ECLI:NL:GHARL:2022:8994

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
200.310.072
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoedingsplicht en tekortschietend bewind en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil inzake schadevergoeding door een bewindvoerder. De verzoekster, die eerder als bewindvoerder en mentor was aangesteld voor [naam1], is door de kantonrechter in de rechtbank Overijssel veroordeeld tot schadevergoeding aan [naam1] wegens tekortkomingen in haar taakuitoefening. De verzoekster heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend tegen deze beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekster tekortgeschoten is in haar rol als bewindvoerder en mentor, wat heeft geleid tot schade voor [naam1]. De kantonrechter had eerder vastgesteld dat de verzoekster aansprakelijk was voor de schade die [naam1] had geleden door deze tekortkomingen. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd voor wat betreft de schadevergoeding van € 959,- voor intakekosten, maar heeft de andere schadevergoedingsverzoeken van de opvolgend bewindvoerder [naam6] afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de verzoekster niet aansprakelijk was voor de misgelopen kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en de extra uren die door [naam6] in rekening waren gebracht. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.072
(zaaknummer rechtbank Overijssel 8191840)
beschikking van 20 oktober 2022
inzake
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: [verzoekster]
advocaat: mr. G. Yousef te Enschede,
en
[naam1], verder te noemen: [naam1] ,
wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. M.P. Smit te Nijverdal,
en
[verweerder], handelende onder de naam
[naam2],
gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
bewindvoerder van [naam1] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: [verweerder] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, team Toezicht- Bewindsbureau, zittingsplaats Almelo, van 1 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 april 2022;
- een journaalbericht van 26 juli 2022 van mr. Yousef met een akte houdende overlegging producties met productie 8 en 9
.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 augustus 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • [naam3] en [naam4] namens [verzoekster] , bijgestaan door hun advocaat;
  • [naam5] , namens [naam6] (hierna nader te noemen),
  • [naam1] , bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 17 december 2014 is een bewind ingesteld ten aanzien van [naam1] wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, met benoeming van [verzoekster] tot bewindvoerder. Tevens is bij beschikking van 17 december 2014 een mentorschap ingesteld ten aanzien van [naam1] en is [verzoekster] tot mentor benoemd.
3.2
Bij beschikking van 23 mei 2019 heeft de kantonrechter [verzoekster] per 1 juni 2019 ontslagen als bewindvoerder en mentor wegens gewichtige redenen op grond van de artikelen 1:448 lid 2 en 1:461 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en is [naam5] , handelende onder de naam [naam6] Bewindvoering, gevestigd te [vestigingsplaats1] , benoemd tot opvolgend bewindvoerder en mentor.
3.3
[naam6] heeft op 1 november 2019 een verzoek bij de kantonrechter ingediend om [verzoekster] te veroordelen voor geleden schade. De schade bedraagt volgens [naam6] in totaal € 9.349,15, bestaande uit:
a. a) € 959,00 wegens de intakekosten van [naam6] ;
b) € 313,33 wegens misgelopen bijzondere bijstand;
c) € 435,12 wegens misgelopen kwijtschelding gemeentelijke belastingen;
d) € 798,00 extra uren gemaakt door [naam6] ;
e) € 6.843,70 wegens teveel in rekening gebrachte bewind- en mentorschapskosten.
3.4
Bij beschikking van 22 juni 2021 is [naam6] ontslagen als bewindvoerder en is [verweerder] benoemd tot opvolgend bewindvoerder. Bij beschikking van 22 juni 2021 is het mentorschap
opgeheven.
[naam6] heeft tot haar ontslag als formele procespartij gediend, maar [verweerder] heeft verklaard de procedure van [naam6] over te nemen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter vastgesteld dat [verzoekster] is tekortgeschoten in haar taak als bewindvoerder en is [verzoekster] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.241,72 aan [naam1] .
4.2
[verzoekster] is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter en is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
[verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, de vorderingen van [naam6] , nu [verweerder] , alsnog volledig af te wijzen, althans haar hierin niet-ontvankelijk te verklaren, onder gegrondverklaring van de beroepsgronden, kosten rechtens.
4.3
[verweerder] voert verweer.
4.4
[naam1] heeft eveneens verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Een bewindvoerder is jegens de rechthebbende aansprakelijk indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend (artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De kantonrechter kan de schade vaststellen die de rechthebbende heeft geleden door tekortschietend bewind van de bewindvoerder en de bewindvoerder veroordelen die schade aan de rechthebbende te vergoeden (artikel 1:445 lid 5 BW in combinatie met artikel 1:362 BW). Hetzelfde geldt voor een mentor (artikel 454 lid 2 BW).
5.2
[verzoekster] voert aan dat niet alleen sprake moet zijn van een tekortkoming en verwijtbaarheid dan wel toerekenbaarheid, maar dat ook daadwerkelijk schade moet zijn geleden.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Artikel 236 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Die bindende kracht, in de praktijk veelal aangeduid als het ‘gezag van gewijsde’, kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding en de beslissing die in het dictum van de eerdere uitspraak is gegeven (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt, ongeacht of wat gevorderd wordt hetzelfde is. Heeft het andere geding (mede) betrekking op andere geschilpunten dan die waarover in het eerdere geding is beslist, dan strekt het gezag van gewijsde van de beslissing in het eerdere geding zich niet uit tot die andere geschilpunten. Het antwoord op de vraag of in het eerdere geding sprake is geweest van beslissingen aangaande een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het andere geding, is afhankelijk van de grondslag van de vordering of het verweer, het processuele debat en de gegeven beslissingen. Dat vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak, mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust (HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2099).
5.4
De kantonrechter heeft in de beschikking van 23 mei 2019 overwogen dat [verzoekster] toerekenbare fouten heeft gemaakt en dat [verzoekster] niet of te laat reageerde op verzoeken van de rechtbank waardoor de kantonrechter geen adequaat toezicht kon houden. Het hoger beroep dat [verzoekster] tegen deze beschikking bij dit hof heeft ingesteld, is inmiddels ingetrokken door [verzoekster] voor wat het hoger beroep ten opzichte van [naam1] betreft. Daarmee staat vast dat [verzoekster] door de kantonrechter is ontslagen als bewindvoerder en mentor, omdat [verzoekster] is tekortgeschoten in haar taakuitoefening.
Dit feit vormt ook de grondslag voor deze schadevergoedingsprocedure en de ontslagbeschikking van 23 mei 2019 en heeft daarom in deze procedure bindende kracht. Het hof hoeft in deze procedure niet opnieuw vast te stellen of sprake is geweest van tekortschietend bewind en mentorschap, dat is een vaststaand gegeven. Aan de orde in deze procedure is de inhoud en omvang van de schadevergoedingsplicht.
5.5
Op de inhoud en omvang van de schadevergoedingsplicht is titel 1 afdeling 10 Boek 6 BW van toepassing. Vastgesteld moet worden in deze procedure of, en zo ja hoeveel, vermogensschade [naam1] door het tekortschietend bewind en mentorschap van [verzoekster] heeft geleden (artikel 6:95 BW). Voor de omvang van deze schade vergelijkt het hof de huidige situatie met de situatie in het geval [verzoekster] de belangen van [naam1] wel naar behoren zou hebben behartigd en niet zou zijn tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en mentor.
Grief 1 intakekosten
5.6
[verzoekster] stelt in haar eerste grief dat de kantonrechter de door (indertijd) [naam6] in rekening gebrachte intakekosten van € 959,- niet als een schadepost had moeten toekennen, omdat [naam1] deze schade (nog) niet daadwerkelijk heeft geleden.
5.7
Gebleken is dat de bijzondere bijstand voor de intakekosten door de gemeente aan [naam1] is toegekend met de opdracht aan [naam6] om de kosten te verhalen op [verzoekster] . [naam6] heeft hieraan uitvoering gegeven met het door haar in eerste aanleg ingediende verzoek.
Anders dan [verzoekster] beweert, is niet van belang of wel voldoende vast staat dat de gemeente de bijzondere bijstand zal terugvorderen, nadat [verzoekster] deze kosten ten behoeve van [naam1] heeft voldaan. Doorslaggevend is dat de intakekosten niet zouden zijn gemaakt indien [verzoekster] niet in haar taken zou zijn tekortgeschoten en niet zou zijn ontslagen.
Ten overvloede vermeldt het hof dat de bewindvoerder van [naam1] de verplichting heeft om een vergoeding van de intakekosten door [verzoekster] aan [naam1] te melden bij de gemeente. Vermoedelijk zal de gemeente dan overgaan tot terugvordering van het bedrag van de intakekosten en daartoe een besluit afgeven.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van de intakekosten moet worden bekrachtigd. De eerste grief van [verzoekster] faalt.
Grief II kwijtschelding gemeentelijke belastingen
5.8
Volgens [verzoekster] heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat niet in geschil was of [naam1] in aanmerking kwam voor kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen. [verzoekster] is juist van mening dat [naam1] zeer waarschijnlijk niet in aanmerking kwam voor een kwijtschelding over 2018, omdat het vermogen van [naam1] de maximale vermogensgrens van € 1.500,- oversteeg. Desondanks heeft [verzoekster] wel een verzoek tot kwijtschelding over 2018 bij de gemeente ingediend.
Verder stelt [verzoekster] dat [naam6] en/of [verweerder] niet inzichtelijk hebben gemaakt of de aanslagen waarvoor kwijtschelding is verzocht daadwerkelijk zijn betaald en of is nagevraagd wat de stand van zaken is van het kwijtscheldingsverzoek over 2018, dan wel dat [naam1] kwijtschelding is misgelopen door toedoen van [verzoekster] . De kantonrechter had deze schadepost van € 435,12 niet moeten toewijzen aldus [verzoekster] .
5.9
Vast staat dat [verzoekster] in 2018 wel kwijtschelding heeft aangevraagd bij de gemeente voor de gemeentelijke belastingen 2018. [naam6] heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat [verzoekster] een aanvraag heeft ingediend en dat de beslissing door de gemeente zal zijn gegeven na het ontslag van [verzoekster] . Het was derhalve de verantwoordelijkheid van de [naam6] als opvolgend bewindvoerder om in de gaten te houden hoe de aanvraag door de gemeente is afgehandeld. [naam6] heeft niet aangetoond wat de gemeente heeft beslist op het verzoek. Daarom is het hof van oordeel dat [naam1] ter zake van de kwijtschelding geen schade heeft geleden door toedoen van [verzoekster] , nog afgezien van de vraag of [naam1] wel recht had op kwijtschelding gezien de vermogensgrens.
Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en het verzoek van [naam6] tot vergoeding van een schade wegens misgelopen kwijtschelding gemeentelijke belastingen voor een bedrag van € 435,12 alsnog afwijzen. De tweede grief slaagt.
Grief III extra uren voor onderzoek en opstellen van de aansprakelijkheidsstelling
5.1
[verzoekster] stelt dat de kantonrechter geen extra uren voor werkzaamheden door [naam6] had moeten toekennen, omdat [naam6] de uren niet met een urenspecificatie heeft onderbouwd en geen sprake was van een moeizame overdracht van het volledig digitale dossier. [naam6] heeft nagelaten bij de kantonrechter om een machtiging voor extra uren te verzoeken, daarvoor had dan vervolgens bijzondere bijstand kunnen worden verzocht.
5.11
Het hof is van oordeel dat ook deze grief van [verzoekster] slaagt. [naam6] heeft de extra uren niet gespecificeerd en verantwoord. Dat klemt te meer nu [naam6] ook een vergoeding voor de intake van [naam1] ontvangt. [naam6] heeft onvoldoende toegelicht en aannemelijk gemaakt dat naast de intake-uren nog meer tijd moest worden besteed aan het dossier van [naam1] . Het hof passeert de stelling van de advocaat van [naam1] dat duidelijk is dat er extra werk moest worden verricht en dat de kantonrechter een redelijke schatting mocht maken. Van [naam6] als verzoekende partij wordt verwacht dat zij haar schadeverzoek voldoende nader onderbouwt.
De veroordeling door de kantonrechter van [verzoekster] tot het betalen van € 332,50 (vijf uren maal het uurtarief van € 66,50) ter zake extra uren zal daarom door het hof worden vernietigd.
Grief IV (hoogte) beloning bewind en mentorschap
IVa beloning bewind
5.12
In onderdeel IVa stelt [verzoekster] dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat in het bewind van [naam1] mogelijk sprake was van problematische schulden, maar dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij werkzaamheden heeft verricht in het kader van problematische schulden zoals vermeld in de toelichting op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (verder ook: de beloningsregeling). Onder randnummer 28. van haar beroepschrift geeft [verzoekster] een uitgebreide opsomming met urenspecificatie van de werkzaamheden die zij heeft verricht in het kader van de problematische schulden over de periode 2015 tot en met april 2019. [verzoekster] stelt in 2015 11,8 uren, in 2016 11,6 uren, in 2017 5,4 uren, in 2018 6,40 uren en in 2019 7,4 uren bezig te zijn geweest met diverse werkzaamheden. Het betreft dan onder meer het ongedaan maken van beslagen waarbij de beslagvrije voet niet werd geëerbiedigd, het stabiliseren van de financiële situatie en schuldbemiddeling.
5.13
Het hof constateert dat vast staat dat het bewind van [naam1] een bewind betreft waarin altijd sprake is (geweest) van problematische schulden. [naam6] en de advocaat van [naam1] hebben dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep beiden beaamd. [verzoekster] heeft naar het oordeel van het hof in hoger beroep de stelling van [naam6] dat geen werkzaamheden zijn verricht ten aanzien van de schulden van [naam1] voldoende gemotiveerd betwist. [naam6] heeft geen nader bewijs van haar stelling aangeboden. Nu alsnog voldoende is komen vast te staan dat [verzoekster] diverse werkzaamheden in het kader van de aanpak van de problematische schulden heeft verricht, is het hof van oordeel dat dit onderdeel van de vierde grief slaagt. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen ten aanzien van de herberekening die de kantonrechter heeft gemaakt op basis van een jaarbeloning voor een bewindvoerder zonder dat sprake is van problematische schulden en het verzoek van [naam6] in eerste aanleg op dit punt alsnog afwijzen.
IVb beloning mentorschap
5.14
In onderdeel IVb stelt [verzoekster] vervolgens dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [verzoekster] geen werkzaamheden heeft uitgevoerd in het kader van het mentorschap. [verzoekster] geeft onder randnummer 33. van haar beroepschrift wederom een uitgebreide opsomming met urenspecificatie van de werkzaamheden die ten aanzien van de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding zijn verricht. In 2014 zijn 4,5 uren, in 2015 18 uren, in 2016 16,5 uren, in 2017 20,2 uren, in 2018 16,7 en in 2019 8,2 uren aan de invulling van het mentorschap van [naam1] besteed volgens [verzoekster] .
5.15
Het hof is van oordeel dat onderdeel b van grief IV eveneens slaagt. [verzoekster] was mentor van [naam1] . Daaraan is op basis van de hiervoor vermelde beloningsregeling een vaste vergoeding gekoppeld. De uren die aan het mentorschap worden besteed hoeven niet aan de kantonrechter te worden verantwoord. Vast staat dat [verzoekster] wel enige activiteiten als mentor heeft verricht en het is verder niet relevant hoeveel tijd [verzoekster] exact aan het mentorschap heeft besteed. Het hof passeert de stellingen van de advocaat van [naam1] op dit punt. Voor het hof is niet komen vast te staan dat [verzoekster] op bepaalde momenten geen actie heeft ondernomen als mentor terwijl dat wel nodig was.
De beslissing van de kantonrechter waarbij de in rekening gebrachte mentorschapsvergoeding als schade is aangemerkt en [verzoekster] is veroordeeld deze schade te vergoeden, zal daarom door het hof worden vernietigd.
IVc herberekening beloning [verzoekster]
5.16
Nu het hof van oordeel is dat het verzoek van [naam6] in eerste aanleg om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van € 6.843,70 wegens teveel in rekening gebrachte bewind- en mentorschapkosten alsnog moet worden afgewezen, komt het hof niet meer toe aan een inhoudelijke bespreking van grief IVc.
Grief V de kantonrechter kon niet tot een veroordeling van [verzoekster] komen
Grief V mist zelfstandige betekenis en zal daarom niet afzonderlijk worden besproken.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover deze ziet op de beslissing over de intakekosten in verband met de overname van het bewind en mentorschap van [naam1] door [naam6] .. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen ten aanzien van de overige schadevergoedingsverzoeken die [naam6] in eerste aanleg heeft gedaan en deze alsnog afwijzen. Het hof zal de beslissing ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
6.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, Team Toezicht-Bewindsbureau, zittingsplaats Almelo, van 1 februari 2022, alleen voor zover deze ziet op de beslissing ten aanzien van het schadevergoedingsverzoek wegens de intakekosten van [naam6] in verband met de overname van het bewind en mentorschap van [naam1] , in die zin dat [verzoekster] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 959,- aan [naam1] ;
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, team Toezicht- Bewindsbureau, zittingsplaats Almelo, van 1 februari 2022, voor zover deze ziet op de beslissingen ten aanzien van de schadevergoedingsverzoeken wegens misgelopen kwijtschelding gemeentelijke belastingen, extra uren gemaakt door [naam6] en wegens teveel in rekening gebrachte bewind- en mentorschapskosten, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst deze verzoeken af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere belanghebbende de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door de griffier, en is op 20 oktober 2022 uitgesproken door mr. J.H. Lieber in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.