Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 april 2022;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een journaalbericht van mr. Avontuur van 26 juli 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Avontuur van 18 augustus 2022 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Avontuur van 29 september 2022;
- een journaalbericht van mr. Bovenmars-Wilmink van 3 oktober 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Bovenmars-Wilmink van 6 oktober 2022 met een productie.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- een vertegenwoordiger van de GI,
- een vertegenwoordiger van de raad,
- de bijzondere curator via een beeldverbinding.
3.De feiten
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 te [woonplaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 te [woonplaats1] .
- te bepalen dat de vader de kinderen met onmiddellijk ingang, dat wil zeggen binnen 24 uur na afgifte van de beschikking, op het adres van de moeder moet brengen, waarbij de vader voor iedere dag hij hiertoe niet overgaat aan de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- of enig ander door de rechtbank te bepalen bedrag;
- de raad te vragen onderzoek te doen naar de zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen en de mogelijkheid van hulpverlening vanuit het gedwongen kader.
- te bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun verblijfplaats bij de vader zullen hebben;
- een zorg- en contactregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen die het meest tegemoetkomt aan de belangen van de kinderen;
- voor zover de rechtbank niet direct een beslissing kan nemen op het verzoek over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, te bepalen dat de kinderen voorlopig aan de vader worden toevertrouwd in afwachting van een definitieve beslissing.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.