuld. Het hof stelt vast dat het saldo van de creditcard van december 2018 tot oktober 2021 slechts is afgenomen van € 4.742,68 tot € 3.667.17 (productie 18 bij het verweerschrift in hoger beroep). Dit betekent dat de man ofwel minder aflossingen heeft gedaan dan hij heeft aangevoerd ofwel nog gelden heeft opgenomen van de creditcard. Nu de man hierover geen afdoende verklaring heeft gegeven houdt het hof rekening met een aflossing van € 160,- per maand, zoals door de vrouw gesteld.
5.19
Het voorgaande betekent dat het hof rekening houdt met een totale aflossing op schulden van € 1.891,- per maand. [2]
5.2
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden heeft de man een draagkracht voor partneralimentatie van:
- € 4.763,- per maand met ingang van 6 mei 2021;
- € 3.606,- per maand met ingang van 1 januari 2022;
- € 3.868,- per maand met ingang van 1 juni 2022.
5.21
Het hof zal de partneralimentatie gelet op de onder 5.1 vastgestelde behoefte en overeenkomstig de draagkracht van de man vaststellen als na te melden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 juli 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen:
- € 4.763,- per maand met ingang van 6 mei 2021;
- € 3.606,- per maand met ingang van 1 januari 2022;
- € 3.868,- per maand met ingang van 1 juni 2022,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 11 oktober 2022 door mr. Van Os-ten Have uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.= 54.864 + 30.370 + 896 + 2.314
2.Door de rechtbank vastgestelde € 1.986,- minus door man in eerste aanleg gestelde en door rechtbank gevolgde € 255,- plus door de vrouw gestelde € 160,- per maand.