ECLI:NL:GHARL:2022:9785

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
200.294.578
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige zonder zicht op thuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar zoon, geboren in 2009. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.J. Boekhout, heeft in hoger beroep verzocht om het gezag te handhaven. De Raad voor de Kinderbescherming (de raad) heeft echter geadviseerd om het gezag te beëindigen, omdat er geen zicht is op een thuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder. De raad heeft in een rapport van 11 juli 2022 aangegeven dat de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar komt door de onrust die het contact met de moeder met zich meebrengt. De moeder heeft moeite om haar emoties onder controle te houden, wat de samenwerking met de jeugdbeschermer en pleegouders bemoeilijkt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2022 waren de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de raad en de gecertificeerde instelling (GI), en de pleegouders aanwezig. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezag van de moeder al was beëindigd, bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de ernstige verstoring van de samenwerking tussen de moeder en de GI, evenals de moeizame communicatie met de pleegouders, een beëindiging van het gezag noodzakelijk maakt. Dit biedt niet alleen rust en duidelijkheid voor de minderjarige, maar ook voor de betrokkenen in zijn omgeving. Het hof benadrukte dat de GI zich moet blijven inspannen voor verbetering van het contact tussen de moeder en de pleegouders, ondanks de beëindiging van het gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.578
(zaaknummer rechtbank Gelderland 381761)
beschikking van 15 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Boekhout te Zeist,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI,
en
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 25 november 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een rapport van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 11 juli 2022;
  • een e-mailbericht van de GI van 3 oktober 2022 met als productie een brief van de pleegouders.
1.3
Op 13 oktober 2022 is de mondelinge behandeling voortgezet. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad,
  • een vertegenwoordiger van de GI,
  • de pleegouders.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof stelt voorop dat deze procedure in hoger beroep ziet op de beëindiging van het gezag van de moeder over haar zoon [de minderjarige] , geboren [in] 2009 te [plaats1] .
2.2
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van 25 november 2021, voor zover het hof hierna niet anders overweegt of beslist.
2.3
In die beschikking heeft het hof de behandeling van het verzoek in hoger beroep met negen maanden aangehouden en de raad verzocht om in samenwerking met de GI een plan op te stellen om de communicatie tussen de moeder en de pleegouders te verbeteren. Daarnaast heeft het hof verzocht de mogelijkheden van een voor de moeder en de pleegouders gewenste en in het belang van [de minderjarige] zijnde zorgregeling te onderzoeken.
2.4
De raad heeft in zijn rapport van 11 juli 2022, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“De Rvdk heeft de afgelopen periode gevolgd en er is diverse keren contact geweest met de jeugdbeschermer en de pleegzorgwerker. Wat zichtbaar wordt is dat [de minderjarige] het leuk vindt om zijn moeder te zien, maar dat het tegelijk voor veel onrust zorgt in het leven van [de minderjarige] . In het jaar dat er geen contact is geweest ging het qua ontwikkeling goed met [de minderjarige] en was er rust en regelmaat in zijn leven. Sinds de opbouw van de contacten met moeder is hier een verschuiving in te zien. [de minderjarige] is onrustig bij pleegouders, slaapt slecht en ook op school gaat het niet goed en zoekt hij regelmatig de grenzen op. De RvdK begrijpt deze onrust, daar het voor [de minderjarige] wennen en schakelen is nu het contact met moeder wordt geïntensiveerd. Een opbouw van contact wordt nog altijd aangemoedigd, maar het belang en tempo van [de minderjarige] dient ten alle tijden te moeten worden gevolgd en dat is wat de RvdK betreft gelijk een punt van zorg. (…)
Het gedrag wat moeder richting de jeugdbeschermer laat zien, geeft weinig vertrouwen bij de hulpverlening en dan met name of moeder haar emoties onder controle kan houden in het bijzijn van [de minderjarige] . In het verleden is gebleken dat [de minderjarige] teveel meekrijgt van de boosheid van moeder en de RvdK ziet tot nu toe weinig verandering in de emoties van moeder richting de hulpverlening, jeugd beschermer en pleegouders. Wat het lastig maakt om goed met moeder te kunnen samenwerken. De boosheid van moeder heeft nog altijd de overhand, waardoor een constructief overleg en bijna niet in zin en de jeugdbeschermer bijna altijd een positionerende rol moet innemen om te komen tot afspraken waar moeder zich aanhoudt. (…)
Conclusie:
De RvdK vindt een gezagsbeëindigende maatregel nog altijd passend. [de minderjarige] heeft iemand nodig die te allen tijde zijn belangen voorop kan blijven stellen, ook als dit niet overeen komt met de wensen van moeder. Het contact tussen pleegouders en moeder is nog altijd niet veel veranderd, ondanks de inzet van de jeugdbeschermer. Dit maakt dat pleegouders onvoldoende in staat zullen zijn om met moeder te kunnen bespreken wat belangrijk is voor [de minderjarige] . Het is voor [de minderjarige] wenselijk als moeder in de toekomst anders naar pleegouders kan kijken en haar houding jegens pleegouders verandert, maar de RvdK ziet hier op korte termijn geen grote doorbraak in.”
2.5
Het hof zal de bestreden beschikking, waarin het gezag van de moeder over [de minderjarige] is beëindigd, bekrachtigen en zal die beslissing hierna uitleggen. Het hof stelt voorop dat - hoe verdrietig dit ook voor de moeder is- er geen zicht is op thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Dat de moeder duurzame bereidheid toont om [de minderjarige] bij de pleegouders te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat niet zonder meer in de weg aan beëindiging van het gezag. In dit geval is sprake van een ernstig verstoorde samenwerking tussen de moeder en de GI. De verhouding en tussen de moeder en de pleegouders laat ook te wensen over en hun communicatie verloopt bijzonder moeizaam. De strijd tussen de moeder en de pleegouders blijkt niet alleen uit de stukken, maar is ook tijdens beide mondelinge behandelingen in hoger beroep duidelijk naar voren gekomen. Zoals ook de raad heeft beschreven, is het voor de moeder en de pleegouders daardoor moeilijk, en misschien zelfs onmogelijk, om tot goed en constructief overleg over [de minderjarige] te komen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat beëindiging van het gezag niet alleen voor [de minderjarige] rust en duidelijkheid brengt, maar ook voor alle belangrijke mensen in zijn directe omgeving. Na de beëindiging van het gezag hoeven niet alleen de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing niet meer jaarlijks te worden verlengd, maar ontstaat er ook duidelijkheid over wie de beslissingen over [de minderjarige] neemt. Het voorgaande neemt echter niet weg dat van de GI als voogd mag blijven worden verlangd dat zij zich in zal spannen om in het belang van een verdere positieve ontwikkeling van [de minderjarige] aan verbetering van het contact tussen de moeder en de pleegouders te werken.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 februari 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en E. de Boer, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 15 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.