ECLI:NL:GHARL:2022:9348

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.313.612
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging en verkorting van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 6 mei 2023. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: de GI), tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de vader gezamenlijk het gezag uitoefenen over [de minderjarige], die bij de moeder woont. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld vanwege zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige], die in een problematische thuissituatie opgroeit. De GI heeft ter zitting verweer gevoerd en benadrukt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige].

Na het horen van de argumenten van beide partijen, heeft het hof geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige]. Het hof heeft de termijn van de ondertoezichtstelling verkort tot 1 februari 2023, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te beoordelen. De beslissing van het hof houdt in dat de ondertoezichtstelling wordt voortgezet, maar dat de termijn wordt aangepast om de belangen van [de minderjarige] te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.612
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 536354)
beschikking van 3 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M. Beuwer te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
verblijvende in een verpleeghuis te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 juli 2022;
- de brief van de GI van 5 augustus 2022 met producties;
- het e-mailbericht van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 18 augustus 2022;
- een journaalbericht van mr. Beuwer van 24 augustus 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Beuwer van 5 oktober 2022 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 oktober 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-een vertegenwoordiger van de GI.
De vader is niet verschenen en ook namens de raad was, zoals aangekondigd, niemand aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren te [woonplaats1] [in] 2014, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 november 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Nadien is de termijn van de ondertoezichtstelling steeds verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 6 mei 2023.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
4.3
De GI heeft ter zitting verweer gevoerd. Zij heeft het hof gevraagd om het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet verenigen. Zij stelt -kort gezegd- dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat bij hem geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Zij erkent dat [de minderjarige] wel hulp nodig heeft op bepaalde ontwikkelingsgebieden, maar zij stelt dat zij bereid is die hulp te aanvaarden. Om die reden is [naam1] ingeschakeld en ontvangt de moeder hulp van [naam2] . Een ondertoezichtstelling is volgens de moeder niet nodig.
5.3
De GI voert aan de ondertoezichtstelling voor [de minderjarige] op dit moment nog noodzakelijk is. De contacten met de moeder verlopen goed en de moeder is ook goed bereikbaar. De moeder werkt over het algemeen mee met de aangeboden hulpverlening, maar het is in het verleden voorgekomen dat zij een belangrijk hulpverleningstraject tussentijds heeft afgebroken, waarna zij haar verdere medewerking weigerde. Ook komt het voor dat de moeder enkel wil meewerken op de door haar gestelde voorwaarden. De GI acht het in het belang van [de minderjarige] dat hij het huidige hulpverleningstraject bij [naam1] kan voortzetten en afronden, waarbij de ondertoezichtstelling een toegevoegde waarde kan zijn.
5.4
Op grond van de stukken en uit hetgeen op de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, acht het hof aannemelijk dat [de minderjarige] bij het uitblijven van de verzochte ondertoezichtstelling zodanig zal opgroeien dat hij in zijn ontwikkeling (ernstig) wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is niet of onvoldoende wordt geaccepteerd.
Het hof oordeelt daartoe als volgt. [de minderjarige] is een kwetsbaar kind, dat veel heeft meegemaakt in de thuissituatie bij zijn -destijds verslaafde- ouders. Hij heeft moeite om zijn emoties te tonen en doet uitspraken over “dood” en “vechten”. De moeder werkt over het algemeen mee met de geboden hulpverlening, maar stelt daarbij blijkbaar ook regelmatig haar voorwaarden. Namens de GI is ter zitting aangevoerd dat het voor [de minderjarige] van groot belang is om aan zijn emotieregulatie te werken, waarvoor deskundigen de zogenoemde gezinstherapie van [naam3] met video-observaties het meest geschikt achtten. Deze therapie is gestart, maar werd door de moeder afgebroken, omdat met name de video-observaties voor haar niet prettig voelden. Als alternatief is [de minderjarige] onlangs gestart met een speltherapie bij de Specialistische Jeugdhulporganisatie [naam1] . Daarbij wordt ook de moeder betrokken: zij krijgt opvoedkundige adviezen. Het hof is, op grond van al het voorgaande, van oordeel dat bij [de minderjarige] sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, als bedoeld in artikel 1:255 BW. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij de door hem thans gestarte speltherapie bij [naam1] kan afronden, waarbij het risico dat ook deze therapie tussentijds door de moeder wordt afgebroken moet worden voorkomen. Het stopzetten van deze therapie voordat de behandeling is afgerond, is niet in het belang van [de minderjarige] . Het hof acht in dat verband voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk, maar ziet wel aanleiding om de termijn ervan te bekorten. Nu [de minderjarige] nog vier therapiesessies bij [naam1] voor de boeg heeft zal het hof de einddatum van de geldende ondertoezichtstelling vaststellen op 1 februari 2023, op welk moment naar verwachting ook duidelijk zal zijn of vervolgbehandeling nodig is. Het hof zal de bestreden beschikking deels vernietigen en deels bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 april 2022, voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf 1 februari 2023;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor zover de termijn ervan zich uitstrekt over de periode vanaf 1 februari 2023, alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en
S. Kuijpers, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 3 november 2022 door
mr. M.H.F. van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.