ECLI:NL:GHARL:2022:9044

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
200.313.418/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarige na gebrek aan contact met de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 mei 2022 aangevochten. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige4] verlengd tot 28 mei 2023, maar het verzoek om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] te verlengen, was afgewezen. De vader verzocht het hof om de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] te vernietigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2022 is gebleken dat [de minderjarige1] al meer dan twee jaar geen contact heeft met haar moeder, wat zorgwekkend is. Het hof heeft vastgesteld dat, hoewel er zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige1], het ontbreken van contact met de moeder op zichzelf niet voldoende is om de ondertoezichtstelling voort te zetten. De vader en moeder hebben een verhardde strijd, wat de situatie voor de kinderen bemoeilijkt. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is, omdat de GI geen zorg meer inzet voor [de minderjarige1].

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover deze betrekking heeft op de periode tot heden, maar vernietigd voor de periode daarna. Het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] is afgewezen. Het hof benadrukt het belang van Parallel Ouderschap voor de toekomst van [de minderjarige1] en de noodzaak voor de ouders om zich hiervoor in te zetten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.418
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 212671)
beschikking van 20 oktober 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 juli 2022;
- het verweerschrift van de GI;
- een brief van mr. De Gruijl van 3 augustus 2022 met producties;
- een brief van mr. De Gruijl van 8 augustus 2022 met een productie.
2.2
Op 22 september 2022 is de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden, met mr. R. Feunekes van het hof over het verzoek van de vader heeft gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 september 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader en zijn advocaat;
- [naam1] en [naam2] namens de GI;
- de moeder.
Tevens is aan mr. G.M.J. Vijftigschild met instemming van alle belanghebbenden bijzondere toegang verleend tot het bijwonen van de mondelinge behandeling. De raad voor de kinderbescherming is opgeroepen maar was niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 te [plaats1] . De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
De ouders hebben daarnaast nog vier kinderen:
- [de jong-meerderjarige1] , geboren [in] 2004;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2006;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2007, en
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2015.
3.3
[de jong-meerderjarige1] woont begeleid zelfstandig. [de minderjarige2] woont bij de moeder. [de minderjarige3] verblijft in een gesloten voorziening voor jeugdhulp. [de minderjarige1] woont bij de vader en [de minderjarige4] verblijft in het kader van een co-ouderschapsregeling afwisselend bij de vader en de moeder, met de wisselmomenten op woensdag en zondag.
3.4
Sinds 28 mei 2019 staan [de minderjarige2] , [de minderjarige1] en [de minderjarige4] onder toezicht van de GI. De maatregel is nadien steeds verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige4] verlengd tot 28 mei 2023 en het verzoek de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] te verlengen, afgewezen.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking (zo begrijpt het hof) wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] te verlengen, af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof constateert dat sinds het uiteengaan van partijen in 2019 de strijd tussen de ouders steeds meer is verhard. Het lukt de ouders niet de kinderen buiten hun onderlinge strijd te houden. De kinderen proberen ieder op hun eigen manier hiermee om te gaan. Dit heeft ertoe geleid dat [de minderjarige1] al ruim twee jaar geen contact heeft met de moeder.
Het hof acht het, met de GI, zorgelijk dat [de minderjarige1] een zeer negatief beeld heeft van haar moeder dat gebaseerd is op haar ervaringen in het verleden, maar behoudens wat betreft het ontbreken van contact met de moeder is niet gebleken dat [de minderjarige1] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Tijdens het gesprek bij het hof heeft [de minderjarige1] verteld dat zij het bij de vader goed heeft, zij inmiddels naar het VWO gaat, vriendinnen in de klas heeft en op voetbal zit. [de minderjarige1] is stellig in het feit dat zij geen contact met de moeder wil. [de minderjarige1] gaat één keer per maand naar een psycholoog en deze gesprekken vindt zij fijn.
De GI heeft op de zitting verklaard dat het probleem niet zit bij de kinderen, maar bij de ouders. De ouders moeten stoppen met hun onderlinge strijd en zich inzetten voor het traject Parallel Ouderschap bij [naam3] . De ouders zijn daartoe bereid. Verder ziet de GI geen mogelijkheden meer de ontspoorde situatie te keren. Behoudens het onderhouden van contact met de ouders en [de minderjarige1] wordt vanuit de GI verder geen hulp ingezet.
Bij het verlengen van de ondertoezichtstelling waren er naar het oordeel van het hof ernstige zorgen over [de minderjarige1] waardoor de verlenging op terechte gronden is uitgesproken. Dat maakt echter thans niet dat alleen de zorg over [de minderjarige1] dat zij geen contact heeft met de moeder voldoende is voor het laten voortduren van de ondertoezichtstelling. Er wordt ten aanzien van [de minderjarige1] niet langer aan de gronden voor een ondertoezichtstelling voldaan. Daarbij is van belang dat de GI feitelijk geen zorg meer inzet ten behoeve van [de minderjarige1] . De ondertoezichtstelling dient dan ook geen doel meer.
Het voorgaande laat onverlet dat het in het belang van [de minderjarige1] is dat de ouders zich volledig gaan inzetten voor het traject Parallel Ouderschap, zodat [de minderjarige1] in de toekomst mogelijk wel de ruimte ervaart om contact met de moeder te hebben.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode tot heden en vernietigen voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf heden en zal het hof beslissen als hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 mei 2022 voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 mei 2022 voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] zich uitstrekt over de periode vanaf heden en, in zoverre opnieuw, beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] af voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en L. van Dijk en is op 20 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.