ECLI:NL:GHARL:2022:9188

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
TBS P22/230
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de verlenging van terbeschikkingstelling met één jaar na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, die op 21 juni 2022 de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met één jaar had verlengd. Het hof bevestigt deze beslissing, met aanvulling van gronden, en oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld. De advocaat-generaal had in hoger beroep betoogd dat de terbeschikkingstelling met twee jaren verlengd had moeten worden, omdat de behandeling en resocialisatie van de terbeschikkinggestelde niet binnen één jaar afgerond zullen zijn. De rechtbank had echter geoordeeld dat, ondanks de behandelimpasse, een verlenging van één jaar meer passend was. Het hof ziet onvoldoende reden om van dit oordeel af te wijken. De rechtbank had vastgesteld dat er een diepgeworteld wantrouwen van de terbeschikkinggestelde tegenover de kliniek bestaat, wat de behandeling bemoeilijkt. Het hof benadrukt dat er bijzondere redenen kunnen zijn om af te wijken van het uitgangspunt van een verlenging met twee jaren, en dat de rechtbank dit in haar beslissing heeft onderbouwd. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en bevestigd de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

TBS P22/230
Beslissing d.d. 13 oktober 2022
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het Openbaar Ministerie in de zaak tegen
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
verblijvende in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) [naam] te [plaats] (hierna: de kliniek).
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 21 juni 2022. Deze beslissing houdt in de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op dezelfde stukken waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep en de appelschriftuur van de officier van justitie van 30 juni 2022;
- de aanvullende informatie van de kliniek van 14 september 2022;
- de wettelijke aantekeningen vanaf 4 januari 2022 tot 4 september 2022.
Het hof heeft ter zitting van 29 september 2022 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.M. van Wersch, advocaat te Huizen, en de advocaat-generaal mr. W.C.J. Stienen.

Overwegingen:

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de stukken voldoende blijkt dat de behandeling en resocialisatie niet binnen één jaar afgerond zullen zijn. In dergelijke gevallen dient de terbeschikkingstelling met twee jaren te worden verlengd. De rechtbank heeft het uitgangspunt van het hof dat indien de behandeling en resocialisatie niet binnen één jaar afgerond zal zijn de maatregel in beginsel wordt verlengd met twee jaren, onjuist toegepast door de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen. Derhalve dient de beslissing te worden vernietigd en moet de terbeschikkingstelling alsnog met twee jaren worden verlengd.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De raadsman van de terbeschikkinggestelde heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank kan worden bevestigd. De rechtbank heeft de bestaande behandelimpasse geconstateerd en heeft een signaal afgegeven dat de kliniek met een oplossing moet komen. Het hof kan dit signaal ondersteunen door de beslissing te bevestigen.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met aanvulling van die gronden worden bevestigd.
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Bij de beoordeling van de duur van de verlenging van de terbeschikkingstelling hanteert de rechtbank voorts het uitgangspunt dat wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling van de betrokkene meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging met een termijn van één jaar, de terbeschikkingstelling wordt verlengd met twee jaren. Dit kan anders zijn indien de reële kans bestaat dat de maatregel al na verloop van een jaar kan worden gewijzigd of beëindigd of als het verloop van de behandeling daar aanleiding toe geeft.
Gelet op het verloop van de behandeling ligt een verlenging van de terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaren voor de hand. Niettemin vindt de rechtbank een verlenging van de terbeschikkingstelling voor één jaar meer passend. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de impasse tussen betrokkene en de kliniek compleet is. Betrokkene heeft een diepgeworteld wantrouwen tegenover de kliniek. Zowel psychiater [psychiater] als psycholoog [psycholoog] stellen dat de impasse onherstelbaar is. De rechtbank acht het van groot belang dat deze -reeds geruime
tijd durende impasse wordt doorbroken, ofwel in de huidige kliniek ofwel elders. Dat
voorzienbaar is dat in de toekomst mogelijk opnieuw een behandelimpasse zal ontstaan maakt dit niet anders.”
In de appelmemorie, waarbij de advocaat-generaal zich ter zitting heeft aangesloten, schrijft de officier van justitie:
“De jurisprudentie van het Hof is duidelijk over dergelijke zaken. Ik wijs op ECLl:NL:GHARL:2019:7412. Het Hof verwoordt als uitgangspunt dat wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar, de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren.
Ook de rechtbank overweegt overigens in haar beslissing verlenging terbeschikkingstelling dat een verlenging van de maatregel met twee jaar voor de hand ligt. Toch wordt afgeweken van het bovengenoemde uitgangspunt en wordt besloten tot verlenging met één jaar met als doel zicht te houden op de impasse die is ontstaan. Hoewel voorstelbaar is dat de rechtbank zicht wil houden op het verdere verloop van de behandeling vanwege de behandelimpasse, geeft de beslissing van de rechtbank blijk van een onjuiste toepassing van het geldende criterium zoals opgenomen in voornoemde jurisprudentie. Uit de stukken blijkt duidelijk dat de behandeling van de [terbeschikkinggestelde] tot nu toe in het teken heeft gestaan van motivering van de betrokkene en het investeren in de behandelrelatie. De persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene is nog onvoldoende bewerkt, waardoor de hechtingsproblematiek, het wantrouwen en de krenkingsgevoeligheid nog steeds aanwezig zijn. Dat maakt in de visie van het Openbaar Ministerie dat niet te verwachten is dat de behandeling en resocialisatie binnen één jaar zal zijn afgerond.”
Het uitgangspunt van het hof is inderdaad dat de terbeschikkingstelling dient te worden verlengd met een termijn van twee jaren wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling en resocialisatie van de terbeschikkinggestelde in het bestaande juridische kader meer tijd in beslag zullen nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. In het hiervoor aangehaalde betoog miskent het Openbaar Ministerie echter het karakter van een uitgangspunt, namelijk dat er bijzondere redenen kunnen zijn om daarvan af te wijken.
De rechtbank heeft in deze zaak gemotiveerd geoordeeld dat een verlenging met een termijn van één jaar op zijn plaats is. Het hof ziet onvoldoende reden een ander oordeel hiervoor in de plaats te stellen.

Beslissing

Het hof:
Bevestigt, met aanvulling van gronden, de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 juni 2022 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. P.C. Vegter als raadsheren,
en drs. I. van Outheusden en dr. E.L.M. Klein Haneveld als raden,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders als griffier,
en op 13 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken.
Mr. Vegter, de raden en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.