ECLI:NL:GHARL:2023:10114

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.333.354
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van de echtelijke woning na echtscheiding met spoedeisend belang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding, waarin de vrouw, eiseres in hoger beroep, de ontruiming van de echtelijke woning betwist. De man, geïntimeerde in hoger beroep, heeft de woning in eigendom en vordert ontruiming op basis van spoedeisend belang. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die heeft bepaald dat de vrouw de woning per 8 december 2023 moet ontruimen. Het hof oordeelt dat de vrouw niet redelijkerwijs kan verwachten in de woning te blijven totdat zij een andere woonruimte heeft gevonden, gezien de omstandigheden en de eigendom van de man. Het hof weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat de man een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, mede gezien de spanningen tussen partijen en de noodzaak voor de man om in de woning te wonen. De vrouw heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die haar recht op bewoning onderbouwen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de vrouw af, inclusief haar verzoek om een huurcontract op naam van de man. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.354
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 560016)
arrest in kort geding van 28 november 2023
in de zaak van
[eiseres],
die woont in [woonplaats1] ,
eiseres in hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. G.H. Zijlstra,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
geïntimeerde in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. W.W.P. Mei.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2023.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de akte overleggen producties bij de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • een journaalbericht van de vrouw van 3 november 2023 met producties 15-26;
  • een journaalbericht van de vrouw van 4 november 2023 met producties 27-29;
  • een journaalbericht van de man van 6 november 2023 met productie 12

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. In de beschikking van 17 februari 2023 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die beschikking is op 8 juni 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn getrouwd geweest op huwelijkse voorwaarden. Daarin hebben zij elke gemeenschap van goederen uitgesloten en zijn zij een finaal verrekenbeding overeengekomen (verrekening alsof tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat met uitzondering van voorhuwelijks vermogen, geërfd en door gift verkregen vermogen en ondernemingsvermogen).
2.3.
De voormalige echtelijke woning van partijen (hierna: de woning) is eigendom van de man. De woning staat op het terrein van het havenbedrijf ( [naam1 ] B.V.) van de man op het adres [adres1] .
2.4
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , die allebei zijn geboren [in] 2011. De vrouw verblijft met de kinderen in de woning.
2.5
In het vonnis van 1 september 2023 heeft de voorzieningenrechter:
  • de vrouw veroordeeld om de woning per 8 december 2023 schoon en in goede staat te ontruimen met alles wat zich in de woning harentwege bevindt en onder afgifte van de sleutels aan de man;
  • de vrouw veroordeeld om de man een dwangsom van € 250,- te betalen voor iedere dag dat ze niet aan deze veroordeling voldoet;
  • bepaald dat de vrouw tot 8 december 2023 het uitsluitende gebruiksrecht van de woning toekomt, met het bevel dat de man de woning niet mag betreden;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6
De vrouw vordert dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter zal vernietigen. Zij vraagt het hof om haar vorderingen in reconventie uit eerste aanleg alsnog toe te wijzen:
primair:te bepalen dat aan de vrouw het uitsluitende gebruiksrecht van de woning toekomt totdat zij een andere woning heeft gevonden en
subsidiairtot en met 8 december 2023;
met het bevel aan de man om binnen vierentwintig uur na betekening van het kortgedingvonnis de woning te verlaten en deze niet verder te betreden en de vrouw te machtigen voor zover de man de woning niet vrijwillig verlaat het vonnis op kosten van de man ten uitvoer te laten leggen met behulp van politie en justitie;
de man te veroordelen om zolang de vrouw in de woning verblijft, € 250,- per week aan de vrouw te voldoen, bij vooruitbetaling, alsmede de vaste lasten van de vrouw, waaronder begrepen haar telefoonkosten, premie ziektekostenverzekering en andere verzekeringen en haar belastingaanslagen.
Daarnaast vermeerdert de vrouw haar vordering als volgt:
de man te veroordelen om op eerste verzoek van de vrouw, ten behoeve van haar voor de periode van twee jaar een huurovereenkomst op zijn naam af te sluiten, voor een woning die de vrouw geschikt acht met een huurprijs van maximaal € 2000,- per maand, dit op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat hij hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft;
de man te veroordelen in de proceskoten in beide instanties.
2.7
De man voert verweer in hoger beroep. Hij vraagt het hof om de vorderingen van de vrouw af te wijzen en om haar te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal beslissen dat de vrouw de woning moet verlaten op 8 december 2023. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
Spoedeisend belang bij ontruiming
3.2
In een kort geding moet de eisende partij een spoedeisend belang hebben bij zijn vordering. Bij een kort geding in hoger beroep moet dit spoedeisend belang ook tijdens de uitspraak van het hof nog bestaan. [1] Of hiervan sprake is, beoordeelt het hof door de belangen van partijen af te wegen. Het hof houdt onder andere rekening met het voorlopige karakter van zijn oordeel, de (beweerde) spoedeisendheid, de ingrijpendheid of onomkeerbaarheid van de beslissing en de voor- en nadelen van het uitblijven van een beslissing.
3.3
Het hof stelt voorop dat de woning eigendom is van de man. Het uitgangspunt is dat de vrouw de woning moet verlaten op het moment dat de man dat vraagt.
3.4
De vrouw stelt in haar eerste grief dat de man geen ontruiming van de woning kan vorderen in deze kortgedingprocedure, omdat hij geen spoedeisend belang heeft. Het hof volgt de vrouw niet in dit standpunt. Het hof stelt vast dat de man na de relatiebreuk tussen partijen maandenlang in een camper heeft gewoond. Inmiddels heeft de man de archiefruimte van zijn kantoor ingericht als slaapkamer. Hij woont nu naar eigen zeggen illegaal in zijn kantoor. Er is, naast de woning, nog een appartement op het terrein van de man, maar dat appartement wordt verhuurd door een exploitant. De man heeft hiertoe een overeenkomst gesloten met die exploitant met een looptijd van drie jaar. De man stelt dat hij die overeenkomst niet zomaar kan ontbinden. Bovendien stelt de man hij de inkomsten uit de verhuur van het appartement nodig heeft voor zijn eigen levensonderhoud. De vrouw heeft deze stellingen van de man niet betwist. Het hof is daarom van oordeel dat de man de woning op korte termijn nodig heeft om zelf in te wonen.
3.5
Bovendien stelt het hof vast dat tussen partijen grote spanningen bestaan. Het hof vindt het daarom niet wenselijk dat partijen samen op hetzelfde terrein verblijven, waar ook hun kinderen wonen en de man zijn onderneming heeft. Ook om deze reden is het hof van oordeel dat de man er een spoedeisend belang bij heeft dat er een einde komt aan deze situatie.
3.6
Het hof is dus van oordeel dat de man een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming van de woning, zodat hij dit in een kort gedingprocedure kon vorderen. De eerste grief faalt.
3.7
De vrouw stelt in haar tweede en derde grief dat partijen samen hebben afgesproken dat zij in de woning mag blijven, totdat zij andere woonruimte gevonden heeft. De vrouw verwijst hierbij naar een e-mail van [naam2] van 28 november 2022. De man stelt dat uit die e-mail niet kan worden afgeleid dat partijen een overeenkomst hadden over het gebruik van de woning. Het hof stelt vast dat partijen in november 2022 onder begeleiding van [naam2] afspraken hebben gemaakt. Het hof constateert dat de man destijds heeft toegezegd dat de vrouw in de woning kon blijven met de kinderen, maar wel onder voorwaarde dat zij zal meewerken aan de echtscheiding. Het hof is van oordeel dat dit moet worden gezien als een tijdelijke afspraak, die is gemaakt in het kader van de echtscheiding en dat de toezegging van de man, dat de vrouw in de woning kon blijven, moet worden gezien in deze context.
Het is gebruikelijk dat partijen afspreken dat één van hen in de echtelijke woning kan blijven voor de duur van de echtscheidingsprocedure en een korte periode daarna. De vrouw kan niet redelijkerwijs van de man verwachten dat zij nog zich ook na de echtscheiding nog jarenlang op deze afspraak kan blijven beroepen.
3.8
De tweede en derde grief falen. Het hof is van oordeel dat partijen niet hebben afgesproken dat de vrouw net zo lang in de woning kan blijven, tot zij eigen woonruimte heeft. Daarom moet worden uitgegaan van het uitgangspunt dat de vrouw de woning moet verlaten, omdat de man dit van haar vraagt.
3.9
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de vrouw de woning moet verlaten op 8 december 2023. De vrouw stelt in haar vierde grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte artikel 1:165 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft toegepast. Het hof ziet dat anders. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw een redelijke termijn moest krijgen om de woning te verlaten. De voorzieningenrechter heeft aansluiting gezocht bij dat wat in de praktijk wordt gezien als een redelijke termijn. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar artikel 1:165 BW, waarin de termijn van zes maanden na de echtscheiding wordt genoemd. De vierde, vijfde en zevende grief falen.
3.1
De vrouw stelt in haar zesde grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte een dwangsom heeft opgelegd. De vrouw stelt dat geen reden bestaat om aan te nemen dat zij een stimulans nodig heeft om de woning te verlaten of schoon achter te laten. Het hof is echter van oordeel dat een dwangsom passend is onder de huidige omstandigheden. Het hof heeft de indruk dat de vrouw nog geen idee heeft waar zij na 8 december 2023 naartoe gaat, terwijl zij er sinds het vonnis van de voorzieningenrechter wel rekening mee heeft moeten houden dat zij de woning moet verlaten. De vrouw heeft nog geen enkel zicht op eigen woonruimte. Ze heeft verteld dat haar aanvraag voor een urgentieverklaring voor sociale huur is afgewezen. Zij heeft naar eigen zeggen een financiële boost nodig, voordat zij kan huren. De vrouw heeft echter geen inkomen en heeft ook niet laten zien dat zij probeert om een inkomen te verwerven. Het hof heeft er daarom onvoldoende vertrouwen in dat de vrouw de woning zal verlaten, als er geen consequenties aan verbonden zijn wanneer zij dit niet zou doen. Bovendien stelt het hof vast dat partijen het niet eens zijn over de huidige staat van de woning. De man stelt dat de vrouw de woning verwaarloost, maar de vrouw stelt dat de woning schoon en opgeruimd is. Het hof is het eens met het oordeel van de voorzieningenrechter dat de woning schoon opgeleverd moet worden. De zesde grief faalt.
Bijdrage en huurovereenkomst
3.11
De vrouw stelt in haar achtste grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte haar vorderingen heeft afgewezen, waaronder die over de wekelijkse bijdrage van € 250,-. Tussen partijen staat vast dat zij hebben afgesproken dat de man de vrouw wekelijks € 250,- betaalt, zolang zij nog in de echtelijke woning verblijft. De vrouw stelt dat de man deze afspraak niet nakomt. De man stelt echter dat hij deze afspraak wel nakomt en onderbouwt dit ook met stukken. Het hof stelt vast dat de man zich tot nu toe aan deze afspraak heeft gehouden. Het hof merkt bovendien op dat deze afspraak geldt voor de periode dat de vrouw nog in de woning verblijft. Aangezien de vrouw de woning op 8 december 2023 moet verlaten, is het hof van oordeel dat de vrouw geen belang meer heeft bij deze vordering. De vrouw vordert daarnaast dat de man haar vaste lasten moet betalen, zolang zij nog in de woning blijft. Het hof is van oordeel dat er geen grondslag bestaat voor deze vordering. De vrouw stelt ook niet wat deze grondslag zou moeten zijn.
3.12
De vrouw vordert daarnaast om te bepalen dat de man voor de vrouw op zijn naam een huurovereenkomst moet afsluiten. Het hof is van oordeel dat ook voor deze vordering geen grondslag bestaat. De e-mail van [naam2] van 28 november 2022 biedt deze grondslag niet. Daarin is te lezen dat de man
niet voornemens is voor de vrouw een huurcontract af te sluiten, niet zolang de scheiding niet rond is en er nog geen uitspraak van de rechtbank is.Het hof is van oordeel dat de vrouw op grond hiervan niet redelijkerwijs kan verwachten dat de man na de echtscheiding wel een huurcontract op zijn naam voor haar afsluit. Het hof heeft hierboven al geoordeeld dat de e-mail van 28 november 2022 moet worden gezien in de context van echtscheiding en de tijdelijke afspraken die partijen toen hebben gemaakt. De achtste grief faalt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.13
De vrouw stelt in haar negende grief dat de voorzieningenrechter het bestreden vonnis ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Het hof is van oordeel dat de vrouw geen belang heeft bij deze grief. Het hof doet immers uitspraak voor de datum van 8 december 2023. Door de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ontstaat dus geen situatie die later (mogelijk) ongedaan moet worden gemaakt. De negende grief faalt.
Conclusie
3.14
Alle grieven falen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst af wat de vrouw nog meer vordert.
Proceskosten
3.15
In zaken tussen voormalig echtgenoten is het gebruikelijk dat beide partijen de eigen proceskosten betalen. Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding om hiervan af te wijken.

4.De beslissing

bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) van 1 september 2023;
compenseert de proceskosten van de procedure in hoger beroep zodat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gegeven door mrs. J.H. Lieber, H. Phaff en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 28 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437.