ECLI:NL:GHARL:2022:9795

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
200.313.996
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van omgangsrecht tussen moeder en minderjarigen na ontzegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee minderjarige kinderen. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin de omgang met haar kinderen was ontzegd voor een periode van zes maanden. De kinderen, die al geruime tijd in een pleeggezin wonen, hebben herhaaldelijk aangegeven geen contact te willen met hun moeder. Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de mening van de kinderen, gezien hun leeftijd, serieus moet worden genomen. De moeder voerde aan dat het in het belang van de kinderen is om contact met haar te hebben, maar het hof oordeelde dat de huidige omstandigheden en de sterke weerstand van de kinderen tegen contact met hun moeder dit niet toelaten. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de moeder om getuigen te horen en een deskundige te benoemen afgewezen. Het hof heeft wel aangegeven dat het in het belang van de kinderen is dat er een bijzondere curator wordt benoemd om hun belangen te behartigen. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen, die momenteel voorop staan in deze procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.996
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 539145)
beschikking van 15 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de ‘bestreden beschikking’.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 augustus 2022;
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
Op 10 oktober 2022 is de na te noemen minderjarige [de minderjarige2] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen met een raadsheer van het hof heeft gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling in het onderhavige verzoek in hoger beroep heeft op 13 oktober 2022 samen met de behandeling van het verzoek in hoger beroep onder nummer 200.311.233 plaatsgevonden (het hoger beroep dat de moeder heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 22 maart 2022). Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • twee vertegenwoordigers van de GI,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
[naam1] , medewerker van [naam2] , is opgeroepen en gehoord als informant.
De pleegouders hebben het hof op voorhand laten weten dat zij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zijn.

3.De feiten

3.1
De moeder is gehuwd geweest met [naam3] . Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2008, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2009.
De ouders oefenden tot 14 november 2012 samen het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.2
Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan, hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot 15 januari 2010 bij de moeder gewoond. Op 15 januari 2010 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , destijds zestien maanden respectievelijk vier maanden oud, op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg in het huidige pleeggezin geplaatst.
3.3
Bij beschikking van 14 november 2012 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de ouders ontheven van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de toenmalige GI belast met de voogdij. Inmiddels voert de huidige GI de voogdij uit.
3.4
Bij beschikking van 12 februari 2018 heeft de rechter een omgangsregeling vastgesteld tussen de moeder en de kinderen die inhield dat zij eenmaal per zeven weken gedurende vijf kwartier onder begeleiding van de GI en/of [naam2] in het bijzijn van de pleegmoeder omgang met elkaar hadden.
Daarbij heeft de rechter bepaald dat deze omgangsregeling gefaseerd moest worden uitgebreid naar eenmaal per zes weken gedurende twee uur wanneer, indien en voor zover de kinderen dat aan zouden kunnen naar het oordeel van de Gl. Bij beschikking van 22 januari 2019 heeft dit hof die beschikking bekrachtigd.
3.5
Bij beschikking van 16 december 2021 heeft de rechtbank de omgang beperkt. De rechtbank heeft met ingang van 16 december 2021 de omgang tussen [de minderjarige1] en de moeder stopgezet, voor de duur van zes maanden, en bepaald dat met ingang van dezelfde datum [de minderjarige2] en de moeder één keer in de drie maanden gedurende vijf kwartier omgang hebben, voor de duur van zes maanden, en het meer of anders verzochte afgewezen.
Deze beschikking is op 19 april 2022 door dit hof bekrachtigd.
3.6
Bij beschikking van 11 maart 2022 heeft de kinderrechter, op verzoek van de GI, de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] met ingang van 11 maart 2022 geschorst tot de mondelinge behandeling van 22 maart 2022 en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.7
Bij beschikking van 22 maart heeft de kinderrechter de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] in die zin gewijzigd dat deze wordt stopgezet tot 16 juni 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de omgangsregeling tussen de kinderen en de moeder in die zin gewijzigd dat deze wordt stopgezet tot 16 december 2022.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairde bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI alsnog af te wijzen;
subsidiairgetuigen (de pleegouders) te horen op basis van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv); of
meer subsidiaireen onafhankelijke deskundige te benoemen op basis van artikel 810a Rv; en
te bepalen dat het de deskundige toekomende bedrag ten laste van ’s Rijks kas zal worden voldaan.
4.3
De GI voert gemotiveerd verweer. Zij vraagt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze mogelijkheid komt ook aan de voogd toe [1] .
5.2
Ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe, samengevat, het volgende aan. De kinderrechter heeft overwogen dat de moeder niet in staat is het belang van de kinderen voorop te stellen, maar wat ‘het belang van het kind’ is, wordt in de wet niet ingevuld en door de kinderrechter niet duidelijk gemaakt. De moeder meent dat het niet in het belang van de kinderen is om in een pleeggezin op te groeien zonder dat zij horen over hun voorgeschiedenis. De moeder benadrukt dat de contacten tussen haar en de kinderen destijds goed liepen en dat zij elke afspraak nakomt. De kinderen dreigen van de moeder te vervreemden, en de GI zou verantwoordelijkheid moeten nemen en investeren in het contact tussen de kinderen en hun moeder.
5.4
De GI voert aan dat het door de vele procedures niet lukt om de rust voor de kinderen te creëren, vanwaar uit naar contactherstel kan worden gewerkt. Het is in het belang van de kinderen dat de moeder de wens van de kinderen om rust te krijgen respecteert. Pas dan kan de deur op een kier komen te staan om de omgang met de moeder te herstellen. Op dit moment ervaren de kinderen ernstige weerstand tegen contact met de moeder en voelen de kinderen zich meegesleept in de juridische strijd die de moeder voert. De GI heeft daarom besloten de rechtbank te verzoeken een bijzondere curator voor hen te benoemen. Daarbij komt dat er wantrouwen is vanuit de moeder naar de pleegmoeder en ook naar alle hulpverlening die vanuit de GI wordt geboden, waardoor de samenwerking wordt bemoeilijkt. De GI blijft onderzoeken wat nodig is om het contact te herstellen. [de minderjarige1] krijgt hulpverlening, maar [de minderjarige2] staat hiervoor niet open. Het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen is volgens de GI niet in het belang van de kinderen, omdat dit tegen de wens van de kinderen in gaat en risico bestaat dat de kinderen zich wederom niet gehoord voelen.
Omgangsregeling
5.5
Het hof stelt voorop dat de moeder in het onderhavige verzoek in hoger beroep het contact met de kinderen tot 16 december 2022 is ontzegd. Aan het hof ligt dus slechts een beperkte periode ter beoordeling voor.
Het hof is van oordeel dat er nu, mede gezien de korte periode van ontzegging die nog resteert, bij de kinderen geen ruimte bestaat voor omgang of contact met hun moeder. Dit blijkt niet alleen uit de schriftelijke stukken, maar ook uit de stellige en volhardende verklaringen van de kinderen tijdens het gesprek dat zij hebben gehad met één van de raadsheren van het hof. De weerstand die de kinderen op dit moment hebben tegen contact met de moeder moet, gelet ook op de leeftijd van de kinderen, serieus genomen worden. Het hof heeft daarbij oog voor de omstandigheid dat de kinderen al bijna hun hele leven bij de pleegouders wonen. Dit leidt tot het oordeel dat het hof omgang tussen de moeder en de kinderen op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen oordeelt.
5.6
Het voorgaande neemt niet weg dat het hof het nadrukkelijk in het belang van de kinderen acht dat voor hen zo spoedig mogelijk een bijzondere curator wordt benoemd. Het hof vindt het, met de moeder, nodig in het belang van de kinderen dat wordt uitgezocht waar hun kennelijke weerstand tegen contact met hun moeder vandaan komt en wat er voor nodig is om bij hen een positiever beeld van hun moeder te creëren, zonder dat de rust die zij nu ervaren daardoor in het gedrang komt en zonder dat de verhouding met de pleegouders onder druk komt te staan.
Er spelen nu meerdere tegenstrijdige belangen. De GI lijkt onderdeel te zijn geworden van de discussie; de moeder heeft de rechtbank gevraagd een andere GI te benoemen. Daarom is het nodig dat er iemand is die alleen naar de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kijkt en die hun belangen ook behartigt, zowel in als buiten rechte.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator bij de rechtbank heeft ingediend en dat op korte termijn een mondelinge behandeling is gepland.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de voogd (jeugdbeschermer) bovendien verklaard dat hij zich zal inspannen om de moeder ook in deze procedure en het eventueel daarop volgende onderzoek te betrekken. Het hof onderschrijft de mening van de moeder dat het in het belang van de kinderen is dat zij als moeder hierin wordt betrokken, en dat zij ook nadien blijvend op de hoogte wordt gehouden door de GI.
Onderzoek door NIFP
5.7
In artikel 810a Rv is bepaald dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, bevat feiten en omstandigheden die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige en zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.8
Het hof zal de verzoeken van de moeder om de pleegouders te horen dan wel een onafhankelijke deskundige te benoemen afwijzen en zal dat uitleggen. Het hof stelt voorop de moeder deze verzoeken niet nader heeft onderbouwd, zodat deze verzoeken alleen hierom al zouden moeten worden afgewezen.
Maar daarnaast weegt mee dat naar verwachting op korte termijn een bijzondere curator voor de kinderen zal worden benoemd. Het hof is van oordeel dat de uitkomsten van de gesprekken van de bijzondere curator met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moeten worden afgewacht voordat de kinderen met mogelijk verder onderzoek worden belast. Bovendien zijn de kinderen op dit moment zo stellig in hun wens om geen contact te hebben met de moeder dat een extra onderzoek naar het oordeel van het hof (op dit moment) niet in hun belang kan worden geacht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 juni 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, R. Feunekes en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 15 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.zie onder meer Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943