ECLI:NL:GHARL:2022:9041

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
200.313.223/01 en 200.315.952/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen met betwisting door ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, kinderen van de vader en de moeder. De kinderrechter had eerder op 2 juni 2022 de ondertoezichtstelling verlengd tot 8 juni 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 8 oktober 2022. De ouders waren het niet eens met deze beslissingen en hebben hoger beroep ingesteld. De vader en de moeder stelden dat het perspectief van de kinderen nog bij hen ligt en vroegen om een ouderschapsbeoordeling. De gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, voerde aan dat de kinderen in de pleeggezinnen goed opgroeien en dat er geen risico's genomen moeten worden met hun ontwikkeling.

Het hof oordeelde dat de ouders recht hebben op toetsing van de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing, ondanks dat de termijn inmiddels verstreken was. Het hof onderschreef de zorgen van de GI over de opvoedvaardigheden van de ouders, maar vond dat de kinderrechter te snel had geconcludeerd dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt. Het hof benadrukte dat de rechtbank in alle vrijheid moet kunnen beslissen over een eventueel verzoek tot beëindiging van het gezag. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, wat betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.313.223 en 200.315.952
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 212946)
beschikking van 20 oktober 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep in de zaak met nummer 200.313.223,
belanghebbende in de zaak met nummer 200.315.952,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Wierts te Groningen,
en
[verzoekster],
wonende te [woonplaats2] (volgens het BRP),
feitelijk verblijvende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep in de zaak met nummer 200.315.952,
belanghebbende in de zaak met nummer 200.313.223,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Schlepers te Groningen,
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep in beide zaken,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt in beide zaken:
de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2],
wonende op een bij het hof bekend adres,
en
de pleegouders van [de minderjarige3],
wonende op een bij het hof bekend adres.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 2 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

in de zaak met nummer 200.313.223
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 juli 2022;
- een brief van de GI van 2 augustus 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Wierts van 12 september 2022 met een productie.
in de zaak met nummer 200.315.952
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met een productie, ingekomen op 2 september 2022.
in beide zaken
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 september 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader en zijn advocaat;
- de moeder en haar advocaat;
- [naam1] namens de GI.
De pleegouders van de kinderen en de raad voor de kinderbescherming waren niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 te [plaats1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2017 te [plaats1] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2019 te [plaats2] ,
gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De vader en de moeder hebben samen het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] staan sinds 18 maart 2021 (voorlopig) onder toezicht van de GI. Sindsdien zijn voor de drie kinderen ook machtigingen tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van kracht. Beide maatregelen zijn nadien steeds verlengd.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn eerst samen in een crisispleeggezin geplaatst en vervolgens in de zomer van 2021 doorgeplaatst naar het huidige pleeggezin. [de minderjarige3] is ook in een crisispleeggezin geplaatst, maar de pleegouders hebben besloten dat hij er mag blijven wonen.
3.4
De kinderen hadden eerst wekelijks gedurende anderhalf uur (begeleid) contact met de ouders. Het (begeleide) contact is in juni 2022 teruggebracht naar eens in de twee weken anderhalf uur en per augustus 2022 naar eens in de vier weken anderhalf uur.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verlengd tot 8 juni 2023, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 8 oktober 2022 en het resterende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 8 juni 2023 aangehouden.
in de zaak met nummer 200.313.223
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (zo begrijpt het hof) wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het perspectief van de kinderen nog niet definitief in een pleeggezin ligt alsmede dat de uithuisplaatsing – zo is ter zitting toegelicht – wordt verlengd voor de resterende termijn tot 8 oktober 2022 waarbinnen een ouderschapsbeoordeling dient plaats te vinden bij [naam2] dan wel een alternatieve instelling en daarbij het wekelijkse contact tussen ouders en de kinderen in stand te houden.
in de zaak met nummer 200.315.952
4.3
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (zo begrijpt het hof) wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg af te wijzen dan wel te bepalen dat een ouderschapsbeoordeling dient plaats te vinden.
in beide zaken
4.4
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In deze beide procedures is de periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verleend, verstreken op 8 oktober 2022. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van hun gezinsleven, hebben de ouders een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing over de periode van 8 juni 2022 tot 8 oktober 2022 te laten toetsen en behoort aan hen niet hun procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De ouders zijn het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. De grieven van de ouders richten zich onder meer tegen het oordeel van de kinderrechter dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt. De ouders vragen het hof een kans om te laten zien dat zij wel over voldoende opvoedvaardigheden beschikken. De ouders zijn niet als gezin gezien en behandeld. De ouders willen daarom een ouderschapsbeoordeling middels een gezinsopname bij een instelling, zoals de gezinskliniek [naam2] of [naam3] .
5.4
De GI is van mening dat het perspectief van de kinderen in de pleeggezinnen ligt, zodat de kinderen zich goed kunnen blijven ontwikkelen en ze duidelijkheid krijgen waar ze opgroeien. Gelet op het feit dat de kinderen in de eerste jaren van hun leven al ernstig zijn tekortgekomen en beschadigd zijn in hun sociaal-emotionele ontwikkeling, dient volgens de GI niet ‘geëxperimenteerd’ te worden met de kinderen om te bekijken of de ouders eventueel de verzorging en opvoeding van de kinderen aankunnen.
5.5
Uit de stukken en hetgeen is besproken op de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de ouders met hun hoger beroep vooral willen bereiken dat zij een kans krijgen van de GI om middels een gezinsopname te laten zien dat zij over de benodigde opvoedvaardigheden beschikken om de kinderen bij hun thuis te laten opgroeien. In deze procedure wordt echter uitsluitend nog de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing beoordeeld over voormelde periode van 8 juni 2022 tot 8 oktober 2022. Ten tijde van de behandeling bij de kinderrechter was sprake van zodanige ernstige zorgen op meerdere gebieden dat een thuisplaatsing niet in het belang van de kinderen was. Zo waren er zorgen over de hygiëne in huis, de gelijkwaardigheid in de relatie van de ouders, het ontbreken van een netwerk en de leerbaarheid en openheid van de ouders. Het hof onderschrijft deze zorgen en is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden is verleend en daarmee ook rechtmatig is verlengd.
5.6
Het voorgaande betekent echter niet dat het hof de overwegingen van de kinderrechter ten aanzien van het opgroeiperspectief van de kinderen onderschrijft. De vraag waar het perspectief van de kinderen ligt, dient onderwerp te zijn van onderzoek door de raad en zal, indien de raad overgaat tot een verzoek tot beëindiging van het gezag, door de rechtbank dienen te worden getoetst. De kinderrechter heeft in deze procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing naar de mening van het hof te snel die conclusie getrokken met de overweging dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt. De rechtbank moet over een verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders in alle vrijheid kunnen beslissen, en niet gebonden zijn aan het oordeel van de kinderrechter. Zolang sprake is van een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing is het uitgangspunt dat de GI hulpverlening moet blijven inzetten gericht op thuisplaatsing van de kinderen en daartoe ook blijvend de ondersteuning wordt geboden die de ouders daarvoor nodig hebben. Het is dan ook aan de GI om te beoordelen of daarvoor een gezinsopname nodig is ter beoordeling van de opvoedvaardigheden van de ouders. Indien de GI bij het standpunt blijft dat de kinderen dienen op te groeien in de pleeggezinnen, ligt het op de weg van de GI om dit perspectiefbesluit zo snel mogelijk door de raad te laten toetsen in het kader van een verzoek aan de raad om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel, zodat de ouders de rechtsbescherming kunnen inroepen die past bij deze ingrijpende beslissing over het opgroeiperspectief van de kinderen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking ten
aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 2 juni 2022, ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en L. van Dijk en is op 20 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.