ECLI:NL:GHARL:2022:9626

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
200.296.049/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van facturen voor geleverde materialen tussen Betonwerken V.O.F. en een leverancier

In deze zaak vordert [geïntimeerde] betaling voor geleverde materialen aan [appellant1] Betonwerken V.O.F. De rechtbank had eerder een deel van de vordering toegewezen, maar [appellant1] Betonwerken c.s. zijn in hoger beroep gegaan om de vordering geheel af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank een aantal facturen ten onrechte heeft toegewezen en heeft de vordering van [geïntimeerde] verminderd. Het hof heeft geoordeeld dat een beroep op opschorting van betaling niet gerechtvaardigd is, omdat een factuur geen tegenprestatie is die opschorting rechtvaardigt. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van € 42.773,65, vermeerderd met rente en kosten, deels toegewezen, maar het totaalbedrag dat [appellant1] Betonwerken c.s. verschuldigd zijn, is vastgesteld op € 17.903,25. De wettelijke handelsrente is toegewezen vanaf 1 januari 2019. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 8 november 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.296.049/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 169516)
arrest van 8 november 2022
in de zaak van

1.[appellant1] Betonwerken V.O.F.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna:
[appellant1] Betonwerken,
2. [appellante2],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante2],
3. [appellant3],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant3],
appellanten,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellant1] Betonwerken c.s.,
advocaat: mr. A. Heijink, die kantoor houdt te Ede,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [naam1],
wonende en zaakdoende te [plaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.B. de Jong, die kantoor houdt te Hoogezand.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Eerder is in deze zaak een tussenarrest gewezen dat op 29 maart 2022 is uitgesproken. In dit arrest is een mondelinge behandeling bepaald voor de enkelvoudige kamer, te houden op 23 juni 2022. Deze mondelinge behandeling heeft in verband met een verhindering van [geïntimeerde] geen doorgang gevonden. Partijen hebben daarop arrest gevraagd.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het voorafgaand aan het arrest van
29 maart 2022 overgelegde procesdossier.

2.Waar gaat de zaak over? En wat vindt het hof?

[geïntimeerde] wil betaald worden voor aan [appellant1] Betonwerken geleverde materialen. De rechtbank heeft een deel van de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. [appellant1] Betonwerken c.s. willen dat het hof alsnog de vordering geheel afwijst. Het hof is van oordeel dat het hoger beroep deels slaagt en dat een lager bedrag aan [geïntimeerde] moet worden toegewezen. Dit zal hierna worden uitgelegd, nadat eerst de feiten en de vorderingen van partijen zijn beschreven.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
3.1
[geïntimeerde] , die handelt onder de namen ‘ [naam2] ’ en ‘ [naam3] ’, houdt zich bezig met het vervaardigen en leveren van betonijzer, het knip-, buig- en vlechtwerk van betonijzer en het leveren van bijkomende materialen.
3.2
[appellant1] Betonwerken houdt zich bezig met de productie van betonelementen.
3.3
[geïntimeerde] heeft jarenlang diverse materialen aan [appellant1] Betonwerken geleverd.
3.4
Over de door [geïntimeerde] in de periode van 24 augustus 2015 tot en met 5 oktober 2018 aan [appellant1] Betonwerken gezonden facturen is een geschil ontstaan.

4.Het geschil bij en de beslissing van de rechtbank

4.1
[geïntimeerde] heeft - samengevat - na wijziging van zijn eis gevorderd de hoofdelijke veroordeling van [appellant1] Betonwerken c.s. en [appellant1] Betonwerken B.V. tot betaling van € 42.773,65, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en met € 1.233,50 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [appellant1] Betonwerken c.s. in de proceskosten.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 24 maart 2021 [appellant1] Betonwerken c.s. samen met [appellant1] Betonwerken B.V. hoofdelijk veroordeeld aan [geïntimeerde] te betalen € 26.743,76, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 26.941,65 vanaf 1 januari 2019, alsook de wettelijke handelsrente over € 2.728,21 met ingang van 1 januari 2019 tot 10 augustus 2020 (de datum waarop dit bedrag aan [geïntimeerde] was betaald). [appellant1] Betonwerken c.s. en [appellant1] Betonwerken B.V. zijn daarnaast hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. Het meer of anders door [geïntimeerde] gevorderde is afgewezen.

5.De vordering in hoger beroep

[appellant1] Betonwerken c.s. vorderen in hoger beroep - samengevat - de vernietiging van het vonnis van 24 maart 2021 en de volledige afwijzing alsnog van de vordering van [geïntimeerde] , onder veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van [appellant1] Betonwerken c.s. uit hoofde van dat vonnis aan [geïntimeerde] hebben betaald en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

Omvang van het hoger beroep
6.1
De rechtbank heeft ook [appellant1] Betonwerken B.V. veroordeeld, naast [appellant1] Betonwerken c.s. [appellant1] Betonwerken B.V. is, anders dan [appellant1] Betonwerken c.s., zo blijkt uit het exploot van dagvaarding van 17 juni 2021, niet ook in hoger beroep gekomen. Gesteld noch gebleken is dat van een ondeelbare rechtsverhouding sprake is, waardoor [appellant1] Betonwerken B.V. wel in hoger beroep (proces)partij moet zijn. [appellant1] Betonwerken B.V. is dus in hoger beroep geen partij. Dat [appellant1] Betonwerken B.V. in de kop van de memorie van grieven ook is aangeduid als appellante, maakt dat niet anders en is kennelijk een vergissing, ook gelet op het feit dat [appellant1] Betonwerken B.V. in een latere akte van [appellant1] Betonwerken c.s. niet wordt genoemd. De veroordeling van [appellant1] Betonwerken B.V. door de rechtbank is daarom ten opzichte van haar definitief geworden.
6.2
[geïntimeerde] heeft zelf geen hoger beroep ingesteld tegen wat door de rechtbank van zijn vordering is afgewezen. Daarmee ligt de vordering van [geïntimeerde] , zover die is afgewezen, in hoger beroep niet meer ter beoordeling voor.
6.3
[appellant1] Betonwerken c.s. hebben tien bezwaren (grieven) tegen het vonnis van
24 maart 2021. De bezwaren richten tegen de verwerping van het beroep op een opschortingsrecht, de toewijzing van specifieke factuurbedragen, de toewijzing van rente en de veroordeling in de proceskosten. Deze punten zullen hierna achtereenvolgens worden besproken.
Opschortingsrecht
6.4
[appellant1] Betonwerken c.s. voeren aan dat zij hun betalingsverplichting volledig mochten opschorten omdat [geïntimeerde] , als het gaat om aantallen en prijzen, onjuiste facturen heeft verstuurd, dan wel omdat de facturen onvoldoende werden toegelicht en onderbouwd. Voor zover [appellant1] Betonwerken c.s. daarmee bedoelen dat alleen een juiste dan wel een voldoende toegelichte factuur de betalingsverplichting doet ontstaan, is dat onjuist. Hun betalingsverplichting ontstaat als gevolg van het door [geïntimeerde] leveren van de overeengekomen materialen en hangt niet af van de ontvangst van een correcte factuur. Een factuur is ook niet meer dan een verzoek om de geleverde materialen te betalen, doorgaans binnen een bepaalde termijn. Als zodanig is het opstellen en verzenden van een factuur geen prestatie (verbintenis) die uit de overeenkomst van partijen volgt. In die zin beroept [appellant1] Betonwerken c.s. zich ten onrechte op schuldeisersverzuim bij [geïntimeerde] als bedoeld in artikel 6:58 BW.
6.5
Een onjuiste factuur dan wel het ontbreken van een creditfactuur verhindert op zich niet dat [appellant1] Betonwerken c.s. betaalt wat zij wel voor aan haar geleverde materialen is verschuldigd. Anders gezegd, onjuist vermelde aantallen en/of prijzen in de facturen betekenen dat wat teveel is berekend, niet is verschuldigd, en niet dat wat wél is verschuldigd dan vooralsnog niet hoeft te worden betaald (oftewel mag worden opgeschort).
6.6
Voor zover het gaat om een factuur - daarmee van een verzoek om een bepaald bedrag te betalen - die niet in verband kan worden gebracht met een of meer concrete leveringen van overeengekomen materialen en/of verricht werk (een ‘kale’ factuur), geldt dat daarmee geen nakoming van een concrete betalingsverplichting wordt gevraagd als bedoeld in de artikelen 6:38 e.v. BW. Ook dan heeft het inroepen van een opschorting geen nut.
6.7
Het beroep op een opschortingsrecht lost zich daarmee op in het debat van partijen over de verschuldigdheid van de factuurbedragen en in de vraag of, en zo ja per wanneer, rente is verschuldigd. Het beroep op een opschortingsrecht is dan ook terecht verworpen.
Specifieke facturen
6.8
De rechtbank heeft negenentwintig van de door [geïntimeerde] gevorderde factuurbedragen (deels) toegewezen, zoals opgesomd in rechtsoverweging 3.130 van het bestreden vonnis. Tegen zeven van deze toegewezen factuurbedragen hebben [appellant1] Betonwerken c.s., los van hun vergeefs beroep op een recht op opschorting van haar betalingsverplichting, geen specifieke bezwaren geuit, niet in de grieven zelf en niet in de daarop gegeven toelichting. Het gaat, de opsomming van rechtsoverweging 3.310 volgend, om:
1. factuurnummers 9353v15133 en 9423v1639 € 2.731,21
6. factuurnummer 9745v16153 € 1.463,50
7. factuurnummer 12582v1847 € 300,21
8. factuurnummer 12597v1861 € 266,20
13. factuurnummer 18266v1877 € 6.101,43
16. factuurnummer 18276v18108 € 40,54
17. factuurnummer 18277v18109 € 114,44
samen € 11.017,53.
In zoverre is het hoger beroep van [appellant1] Betonwerken c.s. onvoldoende onderbouwd en faalt het. Dat de factuur met nummer 9475v16153 voorkomt in een als productie H6 in hoger beroep overgelegd overzicht van betwiste facturen, maakt dat niet anders.
6.9
De stelplicht en bij betwisting de bewijslast voor de feiten en omstandigheden waarop het beroep van [geïntimeerde] op de nakoming van de betalingsverplichting van [appellant1] Betonwerken c.s. is gebaseerd, rusten in beginsel op [geïntimeerde] als partij die zich op deze grondslag beroept (art. 150 Rv).
6.1
Hierna zullen de nog in geschil zijnde facturen worden besproken in de volgorde waarin de rechtbank deze in rechtsoverweging 3.310 van het bestreden vonnis heeft opgesomd.
-factuur 9365v15145 ad € 1.233,43 (post 2.)
6.11
[appellant1] Betonwerken c.s. hebben de verschuldigdheid van dit factuurbedrag bestreden omdat [geïntimeerde] de producten van die factuur volgens hen ook deels in rekening heeft gebracht per latere factuur 18272v18104 ad € 558,42 (post 3. van rechtsoverweging 3.310), omdat het aantal berekende poeren onjuist was en omdat ten onrechte betonplaten in rekening worden gebracht.
6.12
Het eerste argument gaat niet op omdat een dubbele factuur er niet toe kan leiden dat een verschuldigd bedrag alsnog onverschuldigd is. Echter, de factuur dateert van 24 augustus 2015 en ziet kennelijk op 18 geleverde poeren en 16 betonplaten voor een ‘project [naam4] ’. In de factuur is niet verwezen naar vrachtbriefnummers. Die nummers zijn kennelijk na het aanmaken van de factuur (later) bijgeschreven (274253 en 274294). Die vrachtbonnen hebben als datum 8 oktober 2014 en 13 oktober 2014. Beide bonnen zien op geleverde poeren en niet ook op betonplaten, waarbij in één bon wel de naam ‘ [naam4] ’ voorkomt maar in de andere vrachtbrief niet. In die zin sluiten de vrachtbrieven niet aan bij de factuur. [geïntimeerde] heeft daarnaast niet toegelicht waarom de factuur zo veel later is verzonden dan de daarin genoemde producten geleverd zouden zijn. Op het uitgebreide verweer van [appellant1] Betonwerken c.s. in hoger beroep tegen deze factuur heeft hij vervolgens volstaan met niet meer dan dat hij niet veel begrijpt van het verweer van [appellant1] Betonwerken c.s. en dat verweer niet kan volgen. Gelet op bedoelde kanttekeningen heeft [geïntimeerde] hiermee onvoldoende invulling gegeven aan de op hem rustende stelplicht. Het hier bedoelde bedrag zal alsnog worden afgewezen.
-factuur 18272v18104 ad € 558,42 (post 3.)
6.13
[appellant1] Betonwerken c.s. hebben tegen betaling van deze factuur geen ander argument aangevoerd dan dat of deze factuur of de hiervoor besproken factuur ten onrechte is toegezonden. Omdat de hiervoor besproken factuur niet toewijsbaar is, is er geen reden meer om deze factuur niet te betalen. Het bezwaar van [appellant1] Betonwerken c.s. tegen de toewijzing daarvan faalt daarom.
-factuur 9459v1675 ad € 2.235,57 (post 4.)
6.14
Met betrekking tot deze factuur hebben [appellant1] Betonwerken c.s. aangevoerd dat [geïntimeerde] voor de betonpoer van het type BP2 een te hoog bedrag heeft aangehouden en daardoor € 55,18 incl. btw te veel heeft gerekend, dat berekende betonpoeren van de types BP4 en BP5 (samen € 107,21 incl. btw) niet zijn besteld en ook niet zijn geleverd en dat de betonpoer van het type BP6 (€ 177,57 incl. btw) niet is geleverd. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep herhaald dat sprake is geweest van een opdracht en dat een en ander ook is geleverd, onder verwijzing naar productie 9 bij conclusie van repliek.
In hun betoog in hoger beroep hebben [appellant1] Betonwerken c.s. toegelicht dat, anders dan waar de rechtbank vanuit gaat, de gevraagde prijswijziging niet op dit type poer zag
(maar op type B7) en dat het erom gaat dat een poer met enkelnet is geleverd en niet een poer met dubbelnet en dat [geïntimeerde] ten onrechte de prijs voor dit laatste poertype heeft aangehouden. Uit het in hoger beroep overgelegde e-mailbericht van 25 februari 2016 blijkt dat [appellant1] Betonwerken c.s. aan [geïntimeerde] hebben opgegeven dat de poer van type BP2 in enkelnet moest worden uitgevoerd en dat wordt gevraagd of daarvoor een prijs van € 32,15 per stuk kan worden aangehouden. Uit de stukken blijkt niet dat [geïntimeerde] heeft geantwoord dat niet van die prijs mocht worden uitgegaan. [appellant1] Betonwerken c.s. mochten er dan ook vanuit gaan hen die prijs zou worden berekend. Het verweer van [appellant1] Betonwerken c.s. slaagt dan ook in zoverre dat van het gevorderde een gedeelte van € 55,18 incl. btw niet verschuldigd is.
Wat betreft de berekende betonpoeren van de types BP4, BP5 en BP6 geldt dat [geïntimeerde] die wel vermeldt op zijn factuur van 19 februari 2016 maar dat een vrachtbrief met betrekking tot de levering van die type poeren ontbreekt. Er is ook geen andere documentatie waaruit de opdracht en de levering van de poeren van het type BP4 en BP5 kan blijken. Uit het door [appellant1] Betonwerken c.s. overgelegde mailbericht van 4 maart 2016 blijkt echter dat zij meedelen dat ‘bijgaande betonpoer in productie kan’, onder bijvoeging van een bijlage “merk BP6”. Verder blijkt niet dat [appellant1] Betonwerken c.s. vergeefs om levering van dat type poer hebben gevraagd, zodat het hof aanneemt dat [geïntimeerde] die poer ook heeft geleverd. Gelet op een en ander moet de vordering van [geïntimeerde] betreffende deze factuur ook worden verminderd met de voor de poeren van het type BP4 en BP5 berekende bedragen van in totaal € 107,21 incl. btw.
De slotsom is dat van deze factuur een bedrag van € 2.073,18 toewijsbaar is.
-factuur 18271v18101 ad € 236,97 (post 5.)
6.15
[appellant1] Betonwerken c.s. hebben in hoger beroep aangevoerd dat [geïntimeerde] met deze factuur een te hoge productprijs (dubbelnet in plaats van bestelde enkelnet) heeft berekend en dat de factuur met € 19,17 incl. btw moet worden verminderd. [geïntimeerde] heeft daar in hoger beroep niet inhoudelijk op gereageerd, zodat het hof alsnog van de juistheid van de stellingname van [appellant1] Betonwerken c.s. uitgaat. Het door de rechtbank toegewezen bedrag zal daarom worden verminderd tot € 217,80.
-factuur 12586v1851 ad € 2.064,67 (post 9.)
6.16
[geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van deze factuur verwezen naar acht vrachtbrieven met alle een datum gelegen tussen 6 februari 2015 en 19 februari 2015. Op al deze vrachtbrieven wordt als project vermeld ‘ [naam5] ’ of ‘ [naam6] ’. Het gaat steeds om de levering van betonpanelen. Met de bestreden factuur worden ook betonpanelen in rekening gebracht, terwijl daarin ook het project ‘ [naam6] ’ word genoemd. [appellant1] Betonwerken c.s. bestrijden gemotiveerd dat er voor dit project een offerte of opdrachtbevestiging is. Zij betwisten verder gemotiveerd dat de vrachtbrieven zijn afgetekend door [naam7] , die volgens hen de ontvangsten van goederen deed. [geïntimeerde] heeft daartegenover niet veel meer gesteld dan dat volgens hem sprake is van een ‘blote’ betwisting door [appellant1] Betonwerken en dat hun ontkenning te laat komt. Maar [geïntimeerde] licht niet toe waarom hij zijn factuur voor deze levering zoveel later heeft opgemaakt en verzonden en ook niet op welke offerte of opdracht deze levering dan gebaseerd is. [geïntimeerde] heeft daarmee te weinig gesteld om aan te kunnen nemen dat [appellant1] Betonwerken c.s. dit bedrag verschuldigd is.
-factuur 12588v1853 ad € 56,36 (post 10.)
6.17
Deze factuur van 1 maart 2018 ziet volgens [geïntimeerde] op 25 poeren die hij 18 september 2014 aan [appellant1] Betonwerken c.s. geleverd heeft. Zowel in de factuur als in de vrachtbrief ontbreekt een aanwijzing voor welk project of op welke opdracht die levering ziet. [geïntimeerde] heeft ook niet toegelicht waarom die levering pas drieënhalf jaar later in rekening wordt gebracht. Dat daarmee volgens [geïntimeerde] niet tijdig is geprotesteerd, gaat daarom mank. Dat volgens [geïntimeerde] sprake is geweest van een telefonische bestelling door ‘Gert’ en dat daarbij grote haast was, vindt verder geen steun in de stukken. De aftekening van de vrachtbrief is, gezien het voorgaande en de onduidelijkheid van wie die aftekening in dit geval afkomstig is en de op [geïntimeerde] rustende stelplicht, dan ook onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [appellant1] Betonwerken c.s. dit in rekening gebrachte bedrag verschuldigd is. Dit bedrag zal alsnog worden afgewezen.
-factuur 12584v1858 ad € 332,75 (post 11.)
6.18
Deze factuur van 1 maart 2018 ziet volgens [geïntimeerde] op 10 poeren die hij op
11 juli 2014 aan [appellant1] Betonwerken c.s. heeft geleverd. Met betrekking tot deze factuur gelden dezelfde argumenten als hiervoor weergegeven bij de factuur met nummer 12588v1853. Ook deze factuur zal daarom alsnog worden afgewezen.
-factuur 12603v1866 ad € 444,31 (post 12.)
6.19
Ook deze factuur van 1 maart 2018 ziet op een levering van poeren enige jaren tevoren, te weten op 14 juli 2014. Ook voor deze factuur gelden dezelfde argumenten als hiervoor weergegeven bij de factuur met nummer 12588v1853. Ook deze factuur zal daarom alsnog worden afgewezen.
-factuur 18275v18107 ad € 589,88 (post 14.)
6.2
Deze factuur van 2 juli 2018 ziet op tien geleverde poeren voor het project ‘Mts Nieboer Zuidbroek’ en verwijst naar de vrachtbrief van 13 mei 2015. [appellant1] Betonwerken c.s. hebben hiertegen ingebracht dat een offerte of opdrachtbevestiging ontbreekt, onder betwisting van de aftekening van de vrachtbrief. [appellant1] Betonwerken c.s. hebben verder gedetailleerd uitgelegd dat de afmetingen van de in rekening gebrachte poeren niet ‘matchen’ met het werk in kwestie. [geïntimeerde] stelt niet veel meer dan dat hij die poeren geleverd heeft en het protest van [appellant1] Betonwerken c.s. zijns inziens te laat is. [geïntimeerde] legt echter niet uit waarom het ruim drie jaren heeft geduurd voordat hij de gestelde levering in rekening heeft gebracht, terwijl ieder aanknopingspunt voor een opdracht aan hem voor deze levering ontbreekt. Een enkele vrachtbrief waarvan de aftekening gemotiveerd wordt betwist, is daarvoor onvoldoende. [geïntimeerde] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat [appellant1] Betonwerken c.s. dit bedrag aan hem verschuldigd is. Dit factuurbedrag zal daarom worden afgewezen.
-factuur 18282v18114 ad € 1.059,48 (post 15.)
6.21
Deze factuur van 12 september 2018 ziet op de levering van poeren voor het project ‘ [naam8] 10-124 [naam9] ’ en verwijst naar drie vrachtbrieven van
4, 5 en 10 maart 2015. Al deze vrachtbrieven vermelden ‘ [naam8] ’ als project. [geïntimeerde] heeft verder gewezen op een handgeschreven faxbericht waarin wordt gevraagd naar de prijs van verschillende maten poeren met referte ‘ [naam8] ’, welk bericht afsluit met ‘vr gr [naam7] ’. Kennelijk is dat bericht met opgegeven prijzen teruggezonden omdat in een ander handschrift bij de opgegeven maten prijzen zijn bijgeschreven. De aantallen poeren in dat faxbericht komen overeen met de aantallen berekende poeren. Verder geldt dat [appellant1] Betonwerken c.s. niet stellen dat zij geen project onder de genoemde naam hebben uitgevoerd en zij stellen evenmin dat [geïntimeerde] voor dat project geen producten heeft geleverd. Gelet op een en ander gaat het hof voorbij het verweer van [appellant1] Betonwerken c.s. tegen deze factuur.
-factuur 18248v18116 ad € 39,33 (post 18.)
6.22
Van deze factuur is na vermindering van eis door [geïntimeerde] een gedeelte van € 39,33 als niet weersproken toegewezen. In hoger beroep menen dat [appellant1] Betonwerken c.s. - zo begrijpt het hof hen - dat zij dit bedrag niet hoeven te voldoen zolang [geïntimeerde] voor het meerdere geen creditfactuur heeft gezonden. Dit standpunt is, gezien wat hiervoor in 6.4 en 6.5 is overwogen, onjuist. Aan dit verweer gaat het hof dan ook voorbij.
-factuur 18285v18117 ad € 832,65 (post 19.)
6.23
Ook met betrekking tot deze factuur hebben [appellant1] Betonwerken c.s. onder verwijzing naar een mailbericht van 25 juni 2014 aangaande ‘betonpoeren project [naam10] te Wachtum’ aangevoerd dat [geïntimeerde] een te hoge prijs voor twaalf poeren hebben aangehouden en dat daardoor in totaal € 101,20 teveel is berekend. De factuur waarvan [geïntimeerde] betaling vordert, ziet echter op het project ‘ [naam5] 13087 [naam11] Kapschuur’. Het verweer van [appellant1] Betonwerken c.s. ziet daarmee kennelijk op een ander werk. Het hof gaat daarom aan dit verweer voorbij.
-facturen 12567v1838 ad € 56,36 en 18270v18100 ad € 87,94 (posten 20. en 22.)
6.24
Over deze facturen voeren [appellant1] Betonwerken c.s. aan dat [geïntimeerde] teveel kilo’s staal heeft doorbelast en dat deze facturen met € 1,68 incl. btw respectievelijk € 2,40 incl. btw moeten worden verminderd. [geïntimeerde] heeft hier in hoger beroep niet op gereageerd zodat het hof van de juistheid van de stellingname van [appellant1] Betonwerken c.s. uitgaat. De door de rechtbank toegewezen bedragen zullen daarom worden verminderd tot € 54,68 respectievelijk € 85,54.
-factuur 12578v1840 ad € 390,73 (post 21.)
6.25
Deze factuur van 2 februari 2018 ziet op de levering van 13 poeren, onder vermelding van ‘Bestelling [naam7] telefoon’ en verwijst naar 2 vrachtbrieven van 29 en 30 juni 2015. De aftekening daarvan wordt echter door [appellant1] Betonwerken c.s. betwist, waarbij zij er op wijzen dat er geen offerte en/of opdrachtbevestiging is. Ook hier is de factuur enkele jaren later verzonden, waarvoor geen uitleg is gegeven. [geïntimeerde] heeft ook deze factuur alleen met algemeenheden toegelicht, zonder in te gaan op het ontbreken van een offerte en/of een opdrachtbevestiging. Een en ander leidt ertoe dat [geïntimeerde] ook de verschuldigdheid van dit factuurbedrag onvoldoende heeft onderbouwd. Dit bedrag zal alsnog worden afgewezen.
-factuur 18273v18105 ad € 636,94 (post 23.)
6.26
Deze factuur van 2 juli 2018 ziet op 18 geleverde poeren voor het project ‘Kuit Kiel Winneweer’ en verwijst naar drie vrachtbrieven van 23, 24 en 25 juni 2015. Bij de stukken bevindt zich alleen de vrachtbrief van 24 juni 2015 waarmee acht poeren zijn geleverd onder vermelding van ‘Winneweer’. Andere vrachtbrieven waaruit de levering van de andere tien poeren zouden kunnen volgen, ontbreken. Dat geldt ook voor een offerte, een opdrachtbevestiging of andere stukken zoals een mailwisseling waaruit een opdracht kan worden afgeleid. Ook hier geldt dat de aftekening van de overgelegde vrachtbrief gemotiveerd wordt betwist. De onderbouwing van de verschuldigdheid van dit factuurbedrag is met de door [geïntimeerde] aangevoerde algemeenheden te mager. Dit betekent dat ook dit bedrag als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar is.
-factuur 18274v18106 ad € 222,10 (post 24.)
6.27
Deze factuur van 2 juli 2018 ziet op de levering van vier poeren voor het project ‘Nieuwbouw carports’ en verwijst naar een vrachtbrief van 17 februari 2015. [appellant1] Betonwerken c.s. hebben bestreden dat zij onder zo’n naam een project hebben uitgevoerd en stellen deze levering en deze producten - de maatvoering daaronder begrepen - niet te kunnen plaatsen. [geïntimeerde] is in hoger beroep niet inhoudelijk op deze kanttekeningen ingegaan. [geïntimeerde] heeft deze factuur verder niet toegelicht. Gelet op een en ander en de op [geïntimeerde] rustende stelplicht is de hier gestelde betalingsverplichting dan ook onvoldoende onderbouwd. Dit bedrag zal alsnog worden afgewezen.
-factuur 18279v18111 ad € 2.411,07 (post 25.)
6.28
Deze factuur van 12 juli 2018 ziet op de levering van zeven stuks ‘sleeper’ voor het project ‘Fabiton / DOW Terneuzen’ onder verwijzing naar vijf vrachtbrieven over de periode van 1 tot en met 9 oktober 2015. [geïntimeerde] heeft één van die vrachtbrieven overgelegd. In die vrachtbrief wordt gerefereerd aan genoemd project. [geïntimeerde] heeft verder overgelegd een van [appellant1] Betonwerken c.s. afkomstige vraag van 11 augustus 2015 naar een prijsopgaaf voor de levering van zeven stuks ‘sleeper’. Omdat de vrachtbrieven voor de levering van zes stuks ‘sleeper’ ontbreken, heeft [geïntimeerde] volgens [appellant1] Betonwerken c.s. die zes stuks ten onrechte in rekening gebracht. Ook wijst het aflopen van de nummers van de vrachtbrieven bij oplopende data volgens [appellant1] Betonwerken c.s. op het antedateren en de onbetrouwbaar-heid van de vrachtbrieven. [appellant1] Betonwerken c.s. hebben echter niet bestreden dat zij een project onder genoemde naam hebben uitgevoerd en dat zij daarvoor zeven stuks ‘sleeper’ nodig hadden, waarvoor zij op 11 augustus 2015 aan [geïntimeerde] een prijs hebben gevraagd. [appellant1] Betonwerken c.s. bestrijden verder niet dat [geïntimeerde] de ‘sleeper’ heeft geleverd waarvan een vrachtbrief is bijgevoegd. Dat [appellant1] Betonwerken c.s. de andere zes stuks ‘sleeper’ van een andere leverancier heeft afgenomen, is niet gesteld. Daarnaast geldt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, het aflopen van de nummers van de vrachtbrieven bij het oplopen van de data van transport een aanwijzing zou zijn voor de onjuistheid van een en ander. [geïntimeerde] heeft daarom de verschuldigdheid van deze factuur voldoende onderbouwd, terwijl dat niet geldt voor het verweer daartegen. Aan dat verweer gaat het hof dan ook voorbij. Dit bedrag is door [appellant1] Betonwerken c.s. verschuldigd.
-factuur 18288v18112 ad € 501,88 (post 26.)
6.29
Deze factuur van 12 juli 2018 ziet op de levering van veertien producten voor het project ‘Vopak’ onder verwijzing naar een vrachtbrief van 20 maart 2015. Die vrachtbrief vermeldt dezelfde producten en daarin wordt verwezen naar ‘Vopak’. [appellant1] Betonwerken c.s. hebben gemotiveerd betwist dat de handtekening onder de pakbon afkomstig is van [naam7] . [appellant1] Betonwerken c.s. hebben verder aangevoerd een project onder de naam ‘Vopak’ niet te kunnen plaatsen. [geïntimeerde] is daar niet op ingegaan en heeft evenmin andere stukken overgelegd die een onderbouwing kunnen geven voor de verschuldigdheid van deze factuur. [geïntimeerde] heeft daarom te weinig gesteld om tot een toewijzing van dit factuurbedrag te komen. Dit bedrag zal alsnog worden afgewezen.
-factuur 18289v18121 ad € 49,37 (post 27.)
6.3
Deze factuur van 25 september 2018 ziet op de levering van twintig beugels voor het project ‘Beugels grafkelder Losse wapening’ en onder verwijzing naar een vrachtbrief met nummer 0557795 van 10 juli 2018. Die bijgevoegde vrachtbrief dateert echter van
10 juli 2015. Daarin wordt niet verwezen naar een project. [appellant1] Betonwerken c.s. hebben bovendien gemotiveerd betwist dat de handtekening onder de vrachtbrief afkomstig is van [naam7] . Andere stukken die een onderbouwing kunnen geven voor de verschuldigdheid van deze factuur ontbreken, zodat het bezwaar van [appellant1] Betonwerken c.s. tegen deze factuur doel treft. Dit bedrag zal alsnog worden afgewezen.
-factuur 18296v18128 ad € 2.132,54 (post 28.)
6.31
Deze factuur van 5 oktober 2018 ziet op de levering van vijftien stuks ‘sleeper’ onder verwijzing naar evenzovele vrachtbrieven over de periode van 12 juni 2015 tot en met
2 juli 2015. In de factuur wordt verwezen naar het project ‘Rubis 4143W’. Bij de stukken bevindt zich één van de met nummers genoemde vrachtbrieven. In die vrachtbrief wordt verwezen naar ‘Rubis’. De andere vrachtbrieven ontbreken echter. Ook ontbreekt ieder bewijsstuk voor een opdracht tot levering van deze producten. [geïntimeerde] heeft dit deel van zijn vordering niet anders onderbouwd dan met een beroep op de factuur en de ene vrachtbrief en gesteld dat [appellant1] Betonwerken c.s. niet zou kunnen volstaan met een ‘blote’ ontkenning van de opdracht en de levering. Een concrete onderbouwing van de verschuldigdheid van dit bedrag is daarmee uitgebleven. Dit bedrag zal alsnog worden afgewezen. Omdat die vrachtbrieven ontbreken, moet daarvan volgens [appellant1] Betonwerken c.s. het gevolg.
Slotsom over de facturen
6.32
Gelet op het voorgaande is van de in hoger beroep nog in geschil zijnde bedragen het volgende per factuur toewijsbaar:
3. factuurnummer 18272v18104 € 558,42
4. factuurnummer 9459v1675 € 2.073,18
5. factuurnummer 18271v18101 € 217,80
15. factuurnummer 18282v18114 € 1.059,48
18. factuurnummer 18248v18116 € 39,33
19. factuurnummer 18285v18117 € 832,65
20. factuurnummer 12567v1838 € 54,68
22. factuurnummer 18270v18100 € 85,54
25. factuurnummer 18279v18111 € 2.411,07
Opgeteld gaat om € 7.332,15.
6.33
Samen met de in 6.8 bedoelde factuurbedragen en de in rechtsoverweging 3.131 van het bestreden vonnis genoemde creditbedrag, welk bedrag in hoger beroep onbestreden is, is [appellant1] Betonwerken c.s. in totaal verschuldigd € 17.903,25 inclusief btw (€ 11.017,53 + € 7.332,15 -/- € 446,43).
Rente
6.34
De rechtbank heeft de wettelijke handelsrente toegewezen met ingang van
1 januari 2019. Volgens [appellant1] Betonwerken c.s. had deze rente pas kunnen worden toegewezen vanaf 30 dagen na de conclusie van repliek van [geïntimeerde] , oftewel vanaf
21 juni 2020. Deze stelling is echter gebaseerd op het al in 6.4 beoordeelde en verworpen beroep van [appellant1] Betonwerken c.s. op schuldeisersverzuim van [geïntimeerde] . Er is daardoor geen reden om de datum van toewijzing van de rente aan te passen. Tegen het bedrag waarover door de rechtbank rente is toegewezen, is geen afzonderlijk bezwaar gemaakt. Uit de stukken noch uit het vonnis kan het hof herleiden hoe de rechtbank tot dat bedrag van € 26.941,25 is gekomen. Gelet op de bijstelling van de toegewezen hoofdsom zal het bedrag waarover de rente is toegewezen dan ook dienovereenkomstig worden aangepast tot € 18.101,14.
Proceskosten bij de rechtbank
6.35
Omdat de bezwaren van [appellant1] Betonwerken c.s. leiden tot een bijstelling van het toe te wijzen bedrag in hoofdsom van € 26.743,76 tot € 17.903,25, is er geen voldoende reden om anders te denken over de veroordeling van [appellant1] Betonwerken c.s. in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
Bewijsaanbiedingen
6.36
Zowel [appellant1] Betonwerken c.s. als [geïntimeerde] hebben te weinig gesteld om tot bewijslevering te worden toegelaten. Bovendien is hun bewijsaanbod hetzij te vaag en te weinig specifiek en concreet over de feiten die zij zouden willen bewijzen, hetzij niet ter zake dienend. Hun bewijsaanbod wordt om die redenen gepasseerd.

7.De slotsom

7.1
De grieven slagen deels. Het bestreden vonnis van 24 maart 2021 zal worden bekrachtigd, behoudens voor zover [appellant1] Betonwerken c.s. - dus [appellant1] Betonwerken B.V. daarvan uitgezonderd - in 4.1 is veroordeeld tot een hogere hoofdsom dan € 17.903,25. In die zin zal de veroordeling van [appellant1] Betonwerken c.s. worden aangepast.
7.2
Omdat het hoger beroep wel deels succes heeft, ziet het hof voldoende reden om tussen [appellant1] Betonwerken c.s. en [geïntimeerde] de kosten van de procedure in hoger beroep te compenseren, op die wijze dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure voor eigen rekening moet nemen.
7.3
Gelet op het voorgaande is de vordering tot terugbetaling van alles wat [appellant1] Betonwerken c.s. op basis van het vonnis van 24 maart 2021 meer aan [geïntimeerde] hebben voldaan dan zij nu verschuldigd zijn, eveneens toewijsbaar. Voor vergoeding van de wettelijke rente over wat te veel is betaald, zal als ingangsdatum de datum van de dagvaarding in hoger beroep worden genomen, zoals [appellant1] Betonwerken c.s. vorderen, en niet het eerdere moment van betaling.
7.4
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden van 24 maart 2021, behoudens voor zover [appellant1] Betonwerken c.s. in 4.1 zijn veroordeeld tot betaling, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt [appellant1] Betonwerken c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt
ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [geïntimeerde] te betalen € 17.903,25, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 18.101,14 met ingang van 1 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant1] Betonwerken c.s. van al wat [appellant1] Betonwerken c.s. ter uitvoering van het vonnis van 24 maart 2021 aan [geïntimeerde] meer hebben betaald dan op basis van dit arrest verschuldigd is, dat meerbetaalde vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2021 tot aan de dag van terugbetaling;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep voor eigen rekening moet nemen;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, H. de Hek en J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.