ECLI:NL:GHARL:2022:9791

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
200.309.986
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van kinderen in het kader van ouderschapsplan en zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, geboren in 2010 en 2012, van wie de ouders in 2013 zijn gescheiden. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzocht het hof om de kinderen bij haar terug te brengen, terwijl de vader verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem te handhaven. De rechtbank Overijssel had eerder bepaald dat de kinderen bij de vader verbleven, na een periode waarin zij feitelijk bij hem woonden sinds februari 2021. De moeder had in eerste aanleg verzocht om de kinderen met onmiddellijke ingang naar haar terug te brengen, maar dit verzoek werd afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de belangen van de kinderen centraal stonden. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd dat de kinderen bij de vader blijven wonen, en dat er gewerkt moet worden aan het herstel van het contact met de moeder. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is om hun hoofdverblijfplaats bij de vader te handhaven, en dat de ouders hulpverlening nodig hebben om de onderlinge strijd te verminderen. De verzoeken van de moeder om de hoofdverblijfplaats te wijzigen en om de vader contactverboden op te leggen zijn afgewezen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.309.986
(zaaknummer rechtbank Overijssel 263796)
beschikking van 15 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout (NBr),
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.W. Bovenmars-Wilmink te Enschede.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (Ov),
verder te noemen: de GI,
en
[naam1],
kantoor houdende te [plaats1] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 12 april 2021 en 1 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 1 februari 2022 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 april 2022;
  • het verweerschrift van de vader met producties;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • een journaalbericht van mr. Avontuur van 26 juli 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Avontuur van 18 augustus 2022 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Avontuur van 29 september 2022;
  • een journaalbericht van mr. Bovenmars-Wilmink van 3 oktober 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Bovenmars-Wilmink van 6 oktober 2022 met een productie.
2.2
Op 10 oktober 2022 is de na te noemen minderjarige [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door een lid van het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 oktober 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de GI,
  • een vertegenwoordiger van de raad,
  • de bijzondere curator via een beeldverbinding.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 te [woonplaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 te [woonplaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Het huwelijk van partijen is [in] 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 4 september 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Bij ouderschapsplan, ondertekend door de moeder op 5 juni 2018 en door de vader op 6 juni 2018, zijn de ouders overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Daarnaast hebben de ouders in het ouderschapsplan afspraken over de zorgregeling vastgelegd.
3.4
Sinds 24 februari 2021 verblijven de kinderen feitelijk bij de vader.
3.5
De moeder heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de vader de kinderen met onmiddellijk ingang, dat wil zeggen binnen 24 uur na afgifte van de beschikking, op het adres van de moeder moet brengen, waarbij de vader voor iedere dag hij hiertoe niet overgaat aan de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- of enig ander door de rechtbank te bepalen bedrag;
  • de raad te vragen onderzoek te doen naar de zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen en de mogelijkheid van hulpverlening vanuit het gedwongen kader.
3.6
De vader heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en de volgende zelfstandige verzoeken geformuleerd:
  • te bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun verblijfplaats bij de vader zullen hebben;
  • een zorg- en contactregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen die het meest tegemoetkomt aan de belangen van de kinderen;
  • voor zover de rechtbank niet direct een beslissing kan nemen op het verzoek over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, te bepalen dat de kinderen voorlopig aan de vader worden toevertrouwd in afwachting van een definitieve beslissing.
3.7
Bij beschikking van 12 april 2021 heeft de rechtbank de kinderen, in afwachting van de definitieve beslissing over hun hoofdverblijfplaats, aan de vader toevertrouwd, de raad verzocht te rapporteren en adviseren over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorg- en contactregeling en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.8
Bij afzonderlijke beschikking van 12 april 2021 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 12 april 2022. Deze ondertoezichtstelling is bij beschikking van 5 april 2022 verlengd tot van 12 april 2023.
3.9
De raad heeft in zijn rapport van 12 oktober 2021 geschreven het passend en wenselijk te vinden dat de kinderen bij de vader blijven wonen, waarbij intensief wordt ingezet op een zo ruim mogelijke omgangsregeling met de moeder.
3.1
De GI heeft de kinderrechter op 24 mei 2022 verzocht te bepalen dat er voor de duur van een half jaar geen verplicht contact is tussen de moeder en de kinderen. Bij beschikking van 4 juli 2022 heeft de kinderrechter de bijzondere curator voor de kinderen benoemd en de bijzondere curator verzocht de rechtbank en partijen uiterlijk 4 december 2022 te rapporteren en adviseren.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is en dat de zorg- en contactregeling tussen de moeder en de kinderen onder regie van de jeugdbeschermer in het kader van de ondertoezichtstelling tot stand dient te komen en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar verzoek om de kinderen bij haar terug te brengen alsnog toe te wijzen en het verzoek van de vader af te wijzen. Aanvullend verzoekt de moeder:
I. de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder te bepalen en het definitieve oordeel over de zorgregeling aan te houden in afwachting van het verdere verloop van de hulpverlening;
II. voorwaardelijk, namelijk indien de GI dit weigert, te bepalen dat de GI verplicht wordt, op grond van het bepaalde in artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW), de moeder en de kinderen op de kortst mogelijke termijn aan te melden voor Gezinskliniek [naam2] te [plaats2] , dan wel enige ander traject te bieden dat gericht is op hereniging van moeder met de kinderen, en hiertoe alles te doen wat nodig en noodzakelijk is; en
III. de vader te verbieden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per overtreding, gedurende drie maanden na de start van de opname, dan wel enig ander herenigingstraject van de kinderen met moeder, om contact te hebben met de kinderen, middellijk dan wel onmiddellijk, of zoveel korter of langer als uw Hof nodig oordeelt.
4.3
De vader voert verweer. De vader verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar (aanvullende) verzoeken in hoger beroep dan wel deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De GI voert eveneens verweer en vraagt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de strijd tussen de ouders niet alleen blijkt uit de stukken, maar ook voelbaar is tijdens de mondelinge behandeling. De kinderen voelen op dit moment geen ruimte om naar de moeder te gaan. Er zullen volgens de raad veel gesprekken moeten worden gevoerd, zodat stapje voor stapje bij de kinderen weer ruimte ontstaat voor contact met de moeder. De raad heeft de ouders daarom ook geadviseerd om zich in te zetten voor de systeemtherapie die eerder niet van de grond is gekomen. De raad heeft tot slot geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te handhaven.
5.4
Evenals de raad oordeelt het hof het in het belang van de kinderen dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. De kinderen wonen inmiddels sinds februari 2021 bij de vader. Uit de overgelegde stukken en de verklaring van de jeugdbeschermer tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de kinderen zich bij de vader goed ontwikkelen. [de minderjarige1] heeft tijdens het kindgesprek bij het hof verteld dat hij het fijn heeft bij de vader en het liefst bij de vader wil wonen. Het hof overweegt dat het in het belang van de kinderen is dat zij rust krijgen in hun huidige opvoedingssituatie. Dit is alleen mogelijk als de verhouding tussen de ouders verbetert. De ouders kunnen dit niet zelf, maar hebben hiervoor hulpverlening nodig, meer in het bijzonder systeemtherapie. Deze systeemtherapie is eerder niet gestart, omdat de moeder de strijd met de vader niet kon of wilde staken. Het hof oordeelt het nadrukkelijk in het belang van de kinderen dat de ouders zich hiervoor wel gaan inzetten. Alleen als de strijd tussen de ouders afneemt, kan er bij de kinderen weer ruimte ontstaan om het contact tussen de moeder en hen te herstellen.
5.5
Een gezinsopname in [naam2] in [plaats2] of elk ander traject dat gericht is op hereniging tussen de moeder en de kinderen en waarbij de vader elk contact met de kinderen wordt ontzegd, zoals de moeder verzoekt, oordeelt het hof bovendien nadrukkelijk niet in het belang van de kinderen. Het is niet in het belang van de kinderen om hen weg te halen uit hun bekende en vertrouwde omgeving en hen het contact met de vader, bij wie de kinderen zich veilig voelen, te ontzeggen. Anders dan de moeder stelt, ondermijnt de vader niet het contact tussen de moeder en de kinderen. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling ook verklaard dat hij hoopt dat het contact tussen de moeder en de kinderen weer zal herstellen. Onder deze omstandigheden zal het hof de aanvullende verzoeken van de moeder afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 1 februari 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en E. de Boer, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 15 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.