ECLI:NL:GHARL:2022:8937

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
200.307.780
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie tussen de ouders van een minderjarige. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.H. Ceelen, en de vader, vertegenwoordigd door mr. G.W. Wullink, zijn in geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de hoogte van de alimentatie. De rechtbank Gelderland had eerder een beschikking gegeven op 6 december 2021, waarin de ouders gezamenlijk belast werden met het ouderlijk gezag en een voorlopige regeling voor de zorg- en opvoedingstaken werd vastgesteld. De vader diende een bijdrage van € 600,- per maand te betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

In hoger beroep heeft de moeder zes grieven ingediend, waarbij zij verzoekt de beschikking te vernietigen en een andere zorg- en contactregeling vast te stellen, evenals een hogere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De vader verzet zich tegen deze grieven en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2022 zijn beide ouders en deskundigen verschenen om hun standpunten toe te lichten.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van beide ouders. Het hof oordeelt dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling evenwichtig is en dat de vader voldoende tijd met de minderjarige doorbrengt. Wat betreft de kinderalimentatie is de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 830,- per maand. Het hof heeft de draagkracht van de vader en de moeder beoordeeld en komt tot de conclusie dat de vader een lagere bijdrage kan leveren dan eerder vastgesteld. De vader zal met ingang van 1 juli 2021 € 172,- per maand betalen en vanaf 1 augustus 2022 € 89,- per maand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.780
(zaaknummers rechtbank Gelderland 388934 en 388937)
beschikking van 18 oktober 2022
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H. Ceelen te Doetinchem,
en
[verweerder]
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.W. Wullink te Doetinchem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 6 december 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 37, ingekomen op 4 maart 2022;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 8;
- een journaalbericht van mr. Wullink van 2 september 2022 met producties 9 tot en met 26;
- een journaalbericht van mr. Ceelen van 9 september 2022 met producties 38 tot en met 70;
- een journaalbericht van mr. Wullink van 12 september 2022 met producties 27 tot en met 29;
- een journaalbericht van mr. Wullink van 15 september 2022 met producties 29 tot en met 33;
- een journaalbericht van mr. Ceelen van 19 september 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 september 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder met haar advocaat en de deskundige mr. R.B. Welling;
- de vader met zijn advocaat en de deskundige mr. T.A. van Baaren;
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2019 te [woonplaats1] .
De vader heeft met een ex-partner twee kinderen: [naam1] en [naam2] .
3.2
Bij beschikking van 16 juli 2021 heeft de rechtbank Gelderland:
- de vader en de moeder gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de [de minderjarige] .
- als informatieregeling met betrekking tot [de minderjarige] vastgesteld dat de moeder de vader eenmaal per maand schriftelijk bericht aangaande de algemene ontwikkeling van [de minderjarige] en eventuele medische problemen, alsmede verslag doet van het verblijf van [de minderjarige] op het kinderdagverblijf. Verder dient de moeder de vader onmiddellijk te informeren indien daar op medisch gebied noodzaak toe is;
- als voorlopige regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld dat [de minderjarige] het ene weekend op zondagmiddag van 13:00 tot 16:00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt;
-dat zij het volgende weekend op zaterdagochtend van 09:00 tot 12:00 uur bij de vader
verblijft, waarbij de moeder [de minderjarige] brengt en ophaalt;
- bepaalt dat de vader ingang van 1 juli 2021 als voorlopige bijdrage in de kosten
van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de moeder zal betalen € 600,- per maand.
3.3
Bij beschikking van 24 mei 2022 heeft dit hof de beschikking van de rechtbank Gelderland bekrachtigd ten aanzien van het gezamenlijk gezag en vernietigd ten aanzien van de informatieregeling.
3.4
De rechtbank heeft bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking:
- de beschikking van de rechtbank van 16 juli 2021 gewijzigd in die zin dat als regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders wordt vastgesteld dat [de minderjarige] bij de vader is:
- vanaf 6 december 2021: van 10.00 uur tot 18.00 uur op zaterdag in de even weken en van
10
uur tot 18.00 uur op zondag in de oneven weken alsmede iedere week op de woensdag van 13.00 uur tot en met 18.00 uur, waarbij de vader op de woensdagen en zaterdagen [de minderjarige] brengt en haalt en de moeder op de zondagen [de minderjarige] brengt en haalt;
- vanaf 12 februari 2022: iedere zaterdag van 10.00 uur tot zondag 10 uur waarbij de moeder [de minderjarige] op zaterdag naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] op zondag naar de moeder brengt alsmede iedere week op de woensdag van 13 uur tot en met 18.00 uur waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt;
- vanaf 7 mei 2022: om de week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur waarbij de moeder [de minderjarige] op zaterdag naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] op zondag naar de moeder brengt alsmede iedere week op woensdag van 13 uur tot en met 18.00 uur waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt;
- vanaf 6 augustus 2022: om de week een weekend van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] op vrijdag naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] op zondag naar de moeder brengt alsmede iedere week op woensdag van 13.00 uur tot en met 18.00 uur waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt;
- totdat [de minderjarige] vier jaar is gedurende de vakanties overeenkomstig een opbouw en gedurende de feestdagen en bijzondere dagen, dit alles door de ouders in onderling overleg te regelen;
- vanaf dat [de minderjarige] vier jaar is: gedurende de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen op grond van onderstaand schema:
Vakanties
De moeder
De vader
Zomervakantie
Heeft 50 % van de vakantie in de even jaren 1e keus.
Uiterlijk in januari dat jaar te communiceren
met de vader
Heeft 50 % van de vakantie in de oneven jaren 1e keus. Uiterlijk in januari dat jaar te
communiceren met de
moeder
Herfstvakantie
Even jaren
Oneven jaren
Kerstvakantie
even jaren: de Kerstdagen
oneven jaren: 1e week vakantie en Oud- en Nieuwjaarsdag en
2° vakantieweek
oneven jaren: de Kerstdagen
even jaren: 1e week vakantie en Oud- en Nieuwjaarsdag en
2e vakantieweek
Voorjaarsvakantie
Oneven jaren
Even jaren
Meivakantie
Evt. extra vakantie
Of 2e week meivakantie
Even jaren
Oneven jaren
Als een van de feestdagen in een vakantie valt, dan is de vakantieverdeling bepalend.
Feestdagen
De moeder
De vader
Goede vrijdag
en Pasen
Even jaren
Oneven jaren
Hemelvaartsdag
Even jaren
Oneven jaren
Pinksteren
Oneven jaren
Even jaren
Koningsdag
Even jaren
Oneven jaren
Sinterklaas
Oneven jaren
Even jaren
Verjaardag kind
Even jaren
Oneven jaren
Verjaardag ouder
Bij eigen verjaardag
Bij eigen verjaardag
Vaderdag
Bij vader
Moederdag
Bij moeder
waarbij de afspraak voor een bijzondere dag geldt voor de dag zelf én voor de opvolgende nacht en de ouder bij wie [de minderjarige] verblijft, beslist of [de minderjarige] een gelegenheid (zoals verjaardagsfeestjes, vakanties, kampen en sporttoernooien) zal bijwonen;
- de beschikking van de rechtbank van 16 juli 2021 gewijzigd in die zin dat de vader met
ingang van 1 juli 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[de minderjarige] aan de moeder zal betalen € 75,- per maand (in de toekomst) bij
vooruitbetaling te voldoen waarbij de vader hetgeen hij te veel heeft betaald aan de
moeder, kan verrekenen met toekomstige termijnen;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
Tussen partijen zijn in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] en de kinderalimentatie.
4.2
De moeder is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt die beschikking te vernietigen wat betreft de zorg- en contactregeling en de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en te bepalen dat als zorg- en contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] geldt de regeling zoals opgenomen onder punt 38 en overgelegd als productie 29 van het beroepschrift en te bepalen dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van
1 juli 2021 dient bij te dragen met € 583,00 per maand.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.2
Partijen voeren de zorgregeling uit zoals door de rechtbank is bepaald. De moeder voert aan dat [de minderjarige] stress heeft van de situatie en ook moe van vader terugkomt. Daarnaast vindt de moeder dat zij met de huidige regeling zelf te weinig effectieve tijd heeft met [de minderjarige] . De vader stelt dat hij met de door rechtbank bepaalde zorgregeling een betrokken vader kan zijn. Bij de door de moeder voorgestelde regeling met een opbouw totdat [de minderjarige] 18 jaar oud kan dat volgens de vader niet.
5.3
Op basis van de stukken en wat op de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken is het hof van oordeel dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen over de zorgregeling. Het hof vindt ook dat de rechtbank die beslissing goed heeft uitgelegd. Het hof neemt die uitleg na eigen onderzoek over en voegt daaraan nog het volgende toe.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling evenwichtig is en de vader en [de minderjarige] de mogelijkheid biedt om substantiële tijd met elkaar door te brengen. De vader heeft een regeling van een weekend per twee weken en de woensdagmiddag, zodat [de minderjarige] het merendeel van de tijd, waaronder de overige weekenden, bij de moeder verblijft. De moeder zal zich erbij moeten neerleggen dat als gevolg van het uiteengaan van partijen [de minderjarige] tijd doorbrengt bij beide ouders. De tijd die de moeder zelf effectief met [de minderjarige] doorbrengt wordt bepaald door de invulling die de moeder aan haar eigen leven geeft en de keuzes die ze daarbij maakt. Grief 1 faalt.
Kinderalimentatie vanaf 1 juli 2021
5.4
Niet in geschil is dat de behoefte van [de minderjarige] bij een netto gezinsinkomen van de ouders in 2021 van € 6.000,00 of meer vast te stellen is op € 830,- per maand in 2021.
5.5
De moeder voert aan dat de behoefte van [de minderjarige] van € 830,- verhoogd moet worden met de kinderopvangkosten die gemaakt worden. De moeder stelt in de overgelegde pleitnota dat de kosten van de kinderopvang in de tweede helft van 2021 € 478,- en in 2022 € 443,00 bedragen en bij de behoefte moeten worden opgeteld. De vader betwist dit.
5.6
Conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen gaat het hof terughoudend om met het corrigeren van de behoefte van een kind met bijzondere kosten. Daarbij heeft te gelden dat in de bedragen die zijn opgenomen in de tabel “Eigen aandeel ouders in de kosten van de kinderen” al een component voor kinderopvang is verdisconteerd. Door de moeder is niet, althans onvoldoende onderbouwd, gesteld dat haar netto kosten voor de kinderopvang dusdanig hoog zijn dat deze niet zijn te compenseren met een besparing op andere kosten voor [de minderjarige] , waardoor de behoefte zou moeten worden gecorrigeerd. Immers, [de minderjarige] is vier hele dagen per week op de kinderopvang waarbij de moeder bespaart op de kosten voor onder andere eten en luiers voor [de minderjarige] . Het hof zal de behoefte van [de minderjarige] daarom niet verhogen met opvangkosten. Het hof betrekt daarbij dat, anders dan in de zaak welke voerde tot de beslissing van dit hof van 2 maart 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1574 (minjus.nl), de behoefte van [de minderjarige] ter hoogte van € 830,- per maand aanzienlijk is, afgezet tegen de kosten voor een kind van op dit moment nog geen vier jaar oud. Grief 2 faalt.
Draagkracht vader
5.7
Bij het bepalen van het aandeel van de vader in de behoefte van [de minderjarige] dient de draagkracht van de vader en de moeder in de beoordeling te worden betrokken.
5.8
De moeder voert aan dat de vader als DGA zich een hoger inkomen kan toekennen. Volgens de moeder moet worden uitgegaan van een bruto inkomen van € 47.000,00 als DGA salaris en € 33.000,00 dividend uitkering zodat de draagkracht van de vader € 870,00 per maand is. Dan heeft de vader, volgens de als productie 36 overgelegde berekening, een draagkracht van € 822,00 per maand en is hij in staat een hogere bijdrage te leveren in de behoefte van [de minderjarige] . De vader betwist het standpunt van de moeder en stelt dat hij geen dividend kan uitkeren en dat moet worden uitgegaan van het fiscaal verplichte DGA-salaris.
5.9
De vader, geboren op 23 december 1975, is ondernemer. De vader is bestuurder en enig aandeelhouder (hierna te noemen: DGA) van [naam3] B.V. Via deze holding is de vader indirect aandeelhouder van twee vennootschappen, te weten [naam4] B.V. en [naam5] B.V. met thans
13 personeelsleden.
5.1
De door de vader ingeschakelde deskundige geeft aan in zijn brief van 29 augustus 2022 (productie 26) dat uit de jaarstukken volgt dat in 2020 en 2021 geen winst wordt gemaakt, maar verlies. In 2022 lijkt er vooralsnog een te verwaarlozen kleine winst te worden gemaakt, zodat geen ruimte is voor een extra salaris als door de moeder betoogd.
Bij [naam3] B.V. is sprake van een negatief eigen vermogen zodat alleen al daarom er ook geen dividend kan worden uitgekeerd. Artikel 2:216 lid 1 BW bepaalt immers dat dividenduitkeringen alleen mogelijk zijn, voor zover het eigen vermogen groter is dan de wettelijke en statutaire reserves.
Ook de door de moeder ingeschakelde deskundige verklaart in zijn rapport, overgelegd als productie 68, dat op basis van de verstrekte cijfers geconcludeerd kan worden dat geen ruimte is voor een dividenduitkering. Daarbij wordt door de deskundige wel opgemerkt dat de vader zelf zijn stukken opstelt en de onderneming keuzes maakt ten aanzien van loonkosten en schulden terwijl de moeder maar een beperkte bijdrage vraagt van de vader.
5.11
Het hof stelt vast dat beide door partijen ingeschakelde deskundigen tot de conclusie komen dat op basis van de beschikbare financiële stukken geen ruimte is voor het betalen van een hoger salaris dan wel het uitkeren van dividend. Het hof zal daarom evenals de rechtbank bij de draagkracht van de vader uitgaan van het DGA-salaris van € 47.000 in 2021 en € 48.000 in 2022. Grief 4 faalt.
Samenloop van onderhoudsverplichtingen
5.12
De voor [de minderjarige] beschikbare draagkracht van de vader wordt mede bepaald door
zijn onderhoudsplicht voor de uit de relatie met [naam6] geboren kinderen De rechtbank houdt rekening met een bijdrage van € 100,- per maand voor beide kinderen. Uit het overgelegde ouderschapsplan (productie 18) blijkt dat die kosten nog nagenoeg gelijk zijn. De door de vader voor het eerst in hoger beroep opgevoerde bijkomende zorgkosten zijn onvoldoende onderbouwd. De vader heeft bij de rechtbank verklaard dat er nooit berekeningen waren gemaakt over de kosten en bijdrage. Het enkel overleggen van een ouderschapsplan van december 2021 is onvoldoende, temeer nu de moeder heeft betwist dat de [naam1] en [naam2] , respectievelijk 15 en 11 jaar, de dagen bij de vader zijn zoals opgenomen in het ouderschapsplan. Onduidelijk is hoe vaak [naam1] en [naam2] daadwerkelijk bij de vader verblijven en wat de kosten daarvoor zijn. Nog afgezien daarvan dat er op dit punt geen sprake is van een grief houdt het hof derhalve geen rekening met de zorgkosten.
5.13
Aangezien de grieven van de moeder ten aanzien van de draagkracht van de vader falen, blijft de draagkracht van de vader zoals bepaald door de rechtbank. Door de rechtbank is die berekend op € 623,- per maand, waar dan nog de kosten voor [naam1] en [naam2] van
€ 100,- per maand af moeten. Er resteert dan een draagkracht van € 523,-.
Draagkracht moeder
5.14
De moeder voert aan dat de rechtbank haar draagkracht ten onrechte heeft bepaald op € 1.182,00 per maand. De rechtbank houdt aan de zijde van de moeder rekening met een kindgebonden budget van € 1.827,-. De moeder voert aan dat zij gelet op haar vermogen geen aanspraak kan maken op het kindgebondenbudget. De vader heeft dit niet betwist. Het hof is, anders dan de vader, van oordeel dat de feitelijke situatie is dat de moeder geen kindgebondenbudget ontvangt zodat hiermee in het kader van haar draagkracht ook geen rekening kan worden gehouden. Van de moeder kan, anders dan de vader voorstaat, niet worden verlangd dat zij haar vermogen inbrengt in een B.V. zodat zij wel aanspraak kan maken op kindgebondenbudget (gemeenschapsgeld). Het hof zal daarom de draagkracht van de moeder opnieuw vaststellen.
5.15
De moeder, geboren [in] 1978, werkt bij [naam7] . Uit de door haar overgelegde salarisstroken blijkt een bruto jaarloon van € 55.712,- in 2021. Vanaf 1 januari 2022 heeft de moeder een bruto maandloon van € 4.716,- , vakantietoeslag van 8% over het bruto salaris, de middenjaarsuitkering van € 209,84 per maand, de eindejaarsuitkering van
€ 152,80 per maand en de ingehouden pensioenpremies van € 220,86 per maand. Daarnaast heeft de moeder inkomen uit vermogen.
De moeder vormt met het kind van partijen een gezin. Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de volgende heffingskortingen: algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Het hof gaat, evenals de moeder in de door haar overlegde draagkrachtberekening uit van een netto besteedbaar inkomen van € 3.340,- per maand. De moeder heeft dan een draagkracht van € 937,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.15
De ouders dienen in de behoefte van [de minderjarige] bij te dragen volgens de formule "eigen
draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van
het kind". De totale draagkracht van partijen bedraagt € 1.460,- per maand (de vader
€ 523,- en de moeder € 937.-). De behoefte van [de minderjarige] is vastgesteld op € 830,- per
maand. Op grond van het voorgaande bedraagt:
-het aandeel van de vader (draagkracht vader/totale draagkracht x behoefte) € 297,-
per maand;
-het aandeel van de moeder (draagkracht moeder/totale draagkracht x behoefte) € 532,-
per maand.
5.16
De moeder voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vader recht heeft op een zorgkorting van 25 %. De vader refereert zich aan het oordeel van het hof.
Aangezien de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling een opbouw laat zien, zal het hof tot augustus 2022 rekening houden met een zorgkorting van 15 % en daarna van 25 %. Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de vader aan de moeder dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , omdat de ouders samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien.
5.17
Aangezien de behoefte € 830,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting van 15 % een bedrag van afgerond € 125,- per maand en de zorgkorting van 25 % een bedrag van
€ 208,-. De eerder afgeleide bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de vader als
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de moeder dient te
betalen een bedrag van € 297,-- minus € 125,- per maand is € 172- per maand tot 6 augustus 2022. En vanaf 6 augustus 2022 bedraagt de bijdrage van de vader € 297,- minus € 208,- is
€ 89,- per maand.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt een aantal grieven. Het hof zal de bestreden beschikking deels bekrachtigen en deels vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep/
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 6 december 2021 ten aanzien van de zorg- en contactregeling;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 6 december 2021 ten aanzien van de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en wijzigt de beschikking van diezelfde rechtbank van 16 juli 2021 als volgt:
bepaalt dat de vader met ingang van 1 juli 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de moeder zal betalen € 172,- per maand en met ingang van
1 augustus 2022 € 89,- per maand (in de toekomst) bij vooruitbetaling te voldoen waarbij de vader hetgeen hij te veel heeft betaald aan de moeder kan verrekenen met toekomstige termijnen.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.H. Lieber en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 18 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.