ECLI:NL:GHARL:2022:9796

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
200.311.233
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de ontzegging van omgang tussen moeder en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) af te wijzen. De GI had eerder de omgang tussen de moeder en haar dochter [de minderjarige2] geschorst, omdat de omgang ernstige nadelen zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de termijn waarvoor de omgang was ontzegd inmiddels was verstreken, maar oordeelde dat de moeder een rechtens relevant belang had om de rechtmatigheid van de ontzegging te laten toetsen. Het hof heeft de zorgen van de minderjarige over de omgang met haar moeder serieus genomen, gezien haar leeftijd en de achteruitgang in haar schoolresultaten. De kinderrechter had de omgang voor een korte periode ontzegd, maar het hof concludeerde dat de beslissing om de omgang stop te zetten op goede gronden was genomen. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee de eerdere beslissing van de kinderrechter werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.233
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 536032 en 534325)
beschikking van 15 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 maart 2022 en 22 maart 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De beschikking van 22 maart 2022 wordt hierna ook de ‘bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 mei 2022;
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
Op 10 oktober 2022 is de na te noemen minderjarige [de minderjarige2] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen met een raadsheer van het hof heeft gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling in het onderhavige verzoek in hoger beroep heeft op 13 oktober 2022 samen met de behandeling van het verzoek in hoger beroep onder nummer 200.313.996 plaatsgevonden (het hoger beroep dat de moeder heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 14 juni 2022). Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • twee vertegenwoordigers van de GI,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
[naam1] , medewerker van [naam2] , is opgeroepen en gehoord als informant.
De pleegouders hebben bij email-bericht van 10 oktober 2022 laten weten dat zij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zijn.

3.De feiten

3.1
De moeder is getrouwd geweest met [naam3 ] . Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2008, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2009.
De ouders oefenden tot 14 november 2012 samen het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.2
Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan, hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot 15 januari 2010 bij de moeder gewoond. Op 15 januari 2010 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , destijds zestien maanden respectievelijk vier maanden oud, op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg in het huidige pleeggezin geplaatst.
3.3
Bij beschikking van 14 november 2012 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de ouders ontheven uit het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de toenmalige GI belast met de voogdij. Inmiddels voert de huidige GI de voogdij uit.
3.4
Bij beschikking van 12 februari 2018 heeft de rechter een omgangsregeling vastgesteld tussen de moeder en de kinderen die inhield dat zij eenmaal per zeven weken gedurende vijf kwartier onder begeleiding van de GI en/of [naam2] in het bijzijn van de pleegmoeder omgang met elkaar hadden.
Daarbij heeft de rechter bepaald dat deze omgangsregeling gefaseerd moest worden uitgebreid naar eenmaal per zes weken gedurende twee uur wanneer, indien en voor zover de kinderen dat aan zouden kunnen naar het oordeel van de Gl. Bij beschikking van 22 januari 2019 heeft dit hof die beschikking bekrachtigd.
3.5
Bij beschikking van 16 december 2021 heeft de rechtbank de omgang beperkt. De rechtbank heeft, uitvoerbaar bij voorraad, met ingang van 16 december 2021 de omgang tussen [de minderjarige1] en de moeder stopgezet, voor de duur van zes maanden, en bepaald dat met ingang van dezelfde datum [de minderjarige2] en de moeder één keer in de drie maanden gedurende vijf kwartier omgang hebben, voor de duur van zes maanden, en het meer of anders verzochte afgewezen.
Deze beschikking is op 19 april 2022 door dit hof bekrachtigd.
3.6
Bij beschikking van 11 maart 2022 heeft de kinderrechter, op verzoek van de GI, de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] met ingang van 11 maart 2022 geschorst tot de mondelinge behandeling van 22 maart 2022 en de beslissing voor het overige aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter, aansluitend op de spoedmaatregel van 11 maart 2022, de omgangsregeling tussen [de minderjarige2] en de moeder in die zin gewijzigd dat deze wordt stopgezet tot 16 juni 2022.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer. De GI vraagt het hof primair om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep of subsidiair dit verzoek af te wijzen en (het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Ook aan een voogd komt die mogelijkheid toe.
5.2
Ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3
De termijn waarvoor de omgang tussen de moeder en [de minderjarige2] is ontzegd, is op 16 juni 2022 verstreken. Het hof is evenwel van oordeel dat de moeder een rechtens relevant belang heeft om de rechtmatigheid van de ontzegging van de omgang over de periode tot 16 juni 2022 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.4
Het hof stelt voorop dat de kinderrechter de moeder het recht op omgang met [de minderjarige2] in de bestreden beschikking slechts voor een korte periode heeft ontzegd, namelijk voor drie maanden. Nadat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] op 16 december 2021 was geschorst, is de weerstand van [de minderjarige2] om contact met de moeder te hebben sterk toegenomen.
vertelt stellig en voortdurend dat zij niet naar haar moeder wil. Mede gelet op de leeftijd van [de minderjarige2] is het hof van oordeel dat de mening van [de minderjarige2] serieus moet worden genomen. Daarbij komt dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige2] . De schoolresultaten van [de minderjarige2] blijven achter bij de voorgaande jaren en zij zegt dat haar hoofd ‘vol’ zit. Daarnaast laat [de minderjarige2] veel boosheid zien naar haar moeder en heeft zij stress over de omgangsmomenten. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige2] en heeft de kinderrechter de omgang tussen de moeder en [de minderjarige2] op goede gronden stopgezet.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 maart 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, R. Feunekes en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 15 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.