In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Laren had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.496.000 voor het jaar 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB). Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 20 oktober 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende, ir. B.A.M. Slockers, de argumenten toegelicht. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, met een bepleite waarde van € 1.381.000. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen beoordeeld, waarbij het de onderbouwing van de heffingsambtenaar en de vergelijkingsobjecten in overweging nam. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde te hoog was vastgesteld en dat de uitstraling van de onroerende zaak niet bovengemiddeld was in vergelijking met de vergelijkingsobjecten. Het Hof heeft uiteindelijk de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.412.000, en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.