ECLI:NL:GHARL:2022:8797

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
200.302.458
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake kinderalimentatie en herbeoordeling van de draagkracht van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Overijssel een verzoek ingediend voor een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee kinderen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, wat de vrouw deed besluiten om in hoger beroep te gaan. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 16 augustus 2022 plaatsvond.

De man en de vrouw zijn de ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in 2017 en 2018. De man heeft daarnaast drie kinderen uit eerdere relaties. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen in 2019 € 279,- per kind per maand bedroeg, en na indexering in 2021 € 295,- per kind per maand. De draagkracht van de vrouw is vastgesteld op € 629,- per maand tot 1 oktober 2021 en € 537,- per maand daarna. De man heeft zijn draagkracht in hoger beroep onderbouwd met inkomensgegevens van 2021, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet veel hoger was dan in 2020.

Het hof heeft geoordeeld dat de man geen kinderalimentatie hoeft te betalen tot 1 oktober 2021, omdat zijn aandeel in de behoefte van de kinderen gelijk is aan de zorgkorting. Vanaf 1 oktober 2021 is de man verplicht om een bijdrage van € 11,- per kind per maand te betalen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.458
(zaaknummer rechtbank Overijssel 263643)
beschikking van 13 oktober 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.C. van der Weide te Enschede,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.S. Flokstra te Oldenzaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 23 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 november 2021;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Flokstra van 5 april 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Flokstra van 3 augustus 2022 met een productie ;
  • een journaalbericht van mr. Flokstra van 17 augustus 2022 met een productie ;
  • een journaalbericht van mr. Van der Weide van 23 augustus 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 augustus 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Poolse taal.
3. De feiten
3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2017, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2018.
3.2
De man heeft drie kinderen uit eerdere relaties:
  • [de jong-meerderjarige1] , geboren [in] 2001,
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2006, en
  • [de minderjarige4] , geboren [in] 2011.
[de jong-meerderjarige1] en [de minderjarige3] wonen in Polen. [de minderjarige4] woont in Nederland.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook: kinderalimentatie) van € 81,25 per kind per maand vast te stellen afgewezen.
4.2
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man aan de vrouw bij vooruitbetaling te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 81,25 per kind per maand, en naar het hof begrijpt, uiterst subsidiair op € 25,- per kind per maand, waarbij de man wordt veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De man voert verweer. De man verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

behoefte
5.1
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2019 € 279,- per kind per maand bedroeg en na indexering in 2021 € 295,- per kind per maand (in totaal € 590,- in 2021). Partijen dienen naar rato van hun draagkracht bij te dragen in deze behoefte van hun twee kinderen.
draagkracht vrouw
5.2
Tussen partijen is in hoger beroep evenmin in geschil de door de rechtbank berekende draagkracht van de vrouw tot 1 oktober 2021 van € 629,- per maand en met ingang van 1 oktober 2021 van € 537,- per maand. De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat de rechtbank bij die laatste berekening ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een aantal premies die worden ingehouden op het salaris van de vrouw in de situatie vanaf 1 oktober 2021. De man heeft niet betwist dat rekening moet worden gehouden met deze premies.
ingangsdatum
5.3
De vrouw heeft haar verzoekschrift bij de rechtbank ingediend op 22 maart 2021. Vanaf dat moment kon de man er rekening mee houden dat de rechter kinderalimentatie zou gaan vaststellen. Het hof is daarom van oordeel dat in dit geval als ingangsdatum 1 april 2021 moet worden gehanteerd.
draagkracht man
5.4
De rechtbank is bij het bepalen van de draagkracht van de man uitgegaan van zijn loon voor de loonheffing overeenkomstig de jaaropgaaf 2020 van € 25.831,-. De draagkracht van de man is dan € 229,- per maand. De vrouw heeft hiertegen een grief ingesteld, omdat zij vindt dat de man inzage had moeten geven in zijn inkomen in 2021 en de rechtbank met dat inkomen had moeten rekenen, dat volgens de vrouw hoger is.
5.5
In hoger beroep heeft de man zijn inkomensgegevens over 2021 overgelegd. Op de salarisstrook december 2021 wordt een cumulatief loon voor de loonheffing van € 26.688,94 vermeld. Het loon van de man is dus, anders dan de vrouw vermoedde, in 2021 niet heel veel hoger dan in 2020.
5.6
De man stelt primair dat hij helemaal geen draagkracht heeft voor de verzochte kinderalimentatie. Hij heeft schulden en heeft zich tot de Stadsbank gewend vanwege zijn financiële problemen. De man heeft een budgetplan van de Stadsbank overgelegd. De advocaat van de man heeft tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling in hoger beroep telefonisch van de Stadsbank vernomen dat de Stadsbank een driejarig contract met de man wil sluiten om de schulden van de man weg te werken. De meeste schuldeisers zouden inmiddels zijn aangeschreven. In het budgetplan is rekening gehouden met de door het LBIO geïncasseerde bijdrage voor de beide kinderen van de man die in Polen wonen (inclusief achterstand). De man moet aan het gestelde in het budgetplan voldoen en mag geen nieuwe schulden maken.
5.7
De vrouw stelt dat enkel is gebleken van budgetbeheer en niet van een schuldsaneringsregeling, of een daaraan voorafgaand minnelijk traject, of een aanloop (op korte termijn) daarnaar toe. De schulden van de man behoren niet voor te gaan op de kinderalimentatie. De man voldoet € 160,- per maand voor de beide kinderen in Polen en dan is het niet eerlijk dat hij niets betaald voor de kinderen van partijen. Het ligt dan op zijn weg om wijziging van de kinderalimentatie in Polen te vragen.
5.8
Het hof is van oordeel dat op basis van de huidige stukken (nog) geen rekening kan worden gehouden met het budgetbeheerplan van de man. De status van dit plan is daarvoor onvoldoende duidelijk.
5.9
Het hof zal daarom de draagkracht van de man en de vrouw (opnieuw) vaststellen met ingang van 1 april 2021. Daarbij zal rekening worden gehouden met het inkomen van de man op basis van zijn salarisstroken 2021. Bij de financiële situatie van de vrouw vanaf 1 oktober 2021 zal rekening worden gehouden met de ingehouden premies op haar salaris.
Het hof zal de draagkrachtberekeningen aan deze beschikking hechten.
5.1
Het inkomen van de man (inclusief onregelmatigheids- koude en vakantietoeslagen) is € 26.688,94. Het netto inkomen is dan (met inbegrip van de pensioenpremie) € 1.888,- netto per maand en zijn draagkracht is dan € 225,- per maand.
5.11
De draagkracht van de vrouw over de periode van 1 april 2021 tot 1 oktober 2021 bedraagt, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, € 2.713,- netto per maand. Haar draagkracht is in die periode € 629,- per maand.
5.12
Vanaf 1 oktober 2021 bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw, € 2.432 per maand. Daarbij is rekening gehouden met de premies die de vrouw heeft betaald. Haar draagkracht is dan € 491,- per maand.
verdeling draagkracht man
5.13
In haar tweede grief stelt de vrouw dat de draagkracht van de man door de rechtbank ten onrechte is verdeeld over zijn vijf kinderen. De man voert hiertegen verweer.
5.14
Het hof stelt vast dat de man voor [de minderjarige4] geen kinderalimentatie voldoet. De man stelt weliswaar dat hij [de minderjarige4] af en toe ziet en daarvoor kosten maakt en dat hij wel eens schoenen en zwemles voor haar betaalt, maar hij heeft niet uitgelegd hoe hoog die uitgaven zijn.
De man heeft in hoger beroep wel voldoende onderbouwd dat hij voor zijn beide kinderen die in Polen wonen onderhoudsplichtig is, dat de Poolse rechter een bijdrage van omgerekend circa € 76,- per kind per maand heeft vastgesteld en de man ook daadwerkelijk - via het LBIO - een bedrag van gemiddeld € 160,- per maand voor hen voldoet. Nu de totale behoefte van de kinderen in Polen en de draagkracht van de moeder van deze kinderen onbekend is, kan het hof geen rekening houden met het volledige bedrag dat de man voor hen betaalt. Het hof vindt het in dit geval redelijk de totale draagkracht van de man gelijk te verdelen over de twee kinderen van partijen en de beide kinderen in Polen. Aldus heeft de man draagkracht voor € 56,- per kind per maand voor deze vier kinderen.
situatie tot 1 oktober 2021
5.15
In de situatie tot 1 oktober 2021 hebben de man en de vrouw samen een draagkracht van € 741,- per maand (€ 629 + € 112). Dat is voldoende om in de behoefte
(in totaal € 590,-) van hun beide kinderen te voorzien. Het hof berekent het aandeel van de man op (€ 112 : € 741,-) x € 590 =) € 89,- per maand.
Het hof houdt rekening met een zorgkorting van 15% (van de behoefte) per maand, omdat gebleken is dat het begeleide contact tussen de man en de kinderen in deze periode redelijk snel is uitgebouwd naar een regeling per januari 2022 waarbij de kinderen in het weekend ongeveer twee dagen bij de man verblijven. De zorgkorting bedraagt (eveneens) € 89,- per maand. Nu het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen gelijk is aan de zorgkorting, hoeft de man geen bijdrage aan de vrouw voor de beide kinderen te voldoen tot 1 oktober 2021.
situatie vanaf 1 oktober 2021
5.16
In de situatie vanaf 1 oktober 2021 hebben de man en de vrouw samen een draagkracht van € 603,- per maand (€ 491 + € 112) en kunnen zij ook dan volledig in de behoefte van de kinderen voorzien. De man dient dan naar rato van ieders draagkracht met een bedrag van (€ 112 : € 603) x € 590 = € 110,- per maand bij te dragen in de behoefte van de kinderen. Bij een zorgkorting van € 89,- per maand, dient de man dan afgerond € 22,- per maand (€ 11,- per kind maand) aan de vrouw te voldoen.
Situatie vanaf 1 januari 2022
5.17
Omdat de man de kinderen van partijen sinds begin 2022 ieder weekend circa twee dagen bij zich heeft, is het hof van oordeel dat rekening moet worden gehouden met een zorgkorting van 25%. Dit heeft tot gevolg dat de zorgkorting € 149,- bedraagt en dus hoger is dan het deel van de behoefte van de kinderen dat de man op grond van zijn draagkracht moet dragen. Daarom zal het hof het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man een bijdrage aan haar dient te voldoen voor de kinderen met ingang van 1 januari 2022 afwijzen.
5.18
Op grond van het hiervoor overwogene zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
5.18
Het hof zal bepalen dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de familierechtelijk aard van de zaak.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 23 september 2021, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw over de periode van 1 oktober 2021 tot 1 januari 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een bedrag van € 11,- per kind per maand zal betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.H. Lieber en H. Phaff, bijgestaan door de griffier, en is op 13 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.