ECLI:NL:GHARL:2022:9056

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
200.314.075/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkte verlenging van machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, [verzoekster] en [verzoeker], hebben in hoger beroep de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel aangevochten, die de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd tot 14 mei 2023. De ouders hebben verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2022 is gebleken dat de kinderen sinds hun plaatsing bij de pleegmoeder positieve ontwikkelingen doormaken, maar dat er nog zorgen zijn over hun gehechtheid en trauma's. Het hof heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing niet heeft geleid tot een veilige hechting en dat de kinderen de wens hebben om bij hun ouders te wonen. Het hof oordeelt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet gerechtvaardigd is, terwijl de ondertoezichtstelling wel noodzakelijk blijft vanwege de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd voor wat betreft de ondertoezichtstelling, maar de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 17 oktober 2022 afgewezen. De kinderen kunnen in de herfstvakantie naar huis en starten na de vakantie op een nieuwe school. Het hof benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling voor een zorgvuldige terugplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.075
(zaaknummer rechtbank Overijssel 279398)
beschikking van 13 oktober 2022
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
en
[verzoeker],
verder te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.H. Rump te Zwolle,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de pleegmoeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegmoeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 3 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 augustus 2022.
2.2
Op 21 september 2022 zijn de hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschenen, die buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden, ieder afzonderlijk
met mr. L. van Dijk van het hof over het verzoek van de ouders hebben gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 september 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en een beëdigd tolk Swahili, [de tolk] (tolknummer [nummer1] );
- [naam1] namens de GI.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, was de pleegmoeder niet aanwezig. Met bericht vooraf was de raad voor de kinderbescherming niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 te [plaats1] ,
gezamenlijk verder te noemen: de kinderen. De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
3.2
Van 8 januari 2015 tot 26 januari 2018 is meerdere keren sprake geweest van een ondertoezichtstelling van de kinderen. Van 26 oktober 2016 tot 26 juli 2017 hebben de kinderen op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing in een crisispleeggezin verbleven.
3.3
De kinderen staan sinds februari 2020 weer onder toezicht van de GI. Bij beschikking van 14 mei 2020 is voor de kinderen een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven. Beide maatregelen zijn nadien steeds verlengd.
3.4
De kinderen hebben eerst in een crisispleeggezin en neutraal perspectief biedend pleeggezin gewoond, maar sinds mei 2021 wonen zij bij de pleegmoeder, hun (half)zus.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf gedurende dag en nacht in een pleeggezin van de kinderen verlengd tot 14 mei 2023.
4.2
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (zo begrijpt het hof), opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen.
4.3
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
4.4
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De ouders zijn het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen. De GI vindt het wel noodzakelijk dat deze maatregelen worden voortgezet.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat wel is gebleken van gronden die een verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen rechtvaardigen, maar niet van gronden die de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.5
Bij de beoordeling van een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing geldt als uitgangspunt dat vastgesteld moet worden of de feiten en omstandigheden die tot die maatregel aanleiding gaven nog bestaan of dat de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de gronden voor de uithuisplaatsing zijn komen te vervallen.
5.6
Uit de overgelegde stukken blijkt dat in februari 2020 de uithuisplaatsing is uitgesproken omdat sprake was van een acute en ernstige bedreiging voor de kinderen. Volgens verklaringen van de kinderen was er in de thuissituatie huiselijk geweld. De ouders hebben verklaard dat er hooguit kan worden gesproken van een corrigerende aanpak. Wat er werkelijk is gebeurd, is voor het hof niet duidelijk geworden. De therapeuten van [naam2] hebben in november 2020 middels speltherapie bij de kinderen vastgesteld dat zij een niet-veilige gehechtheid laten zien en ernstig getraumatiseerd zijn. Volgens de GI kunnen de kinderen op dit moment niet thuis wonen bij de ouders omdat er zorgen zijn over de opvoedingsvaardigheden van ouders en de veiligheid bij de ouders thuis. De vraag is in hoeverre de ouders kunnen aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen. Volgens de GI heeft de pleegmoeder wel voldoende opvoedmogelijkheden en kan zij aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen.
5.7
Duidelijk is geworden dat de kinderen sinds zij bij de pleegmoeder wonen toekomen aan hun eigen ontwikkeling en dat zij een positieve groei laten zien. Er zijn alleen nog zorgen over de gehechtheid van de kinderen. De kinderen zijn erg bezig met het feit dat zij bij de ouders thuis willen opgroeien en deze wens hebben zij al langere tijd. De GI heeft de afgelopen periode meerdere gesprekken gehad met de kinderen over de plaatsing bij de pleegmoeder, want het feit dat de kinderen terug willen naar de ouders zorgt voor onrust binnen het pleeggezin.
Uit het gesprek met de kinderen bij het hof blijkt heel duidelijk hun wens bij de ouders te willen wonen. Naar het oordeel van het hof werkt de uithuisplaatsing op dit moment contraproductief, want de huidige situatie belast de kinderen. Vooral [de minderjarige1] is er (bijna) dagelijks mee bezig. De wens van de kinderen om thuis bij de ouders te gaan wonen is zo sterk dat zij zich niet gaan hechten in het pleeggezin en zij geen therapie willen voor hun trauma’s. Dit zal hun emotionele ontwikkeling niet ten goede komen. Het hof is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing thans een te zware maatregel is. Hoewel het hof zich de zorgen van de GI over de thuissituatie bij de ouders kan voorstellen, kan de GI passende ambulante hulpverlening inzetten om de kinderen de vereiste opvoedingsomgeving te bieden en hun veiligheid thuis te waarborgen. De kinderen zijn ouder en groter geworden en lijken steviger in hun schoenen te staan. Bovendien is door Trias Pleegzorg en de GI gezien dat de contacten tussen de ouders en de kinderen positief verlopen. Uit een overgelegd verslag van een bezoek van de kinderen aan de ouders blijkt dat de ouders de kinderen affectie geven en zich betrokken uitlaten. De ouders vragen naar hoe het op school gaat en luisteren naar de kinderen. Inmiddels overnachten de kinderen tijdens weekenden en vakanties bij de ouders en deze overnachtingen gaan goed. Het hof constateert dat de uithuisplaatsing niet tot gevolg heeft gehad dat de kinderen een plek hebben gevonden waar zij zich veilig kunnen hechten en waar zij toekomen aan het verwerken van hun trauma’s. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van
17 oktober 2022 zal afwijzen, zodat de kinderen in de herfstvakantie van de regio noord naar huis kunnen en zij na de herfstvakantie kunnen starten op een nieuwe school in de omgeving van [woonplaats1] .
5.8
Gelet op het vorenstaande is het hof wel van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling op dit moment nog noodzakelijk is nu er nog steeds een ernstige ontwikkelingsbedreiging is en hulpverlening in een vrijwillig kader thans nog onvoldoende door de ouders wordt geaccepteerd en benut. Daarbij komt dat de kinderen na ruim twee jaar weer worden thuisgeplaatst bij de ouders en deze thuisplaatsing op een zorgvuldige en verantwoorde wijze dient plaats te vinden. Het hof wijst de ouders erop dat zij zich moeten realiseren dat zij in het belang van de kinderen de samenwerking met de GI zullen moeten aangaan.
5.9
Het voorgaande leidt tot de hierna vermelde beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 3 mei 2022, voor zover deze ziet op de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 3 mei 2022, voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
tot 17 oktober 2022;
vernietigt die beschikking, voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 17 oktober 2022 en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 17 oktober 2022 af;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
R. Feunekes en is op 13 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.