ECLI:NL:GHARL:2022:892

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
21-002474-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dierenmishandeling door schoppen van een hond met fatale gevolgen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte is beschuldigd van dierenmishandeling, omdat hij op 17 oktober 2020 een hond heeft geschopt, wat leidde tot de dood van het dier. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodzaak om de honden van elkaar te scheiden, maar het hof oordeelde dat het toegepaste geweld disproportioneel was. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren opgelegd, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte niet zonder redelijk doel had gehandeld, maar dat zijn reactie niet gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden. De vordering van de benadeelde partij werd niet meer in behandeling genomen, omdat de schade onderling was geregeld. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het tenlastegelegde en de strafoplegging gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002474-21
Uitspraak d.d.: 4 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 27 mei 2021 met parketnummer 08-308178-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G. van den Brink, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Overijssel heeft verdachte ter zake het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij beslist dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 752,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2020 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de ingediende vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof tot een andere strafoplegging komt en de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet meer aan de orde is omdat verdachte en de benadeelde partij de schade onderling hebben geregeld en de vordering om de reden niet is gehandhaafd. Het hof zal opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 17 oktober 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond, pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door die hond een of meerdere ma(a)l(en) op/tegen de kop en/of de nek/hals/keel, althans het lichaam, te schoppen en/of te trappen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat verdachte niet zonder redelijk doel de hond een schop heeft gegeven. Voor zover het hof van oordeel zou zijn dat verdachte wel zonder redelijk doel letsel heeft veroorzaakt of dat sprake zou zijn van overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was heeft de verdediging een beroep gedaan op overmacht in de zin van een noodtoestand.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het optreden van verdachte niet proportioneel was en dat ander ingrijpen mogelijk was.
Vaststelling van feiten
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 17 oktober 2020 waren verdachte en aangeefster beiden hun hond aan het uitlaten in een losloopgebied. Aangeefster had een Tibetaanse terriër en verdachte een Markiesje. Aangeefster, verdachte en beide honden hebben elkaar op enig moment gepasseerd. Aangeefster hoorde haar hond op dat moment grommen. De honden snuffelden aan elkaar en het leek in eerste instantie onschuldig. Vervolgens gingen beide honden achter elkaar aan en kreeg aangeefster het gevoel dat het niet goed ging. Zij heeft toen geprobeerd om met haar voet de honden uit elkaar te halen. Verdachte is op dat moment van een afstand naar beide honden gerend en passeerde daarbij aangeefster die op dat moment rugwaarts naar verdachte bij de honden stond. Terwijl verdachte aangeefster passeerde, schopte hij in zijn aanloop met een omhaal van zijn been (vanaf achteren naar voren) richting de hond van aangeefster. Hij heeft het hondje daarbij geraakt met zijn scheenbeen. Door deze schop reageerde de hond van aangeefster nergens meer op en bleef uiteindelijk levenloos op de grond liggen. Aangeefster is vervolgens met spoed met de hond naar een dierenarts gegaan alwaar men heeft vastgesteld dat de hond was overleden. Bij de hond was aldus het sectierapport schade aan het ruggenmerg en de wervelkolom. Heftig uitwendig botsend mechanisch geweld is de oorzaak van het intreden van de dood van de hond.
De hond van aangeefster betrof een zogenoemde Tibetaanse terriër. De hond van verdachte een Markiesje. Beide honden zijn naar het oordeel van het hof te beschouwen als kleine honden. Zij hebben – zoals ter terechtzitting besproken - volgens de rasstandaard een ongeveer gelijkwaardige schofthoogte (van ongeveer 35 tot ongeveer 40 centimeter) waarbij een Markiesje in gewicht iets kleiner is. Mogelijk dat één van de hondjes iets groter of kleiner dan deze standaard was, maar dat verschil maakt de vaststelling van het hof dat sprake was van kleine honden, niet anders.
Algemene overwegingen hof
Niet ter discussie staat dat verdachte de hond heeft geschopt en dat de hond als gevolg daarvan is doodgegaan. Het hof volgt verdachte in zijn verklaring dat hij heeft geschopt met als doel de honden van elkaar te scheiden. Uit de omstandigheden blijkt dat de situatie dreigend was. Immers zowel aangeefster en verdachte hebben beiden verklaard dat zij zagen dat het niet goed ging tussen beiden honden en aangeefster heeft tevergeefs geprobeerd de honden met haar voet uit elkaar te halen. Terwijl zij daarmee doende was is verdachte naar de honden toegerend en heeft al rennend in zijn aanloop de hond van aangeefster geschopt. Aangeefster heeft verklaard dat haar hondje met veel kracht is geschopt dat verdachte op een drafje aan kwam lopen en met zijn been van achteren uithaalde. Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van aangeefster. Aangeefster is authentiek in haar verhaal. Verdachte heeft ook erkend dat het zo kan zijn dat hij in zijn loop zijn been van achteren naar voren uithaalde en aldus schopte. Het hof stelt vast dat het tijdens de sectie bij de hond geconstateerde letsel ook past bij hetgeen aangeefster heeft waargenomen met betrekking tot de schop van verdachte en dat volgens het sectierapport sprake was van heftig uitwendig botsend mechanisch geweld.
Hoewel verdachte niet zonder redelijk doel heeft gehandeld is het hof wel van oordeel dat verdachte de grenzen heeft overschreden van hetgeen ter bereiking van het doel, namelijk de honden uit elkaar halen, toelaatbaar was. Het ingrijpen van verdachte was buiten proportioneel en had anders gekund. Van belang daarbij acht het hof dat het gaat om twee zogenoemde kleine honden die qua grootte ongeveer vergelijkbaar waren.
Overmacht
Met betrekking tot het beroep op overmacht (noodtoestand) overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodtoestand is vereist dat sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele en concrete nood (bestaande uit een belangenconflict) en die geëigend is om daaraan een eind te maken. Bovendien moet het gedrag een toetsing aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit kunnen doorstaan.
Slechts uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende terecht heeft laten prevaleren. [1]
Bij een beroep op overmacht gaat het om conflicterende belangen. Dat impliceert dat verdachte de hond moest schoppen om de dreigende situatie op te heffen. Zoals hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het ingrijpen zoals verdachte dat heeft gedaan niet gerechtvaardigd is geweest. Gelet op het formaat van de hondjes (klein), waren ook andere manieren van ingrijpen mogelijk geweest, te meer nu ook de aangeefster haar best wilde doen om beide honden van elkaar te scheiden en daarbij haar been tussen de hondjes plaatste. Dat de reactie van verdachte mede is ingegeven door een hevige gemoedsbeweging acht het hof niet aannemelijk geworden. Het beroep op overmacht slaagt niet.
Uit het bovenstaande volgt dat het hof van oordeel is dat verdachte weliswaar een redelijk doel voor ogen had maar dat hij onnodig en disproportioneel geweld heeft toegepast op de hond van aangeefster door de kleine hond te schoppen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan. Gelet op vorenstaande worden de verweren van de verdediging verworpen en komt het hof tot een bewezenverklaring zoals hieronder is opgenomen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 17 oktober 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] met overschrijding van hetgeen ter bereiking van een redelijk doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond, pijn en letsel heeft veroorzaakt en het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door die hond tegen het lichaam, te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan dierenmishandeling. Verdachte heeft een hond geschopt waardoor de hond is overleden. Het hof rekent dit verdachte aan. Verdachte heeft door zijn handelen het gezin waartoe de hond behoorde verdriet toegebracht. Verdachte heeft onvoldoende oog gehad voor het op een andere manier oplossen van de dreigende situatie waarin de honden van verdachte en aangeefster zijn terechtgekomen.
Daarnaast heeft het hof bij de strafoplegging acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 december 2021. Hieruit blijkt dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
Gelet op het feit dat verdachte geen justitiële documentatie heeft en dat hij de schade met aangeefster uiteindelijk onderling heeft geregeld, acht het hof oplegging van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren passend. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.1 en 8.12 van de Wet dieren.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. A. van Maanen en mr. G. Dam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 4 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad 18 mei 2010 ECLI:NL:HR:2010:BK2885