ECLI:NL:GHARL:2022:910

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
P21/0342
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beslissing tot voortzetting van de ISD-maatregel met tussentijdse toetsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2021. De zaak betreft de voortzetting van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) van een veroordeelde, geboren in 1956, die momenteel verblijft in een penitentiaire inrichting. Het hof heeft de veroordeelde en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, gehoord, evenals de advocaat-generaal, mr. V. Smink. De veroordeelde heeft aangegeven dat hij lange tijd geen adequate behandeling heeft ontvangen, wat heeft geleid tot een onduidelijke situatie omtrent zijn strafzaak. Ondanks de problemen heeft hij geprobeerd om het beste van zijn situatie te maken en heeft hij verzocht om beëindiging van de maatregel. Het openbaar ministerie heeft echter gesteld dat de maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de maatschappij en het verminderen van recidive. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met de aanvulling dat er voor 1 juni 2022 een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de maatregel zal plaatsvinden. Het hof benadrukt dat, hoewel er eerder onvoldoende invulling aan de maatregel is gegeven, er nu vooruitgang is geboekt en dat voortzetting van de maatregel noodzakelijk en zinvol is.

Uitspraak

ISD P21/0342
Beslissing d.d. 6 januari 2022
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[veroordeelde],
geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 1956,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting
(hierna P.I.)[inrichting] , locatie [plaats 1] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2021, inhoudende dat de tenuitvoerlegging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
(hierna: de maatregel)wordt voortgezet.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de betrokkene van 28 september 2021;
- een Reclasseringsadvies van Geestelijke Gezondheidszorg Reclassering Inforsa van
11 oktober 2021;
- een Aanvulling voortgangsverslag tenuitvoerlegging ISD-maatregel van de
P.I. [inrichting] van 22 december 2021.
Het hof heeft ter zitting van 6 januari 2022 gehoord de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam , en de advocaat-generaal
mr. V. Smink.

Overwegingen:

Het standpunt van de veroordeelde
Kort na aanvang van de maatregel heeft de casemanager van de P.I. aangegeven dat zij niets voor veroordeelde kon doen, omdat er onduidelijkheid bestond over een openstaande strafzaak. Veroordeelde heeft zodoende een lange periode een “kale” maatregel uitgezeten. Desondanks wilde veroordeelde er het beste van maken, zodat hij zo spoedig mogelijk zou kunnen uitstromen naar de locatie [locatie zorgorganisatie] . Veroordeelde is toegezegd dat hij op ieder moment weer terug zou kunnen keren. Zeven maanden na aanvang van de maatregel stemde de leidinggevende van de ISD-afdeling, na herhaalde verzoeken, in met een gesprek met veroordeelde en de raadsman. Uit het verloop van de maatregel en de contacten van de raadsman met de casemanager en de leidinggevende van de ISD-maatregel bleek dat zij onvoldoende op de hoogte waren van de regelgeving omtrent oplegging, tenuitvoerlegging en invulling van de maatregel en dat zij een onjuiste voorstelling van zaken hadden omtrent de tegen veroordeelde openstaande strafzaak. De casemanager heeft zelfs geprobeerd om de reeks van fouten en onjuistheden toe te dekken door de medewerker van de locatie [locatie zorgorganisatie] te vragen onjuiste informatie hieromtrent te verstrekken. Vervolgens is veroordeelde op 7 oktober 2021 overgeplaatst naar P.I. [inrichting] . Veroordeelde ervaart de overplaatsing als een strafoverplaatsing. Er is daarom bezwaar ingediend tegen de overplaatsing. Op de ISD-afdeling in [plaats 1] heerst een soort noodtoestand vanwege afwezige casemanagers. De casemanager heeft met de psycholoog een “spoed-trajectbepalingsoverleg” ingepland. Thans wordt getracht veroordeelde zo spoedig mogelijk uit te plaatsen naar de locatie [locatie zorgorganisatie] , omdat hij daar onder begeleiding van een ambulant zorgteam kan werken aan zijn reïntegratiedoelen. Tot op heden is de invulling van de maatregel mislukt, hetgeen niet aan veroordeelde is te wijten. Het uitblijven van een adequate behandeling die noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen, ligt buiten de macht van veroordeelde. Voortzetting van de maatregel is niet (langer) zinvol. Het recidiverisico is inmiddels laag doordat veroordeelde nu beschikt over een pensioen en kampt met lichamelijke problemen. De raadsman heeft verzocht de maatregel te beëindigen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De maatregel dient twee doelen, namelijk het beschermen van de maatschappij en het verminderen van de recidive. Daarvoor is behandeling en ondersteuning nodig, waarna geleidelijke terugkeer in de samenleving kan geschieden. Voor veroordeelde is een plan gemaakt. Het recidiverisico wordt thans nog ingeschat als hoog. Lichamelijk is veroordeelde beperkt en kwetsbaar, maar het ingezette traject wordt nog steeds als de goede route gezien. De locatie [locatie zorgorganisatie] is een mogelijkheid, maar tot die tijd dienen de belangen van de maatschappij te prevaleren boven het belang van veroordeelde. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd, met aanvulling van het volgende.
Veroordeelde is op 7 oktober 2021 overgeplaatst naar de P.I. [inrichting] , locatie [plaats 1] . Veroordeelde staat op de wachtlijst bij [zorgorganisatie] in [plaats 2] en is hier nog steeds welkom. Derhalve is een spoedtrajectbepalingsoverleg ingepland. [zorgorganisatie] heeft aangegeven dat er momenteel geen plek is, maar dat zij veroordeelde wil ontvangen wanneer er een plek vrijkomt. De locatie [locatie zorgorganisatie] van [zorgorganisatie] heeft aangegeven dat eerdere ervaringen met veroordeelde van beide kanten goed zijn bevallen en dat men zag dat men kon fungeren als veilige en gezonde thuishaven voor veroordeelde. Vanuit de P.I. [inrichting] is in samenspraak met de casemanager en [zorgorganisatie] besloten om veroordeelde [zorgorganisatie breed] aan te melden, zodat hij afhankelijk van de mogelijkheden eerst op een overbruggingsplek kan komen van [zorgorganisatie] . Op deze wijze kan veroordeelde al onder begeleiding van een ambulant zorgteam actief werken aan zijn reïntegratiedoelen.
Het hof is van oordeel dat opheffing van de maatregel zal leiden tot onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein en dat de maatregel weliswaar een periode heeft gekend waarin onvoldoende invulling is gegeven aan de maatregel, maar dat daarin verandering is gekomen die voortzetting van de maatregel naast noodzakelijk ook zinvol maakt. Teneinde de verdere voortgang te volgen zal het hof bepalen dat voor 1 juni 2022 een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk en zal daarom ambtshalve beslissen dat die tussentijdse beoordeling binnen vier maanden na de uitspraakdatum van deze beslissing door de rechtbank zal plaatsvinden.

Beslissing

Het hof:
Bevestigt met aanvulling van grondenzoals hiervoor is overwogen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2021 met betrekking tot de veroordeelde
[veroordeelde].
Bepaaltdat voor 1 juni 2022 door de rechtbank een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden.
Aldus gedaan door
mr. W.A. Holland als voorzitter,
mr. M.E. van Wees en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en drs. E.M.M. Mol en drs. R.J.A. van Helvoirt als raden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Valé als griffier,
en op 20 januari 2022 in het openbaar uitgesproken.
Mr. E.A.K.G. Ruys en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.